ECLI:NL:GHARL:2025:3756

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 juni 2025
Publicatiedatum
23 juni 2025
Zaaknummer
21-000209-24
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak zware mishandeling en veroordeling voor poging tot zware mishandeling en belediging verbalisant met betrekking tot noodweer(exces) en immateriële schade

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 juni 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is vrijgesproken van zware mishandeling, maar is wel veroordeeld voor poging tot zware mishandeling en belediging van een verbalisant. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 23 oktober 2022, waarbij de verdachte met een scherp voorwerp, vermoedelijk een mes, een litteken in het gezicht van het slachtoffer heeft toegebracht. Het hof oordeelde dat er geen sprake was van zwaar lichamelijk letsel, waardoor de verdachte werd vrijgesproken van de primair tenlastegelegde zware mishandeling. De advocaat-generaal had echter betoogd dat het subsidiair tenlastegelegde wel bewezen kon worden verklaard, wat het hof uiteindelijk ook deed. De verdachte had de mogelijkheid om zich aan de situatie te onttrekken, waardoor het beroep op noodweer en noodweerexces werd verworpen. Daarnaast werd de verdachte ook veroordeeld voor het beledigen van een ambtenaar in functie. De vordering van de benadeelde partij tot immateriële schadevergoeding van € 1.250,00 werd integraal toegewezen. De verdachte kreeg een taakstraf van 180 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand, met bijzondere voorwaarden.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000209-24
Uitspraak d.d.: 20 juni 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 15 januari 2024 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 18-243457-23 en 18-243363-23, tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,
wonende te [adres 1]
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 6 juni 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot:
  • vernietiging van het vonnis van de politierechter;
  • veroordeling van de verdachte ter zake van het onder 1 primair in de zaak met parketnummer 18-243457-23 en het in de zaak met parketnummer 18-243363-23 (gevoegd) tenlastegelegde tot een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, met een proeftijd van twee jaren en met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, het meewerken aan een ambulante behandeling en het verplicht meewerken aan controles van de reclassering op het gebruik van alcohol en drugs;
  • toewijzing van de vordering van de [benadeelde] voor het bedrag van € 1.250,00, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. M.R. van der Pol, en de advocaat van de benadeelde partij, mr. N. Wijkman, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Bij het hierboven genoemde vonnis, waartegen het hoger beroep is gericht, heeft de politierechter:
  • de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 18-243457-23 vrijgesproken;
  • de verdachte ter zake van het onder subsidiair in de zaak met parketnummer 18-243457-23 en het in de het in de zaak met parketnummer 18-243363-23 (gevoegd) tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 210 uren, subsidiair 105 dagen hechtenis, waarvan 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, het meewerken aan een ambulante behandeling en het meewerken aan controles van de reclassering op het gebruik van alcohol en drugs;
  • de vordering van de [benadeelde] integraal toegewezen voor het bedrag van € 1.250,00, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen, omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg- tenlastegelegd dat:
In de zaak met parketnummer 18-243457-23:
hij op of omstreeks 23 oktober 2022 te [plaats] aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een litteken in zijn gezicht, heeft toegebracht door met een mes, althans een scherp voorwerp (in diens vuist/hand) tegen/in het gezicht heeft gestompt of geslagen, dan wel uitgehaald;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
Hij op of omstreeks 23 oktober 2022 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen; met een mes, althans een scherp voorwerp (in diens vuist/hand)
tegen/in het gezicht heeft gestompt of geslagen, dan wel uitgehaald terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen
leiden:
hij op of omstreeks 23 oktober 2022 te [plaats] [benadeelde] heeft mishandeld door met een mes, althans een scherp voorwerp (in diens vuist/hand) tegen/in het gezicht te stompen of te slaan, dan wel uit te halen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een litteken in het gezicht ten gevolge heeft gehad;
In de zaak met parketnummer 18-243363-23 (gevoegd):
hij op of omstreeks 24 september 2023 te [plaats] opzettelijk een ambtenaar,te weten [verbalisant 1] , hoofdagent van politie, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, in het openbaar mondeling heeft beledigd, door naar hem, [verbalisant 1] te wijzen en daarbij de woorden toe te voegen: "jij kankerviezerik", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak primair tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 18-243457-23
Het hof overweegt dat uit het strafdossier en het onderzoek ter terechtzitting niet met voldoende mate van zekerheid en overtuiging kan worden vastgesteld dat het toegebrachte letsel door de toegepaste geweldshandelingen van de verdachte in de gegeven situatie kan worden beschouwd als zwaar lichamelijk letsel. Het hof zal de verdachte daarom van het primair tenlastegelegde zware mishandeling vrijspreken.
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 18-243457-23
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het subsidiair tenlastegelegde bewezen kan worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken. De raadsman voert daartoe aan dat verdachte met klem ontkent met een mes of een scherp voorwerp te hebben geslagen en legt er voorts kennelijk aan ten grondslag verdachte een beroep op noodweer(exces) toekomt. Het hof zal het verweer ten aanzien van het noodweer(exces) bespreken onder het kopje
strafbaarheid van verdachte.
Het oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze hierna zijn uitgewerkt. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Feiten en omstandigheden
Het hof gaat op basis van het strafdossier [1] en het onderzoek ter terechtzitting uit van de volgende, aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden.
Aangever [benadeelde] zat in de avond van 23 oktober 2022 in gezelschap van een vriend op een bankje voor het stationsplein van [plaats] . Ze raakten in gesprek met twee meisjes (waaronder [getuige] ). Terwijl aangever in gesprek was, zag hij plotseling [verdachte] (de verdachte). Aangever zag dat de verdachte zijn jas uittrok en naar hem toeliep. Aangever ging daarop staan en zag dat de verdachte een voorwerp dat leek op een zakmes in zijn hand had. Aangever riep: ‘Doe dat mes weg’. De verdachte haalde meteen uit met het voorwerp naar zijn gezicht. Aangever voelde direct hevige pijn en werd duizelig. Hij zag dat het enorm bloedde. [2] Als gevolg van het door de verdachte uithalen met het scherpe voorwerp heeft aangever een snijwond van circa 10 centimeter op zijn wang opgelopen. Voorts heeft aangever verklaard dat hij heeft gezien dat de verdachte een grijs voorwerp uit zijn mouw liet glijden tot in zijn hand. Aangever heeft een litteken overgehouden aan het steken in zijn gezicht. [3]
[getuige] heeft verklaard dat zij zag dat er een man naar hen toeliep en een woordenwisseling kreeg met aangever. Zij zag dat ze gingen vechten. [getuige] is de situatie gaan filmen. Zij zag dat de verdachte iets in zijn mouw had. Het was een scherp voorwerp, met een grijze kleur dat glinsterde in het licht. Zij zag dat de verdachte dit voorwerp half in zijn mouw had en een deel kwam aan de binnenzijde bij de handpalm, onder zijn mouw vandaan. Vervolgens zag zij dat de verdachte met de hand waarin het voorwerp zat, uithaalde naar het gezicht van aangever en daarmee diens gezicht raakte. Zij zag dat aangevers gezicht bloedde en dat het bloed op de grond drupte. [4]
Uit de cameraopname die is gemaakt met een mobiele telefoon van het incident, is een korte vechtpartij te zien tussen aangever en de verdachte. Te zien is dat aangever en de verdachte recht tegenover elkaar staan. Vervolgens wijst aangever naar de plek ter hoogte waarvan de handen van de verdachte zich bevinden. Aangever zegt daarbij: ‘
Doe die mes’.Daarna is te zien dat de verdachte iets in zijn rechterhand heeft. De verdachte heeft een gebalde vuist en er steekt een langwerpig voorwerp uit deze hand. Aangever en de verdachte bewegen zich naar elkaar toe om elkaar te kunnen raken in een gevecht. Aangever slaat tijdens deze confrontatie twee keer. Het is onbekend of deze klappen raak waren of dat deze werden geweerd. Tegelijkertijd beweegt de verdachte eerst zijn linkerhand naar voren. Daarna beweegt hij zijn rechterhand naar voren en raakt daarmee de linkerzijde van het gezicht van aangever. Op het moment van de impact is een dof geluid te horen. Het gezicht van aangever beweegt door de klap naar achteren. Vervolgens plaatst aangever direct zijn platte linkerhand tegen de linkerkant van zijn gezicht. [5]
Overwegingen van het hof
Het hof acht op grond van de hiervoor weergegeven feiten wettig en overtuigd bewezen dat verdachte aangever met een scherp voorwerp in zijn gezicht heeft geslagen.
Het hof ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Het hof stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier zwaar lichamelijk letsel in het gelaat van aangever – aanwezig is als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Het hof is van oordeel dat verdachte door het slaan met een scherp voorwerp in het gezicht van aangever zwaar lichamelijk letsel had kunnen toebrengen. Het gezicht is een kwetsbaar onderdeel van het lichaam en het slaan met een scherp voorwerp in het gezicht, zou onder meer een ontsierend litteken tot gevolg kunnen hebben dan wel tot ander zwaar lichamelijk letsel, bijvoorbeeld aan de ogen, kunnen leiden. Het hof is voorts van oordeel dat de kans dat door het handelen van verdachte zwaar lichamelijk letsel zou worden toegebracht, naar algemene ervaringsregels als aanmerkelijk moet worden aangemerkt.
Nu het algemene ervaringsregels betreft, heeft eenieder – en dus ook verdachte – wetenschap van het bestaan van deze aanmerkelijke kans. Het hof is van oordeel dat de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer gericht te zijn op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat hieruit volgt dat het niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens die aanmerkelijke kans op dit gevolg ook heeft aanvaard. Van contra-indicaties waaruit zou blijken dat verdachte die aanmerkelijke kans niet heeft aanvaard, is niet gebleken.
Het hof acht het tenlastegelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Het tenlastegelegde met parketnummer 18-243363-23
Het hof volstaat ten aanzien van het hierna bewezenverklaarde feit met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte het hierna bewezenverklaarde feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend en door de verdediging ten aanzien van dit feit geen vrijspraak is bepleit. Deze opgave luidt:
De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van het hof d.d. 6 juni 2025;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 september 2023, opgenomen op pagina 5 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PLO 100-2023255371-4, inhoudende het relaas van [verbalisant 2] en [verbalisant 1] .
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 18-243457-23 subsidiair en in de zaak met parketnummer 18-243363-23 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
In de zaak met parketnummer 18-243457-23:
subsidiair
hij op 23 oktober 2022 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen; met een scherp voorwerp (in diens vuist/hand) tegen/in het gezicht heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
In de zaak met parketnummer 18-243363-23 (gevoegd):
hij op 24 september 2023 te [plaats] opzettelijk een ambtenaar, te weten [verbalisant 1] , hoofdagent van politie, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, in het openbaar mondeling heeft beledigd, door naar hem, [verbalisant 1] te wijzen en daarbij de woorden toe te voegen: "jij kankerviezerik", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het in de zaak met parketnummer 18-243457-23 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.
Het in de zaak met parketnummer 18-243363-23 bewezenverklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Strafbaarheid van de verdachte
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat verdachte een geslaagd beroep op noodweer(exces) toekomt. Daartoe hebben de raadsman en verdachte – kort samengevat – aangevoerd dat sprake was van een ogenblikkelijke aanranding van het lijf van verdachte, nu aangever de verdachte als eerste twee keer sloeg. Verdachte mocht zich tegen deze ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding verdedigen. Indien de gedragingen van de verdachte in een onredelijke verhouding staan tot de ernst van de aanranding, heeft het handelen van aangever een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt, waaruit de overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging is voortgevloeid.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich noodzakelijkerwijs moest verdedigen. Uit de camerabeelden volgt dat de verdachte in de kern aanvallend heeft opgetreden en een gevechtshouding heeft aangenomen. De verdachte had alle kans zich te onttrekken aan de situatie.
Beoordeling van de feiten en het verweer
Voor een geslaagd beroep op noodweer is volgens bestendige rechtspraak vereist dat sprake is van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed waartegen een noodzakelijke verdediging is geboden. Deze verdediging mag daarbij de grenzen van de subsidiariteit en proportionaliteit niet overschrijden. [6]
Het hof heeft hiervoor de feiten vastgesteld. Daaruit volgt dat aangever en verdachte zich op het stationsplein te [plaats] bevonden en dat aangever begint met slaan en twee keer uithaalt richting verdachte. Het is onbekend of deze klappen raak waren of dat deze werden geweerd. Het hof stelt vast dat verdachte na het uithalen door aangever alle gelegenheid had om zich aan de situatie te onttrekken, door bijvoorbeeld te vluchten. Verdachte en aangever bevonden zich op de openbare weg (het stationsplein te [plaats] ) en uit de verklaring van de verdachte ter terechtzitting van het hof volgt ook dat de mogelijkheid om te vluchten bestond. Die verklaring van verdachte houdt in:
Als iemand je probeert te slaan, moet je eigenlijk weggaan. Ik kon wegrennen nadat ik was geslagen”. [7] Op grond van deze feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat de verdediging tegen de aanranding niet noodzakelijk was, omdat verdachte zich aan de aanranding had kunnen en moeten onttrekken. Onder de gegeven omstandigheden bestond daartoe voor de verdachte een reële en redelijke mogelijkheid, terwijl ook van de verdachte kon worden gevergd dat hij zou vluchten.
Het beroep op noodweer wordt dan ook verworpen.
Nu niet is voldaan aan de subsidiariteitseis wordt ook het beroep op noodweerexces verworpen (zie ECLI:NL:HR:2016:456, rov. 3.6.1).
De verdachte is dan ook strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Met betrekking tot de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten heeft het hof in het bijzonder acht geslagen op:
  • de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals deze onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke te plegen feiten worden opgelegd;
  • de omstandigheid dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling, doordat hij aangever met een scherp voorwerp in zijn hand in zijn gezicht heeft geslagen. De verdachte heeft door zijn handelen een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever en hem pijn, letsel, schade en overlast heeft bezorgd. Omdat een en ander op een openbaar stationsplein plaatsvond, heeft hij bovendien grote schrik en gevoelens van onveiligheid veroorzaakt, in het bijzonder bij omstanders die van het feit getuige zijn geweest;
  • de omstandigheid dat de verdachte zich tevens schuldig heeft gemaakt aan belediging van een politieman. De verdachte heeft door zijn handelen geen enkel respect getoond voor het gezag van de politie.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof in het bijzonder acht geslagen op:
  • de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 1 mei 2025, waaruit blijkt dat de verdachte eerder ter zake van soortgelijke en andersoortige delicten onherroepelijk is veroordeeld. Tevens volgt daaruit dat de verdachte na de pleegdata van de in deze zaak ter beoordeling staande feiten onherroepelijk is veroordeeld ter zake van mishandeling. Daarmee is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing;
  • de inhoud van het reclasseringsrapport van 29 december 2023, waaruit volgt dat de verdachte een belaste voorgeschiedenis heeft door zijn jeugd in Somalië. De verdachte heeft zijn leven nu op de rit, maar de reclassering constateert dat er zorgen zijn omtrent het psychosociaal functioneren en het middelengebruik van de verdachte. De reclassering adviseert daarom bij de oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf, het opleggen van bijzondere voorwaarden, te weten: een meldplicht bij de reclassering, het meewerken aan een ambulante behandeling en het verplicht meewerken aan controles van de reclassering op het gebruik van alcohol en drugs;
  • de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. De verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven dat hij wil meewerken aan de door de reclassering opgestelde voorwaarden.
Alles afwegende en in onderlinge samenhang bezien, acht het hof passend en geboden de oplegging van een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand, met een proeftijd van twee jaren en met als bijzondere voorwaarden, een meldplicht bij de reclassering, het meewerken aan een ambulante behandeling en het verplicht meewerken aan controles van de reclassering op het gebruik van alcohol en drugs. Nu de verdachte na het begaan van onderhavige strafbare feiten onherroepelijk is veroordeeld voor een soortgelijk geweldsmisdrijf, acht het hof het van belang dat tevens een voorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd. Dit als stok achter de deur om hem ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw (soortgelijke) strafbare feiten te plegen
Vordering van de [benadeelde]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.250,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep integraal toegewezen.
De raadsman heeft primair bepleit dat de vordering dient te worden afgewezen omdat het litteken niet zichtbaar zou zijn. Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat de vordering moet worden afgewezen omdat de beoordeling van deze vordering, naar het hof begrijpt, een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren.
Immateriële schade
Indien er sprake is van lichamelijk letsel dat benadeelde heeft bekomen als gevolg van het bewezenverklaarde bestaat er ingevolge artikel 6:106 sub b van het Burgerlijk Wetboek een grondslag voor immateriële schadevergoeding. De hoogte van immateriële schade geschiedt naar billijkheid, waarbij rekening moet worden gehouden met alle omstandigheden van het geval, waaronder de mate waarin de benadeelde is getroffen, de aard en ernst van het letsel, de aard van de verweten gedraging en de aard van de aansprakelijkheid. Ten aanzien van lichamelijk letsel heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het met name gaat om de aard, de ernst en de duur van de pijn, het verdriet en de gederfde levensvreugde. Deze factoren, die als zodanig moeilijk waarneembaar en meetbaar zijn, moeten volgens de Hoge Raad worden afgeleid uit min of meer objectieve factoren en concrete aanwijzingen. Ook houdt het hof rekening met bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend. Door het geweld dat de verdachte heeft toegepast, heeft hij een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de benadeelde partij. Als gevolg van het handelen van verdachte heeft verdachte een litteken in zijn gezicht.
Het hof overweegt dat genoegzaam is gebleken dat het lichamelijk letsel bij aangever ten gevolge van het subsidiair bewezenverklaarde in de zaak met parketnummer 18-243457-23 is ontstaan. Het hof acht, evenals de politierechter, het volledig gevorderde bedrag aan immateriële schade van € 1.250,00, billijk en zal de vordering aldus in zijn geheel toewijzen. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 57, 63, 266, 267 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 18-243457-23 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 18-243457-23 subsidiair en in de zaak met parketnummer 18-243363-23 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 18-243457-23 subsidiair en in de zaak met parketnummer 18-243363-23 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.

Stelt als bijzondere voorwaarden:

- dat de verdachte zich meldt binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland op het [adres 2] te [plaats] of via [telefoonnummer] . De verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
- dat de verdachte zich laat behandelen door een nader te bepalen zorginstelling, te bepalen door de reclassering. De behandeling richt zich eerst op diagnostiek en indien nodig volgt aansluitend een ambulante behandeling. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
- dat de verdachte meewerkt aan aanwijzingen van de reclassering op het gebied van alcohol en drugs en in dat kader meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de verdachte wordt gecontroleerd.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
90 (negentig) dagen hechtenis.
Vordering van de [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de [benadeelde] ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-243457-23 subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.250,00 (duizend tweehonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-243457-23 subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.250,00 (duizend tweehonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 22 (tweeëntwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 23 oktober 2022.
Aldus gewezen door
mr. J. Dolfing, voorzitter,
mr. A.H. toe Laer en mr. P.S. Bakker, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. G.A.G. van Essen, griffier,
en op 20 juni 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoelt het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar doorgenummerde paginanummers betreffen dit de paginanummers van het proces-verbaal van politie Eenheid Noord-Nederland, met dossiernummer PL0100-2022280074 en doorgenummerd van pagina 1 tot en met 59;
2.Proces-verbaal van aangifte, pagina 6 t/m 7.
3.Proces-verbaal van aanvullend verhoor aangever, pagina 9.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige, pagina 12.
5.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 25.
6.HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456.
7.De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van het hof d.d. 6 juni 2025.