ECLI:NL:GHARL:2025:3754

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 juni 2025
Publicatiedatum
23 juni 2025
Zaaknummer
200.349.162/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om opheffing van beschermingsbewind wegens onvoldoende inzicht in financiën

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 juni 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot opheffing van een beschermingsbewind. De rechthebbende, geboren in 1962, had eerder een bewind ingesteld gekregen vanwege haar lichamelijke of geestelijke toestand. In 2014 werd het bewind ingesteld, en in 2016 werd de bewindvoerder gewijzigd. De rechthebbende verzocht in 2023 om opheffing van het bewind, maar dit verzoek werd afgewezen. In hoger beroep voerde de rechthebbende aan dat het bewind geen toegevoegde waarde meer had en dat zij haar financiën zelf kon beheren met vrijwillige hulp. Het hof oordeelde echter dat de rechthebbende onvoldoende bewijs had geleverd dat de noodzaak voor het beschermingsbewind niet langer bestond. De bewindvoerder stelde dat de rechthebbende nog steeds moeite had met het beheren van haar financiën en dat er geen wezenlijke veranderingen waren in haar situatie. Het hof concludeerde dat het beschermingsbewind noodzakelijk bleef en bekrachtigde de eerdere beschikking van de kantonrechter.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.349.162/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 10987179)
beschikking van 19 juni 2025
in de zaak van
[verzoekster](de rechthebbende),
die woont in [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
advocaat: mr. G. Meijer te Veendam,
en
[verweerder] , vennoot van [naam1](de bewindvoerder),
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
advocaat: mr. A.V. Mostert te Den Haag.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[zoon1]( [zoon1] ),
die woont in [woonplaats1] ,
en
[zoon2]( [zoon2] ),
die woont in [woonplaats2] ,
en
[zoon3]( [zoon3] ),
die woont in [woonplaats3] ,
en
[zoon4]( [zoon4] ),
die woont in [woonplaats1] .

1.De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 19 september 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 16 december 2024;
- een journaalbericht namens de rechthebbende van 7 januari 2025 met bijlage(n);
- het verweerschrift met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de bewindvoerder van 9 mei 2025 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de bewindvoerder van 12 mei 2025 met bijlage(n).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 15 mei 2025 plaatsgevonden.
De rechthebbende en de bewindvoerder zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
De advocaat van de bewindvoerder heeft mede het woord gevoerd aan de hand van pleitaantekeningen.

3.De feiten

3.1
De rechthebbende is geboren [in] 1962. Bij beschikking van 2 mei 2014 is een bewind ingesteld over de goederen die (zullen) toebehoren aan de rechthebbende wegens haar lichamelijke of geestelijke toestand. Overeenkomstig een voorkeur van de rechthebbende is [naam2] B.V. daarbij tot bewindvoerder benoemd.
3.2
Bij beschikking van 29 juni 2016 is [naam2] B.V. op verzoek van de rechthebbende als bewindvoerder ontslagen met ingang van 27 juli 2016 en is [verweerder] , vennoot van [naam1] , tot bewindvoerder benoemd.
3.3
Bij beschikking van 1 december 2023 is een verzoek van de rechthebbende tot opheffing van het bewind afgewezen. Bij separate beschikking van dezelfde datum heeft de kantonrechter bepaald dat het bij beschikking van 2 mei 2014 uitgesproken bewind dient te worden ingeschreven in het Centraal curatele- en bewindregister.
3.4
Bij brief van 15 maart 2024 aan de rechtbank Noord-Nederland heeft de rechthebbende opnieuw verzocht om het bewind op te heffen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter het verzoek van de rechthebbende tot opheffing van het bewind afgewezen.
4.2
De rechthebbende komt met ongenummerde grieven in hoger beroep van de bestreden beschikking. De rechthebbende verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en het bewind over haar gelden en goederen alsnog op te heffen.
4.3
De bewindvoerder voert verweer en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen, althans het verzoek van de rechthebbende tot vernietiging van de bestreden beschikking af te wijzen, althans het verzoek tot opheffing van het bewind af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter, indien een meerderjarige als gevolg van a. zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel b. verkwisting of het hebben van problematische schulden, tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, een bewind instellen over één of meer van de goederen die hem als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren.
5.2
Ingevolge artikel 1:449 lid 2 BW kan de kantonrechter, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, het bewind opheffen op verzoek van de bewindvoerder of van degene die gerechtigd is onderbewindstelling te verzoeken als bedoeld in artikel 432, eerste en tweede lid, BW, dan wel ambtshalve.
5.3
De rechthebbende heeft aangevoerd dat het bewind geen toegevoegde waarde heeft. Zij is naar eigen zeggen destijds ‘met het mes op de keel’ akkoord gegaan met de instelling van het bewind, omdat dit een voorwaarde was voor het verkrijgen van een aangepaste woning. Zij bevond zich toen in een roerige periode, maar er is nu al enige tijd rust in haar leven. Zij heeft haar handicap geaccepteerd en heeft haar zaken op orde. Er is bovendien nooit sprake geweest van schulden. Zij wil wel graag ondersteuning bij haar financiën, maar is van mening dat dit in het vrijwillig kader kan in de vorm van budgetbeheer.
5.4
Nu sprake is van een beschermingsbewind als bedoeld in artikel 1:431 lid 1 BW, dient de rechthebbende, als zij opheffing van het bewind wenst, aan te tonen dat de noodzaak voor het beschermingsbewind niet langer bestaat of dat voortzetting daarvan niet zinvol is gebleken. Het hof is van oordeel dat de rechthebbende onvoldoende heeft onderbouwd dat dit het geval is. Het hof neemt de overwegingen van de kantonrechter na eigen onderzoek over en voegt hier het volgende aan toe.
5.5
De grondslag voor het onderhavige beschermingsbewind is gelegen in de lichamelijke of geestelijke toestand van de rechthebbende. Voor zover zij heeft aangevoerd dat niet langer sprake is van een geestelijke en/of lichamelijke toestand die maken dat onderbewindstelling noodzakelijk is, heeft zij geen stukken, zoals een medische verklaring, ingebracht om deze stelling te onderbouwen. Tegenover de verklaring van de rechthebbende dat zij haar leven op orde heeft en haar financiën zelf (met hulp in vrijwillig kader) kan beheren staan de ervaringen van de bewindvoerder, die aangeeft dat geen sprake is van een wezenlijk gewijzigde situatie. Het door de bewindvoerder geboden zelfredzaamheidstraject is niet succesvol doorlopen. De bewindvoerder heeft stukken ingebracht waaruit blijkt dat de rechthebbende geregeld verzoekt om extra geld en er moeilijk mee om kan gaan als daarvoor geen ruimte is. Ook heeft zij geld geleend van haar zoon, zonder voorafgaand overleg met de bewindvoerder. Dat de rechthebbende het extra geld nodig zou hebben omdat zij vaak op haar kleinkinderen past, is naar het oordeel van het hof wellicht invoelbaar, maar maakt ook dat zij mogelijk onvoldoende kan overzien wat de gevolgen zijn van door haar gemaakte keuzes. Voor het zelfstandig en ten volle kunnen behartigen van vermogensrechtelijke belangen is inzicht en overzicht nodig met betrekking tot de financiën. Dat heeft de rechthebbende onvoldoende waardoor het beschermingsbewind nodig blijft. Ook de situatie dat de rechthebbende aangeeft hulp in vrijwillig kader te willen inschakelen verandert het oordeel niet. Bij hulp in vrijwillig kader heeft de rechthebbende zelf de verantwoordelijkheid over haar financiën en is dus inzicht en overzicht nodig om de rechthebbende te beschermen tegen teveel uitgaven of het aangaan van onverantwoorde leningen. Dat er geen sprake is (geweest) van schulden, zoals de (advocaat van de) rechthebbende heeft aangevoerd, doet daar niet aan af.
5.6
Het hof overweegt ten slotte dat een zekere wrijving met de bewindvoerder op zichzelf nog niet maakt dat de noodzaak van het beschermingsbewind niet meer bestaat of dat het bewind niet langer zinvol is.
5.7
Het hof ziet in hetgeen de rechthebbende heeft aangevoerd, gelet op wat hiervoor is overwogen, geen aanleiding tot opheffing van het bewind. Dit leidt ertoe dat het bewind in stand blijft.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 19 september 2024;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L. van Dijk, M.A.F. Veenstra en A.K. Oostlander-Vos, bijgestaan door mr. M.J. van Mourik als griffier, en is op 19 juni 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.