In deze zaak gaat het om het ontslag van de ouders van verzoeker als mentoren. De kantonrechter in de rechtbank Gelderland heeft hen ambtshalve ontslagen met ingang van 1 augustus 2024. Verzoeker, geboren in 1988, is onder bewind en heeft een mentorschap. De vader en moeder waren benoemd tot bewindvoerders en mentoren vanwege de geestelijke of lichamelijke toestand van verzoeker. Verzoeker is het niet eens met het ontslag van zijn vader als mentor en heeft hoger beroep ingesteld. De moeder heeft voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld, waarbij zij wil dat zij als mentor wordt benoemd als de opvolgend mentor wordt ontslagen.
Tijdens de zitting bij het hof op 27 mei 2025 is de ontvankelijkheid van verzoeker in het hoger beroep aan de orde gesteld. De moeder betwist of verzoeker zelf het hoger beroep heeft ingesteld, en stelt dat de vader dit heeft gedaan om gebruik te maken van de gesubsidieerde rechtsbijstand. De vader ontkent dit en stelt dat hij niet wist dat hij zelf hoger beroep kon instellen. De advocaat van verzoeker, mr. Van de Waarsenburg, heeft verklaard dat hij verzoeker niet heeft gesproken voordat hij het hoger beroep instelde, wat volgens het hof niet in overeenstemming is met de vereisten voor het instellen van hoger beroep. Het hof concludeert dat verzoeker niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn verzoek in hoger beroep, omdat het niet kan worden vastgesteld dat het hoger beroep is ingesteld met instemming van verzoeker. Hierdoor komt het hof niet toe aan het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep van de moeder.