ECLI:NL:GHARL:2025:3823

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 juni 2025
Publicatiedatum
24 juni 2025
Zaaknummer
200.350.240
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de hoofdverblijfplaats van een minderjarige en de zorgregeling tussen ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 juni 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de hoofdverblijfplaats van een minderjarige en de zorgregeling tussen de ouders. De vader en moeder zijn de ouders van een minderjarige, geboren in 2022, en hebben gezamenlijk het gezag. De vader verzoekt om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij hem te bepalen, terwijl de moeder verzoekt om een andere zorgregeling dan die door de rechtbank is vastgesteld. De rechtbank had eerder bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de moeder zou zijn, met een zorgregeling waarbij de minderjarige elke zondag bij de vader verblijft tot woensdag. De vader heeft zorgen geuit over de veiligheid van de minderjarige bij de moeder en heeft verzocht om een raadsonderzoek. De moeder heeft deze beschuldigingen betwist en heeft bewijs overgelegd ter ondersteuning van haar standpunt. Het hof heeft de argumenten van de vader en de moeder gehoord, evenals het advies van de raad voor de kinderbescherming. Het hof heeft besloten om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de moeder te laten, omdat de zorgen van de vader niet zijn bevestigd door betrokken professionals. De huidige zorgregeling is bekrachtigd, maar het hof heeft een uitgebreidere regeling voor vakanties, feestdagen en bijzondere dagen vastgesteld, waarbij de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders zijn verdeeld. De beslissing is genomen in het belang van de minderjarige, met als doel rust en stabiliteit te waarborgen in zijn leven.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.350.240
(zaaknummer rechtbank Overijssel 318307)
beschikking van 24 juni 2025
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. S. Toughza,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.A.M. de Ruiter-Oude Ophuis.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 7 oktober 2024.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 7 januari 2025;
- het verweerschrift, tevens incidenteel hoger beroep, met producties;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep;
- een email namens de moeder van 6 mei 2025 met als productie nogmaals het verweerschrift, tevens incidenteel hoger beroep, maar nu met de eerder ontbrekende pagina 4 van het verweerschrift;
- een journaalbericht namens de vader van 8 mei 2025, met producties;
- een journaalbericht namens de moeder van 13 mei 2025, met een productie.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 16 mei 2025 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat en een tolk in de Syrisch-Arabische taal;
- de moeder en haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder te noemen: de raad).

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2022.
3.2
De ouders hebben samen het gezag over [de minderjarige] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen zijn de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] in geschil en daarnaast de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen hen betreffende [de minderjarige] (hierna ook: de zorgregeling).
Bij de bestreden beschikking is de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de moeder bepaald en als zorgregeling vastgesteld:
- [de minderjarige] verblijft iedere zondag vanaf 11.00 uur tot woensdag om 11.00 uur bij de vader;
- vakanties, feest- en bijzondere dagen worden in onderling overleg verdeeld;
- [de minderjarige] wordt door een familielid van de vader of door de vader opgehaald bij de moeder
en [de minderjarige] wordt door een familielid van de moeder of de moeder opgehaald bij de vader en teruggebracht bij de moeder.
4.2
De vader verzoekt het hof, kort gezegd, de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij hem te bepalen en een raadsonderzoek te gelasten naar de veiligheid van [de minderjarige] bij de moeder en indien nodig te bepalen dat het contact tussen [de minderjarige] en de moeder dient te worden begeleid.
4.3
De moeder verzoekt het hof, kort gezegd, een andere zorgregeling vast te stellen dan de rechtbank heeft gedaan. In het principaal hoger beroep vraagt de moeder het hof de verzoeken van de vader af te wijzen.
4.4
De vader voert verweer in het incidenteel beroep en vraagt de verzoeken van de moeder niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De ouders hebben samen het gezag. De rechter kan op verzoek van de ouders of van een van hen beslissen bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft en een zorgregeling vaststellen (artikel 1:253a Burgerlijk Wetboek). De rechter neemt een zodanige beslissing als hem of haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
Hoofdverblijfplaats
5.2
De argumenten die de vader heeft aangevoerd om te bepalen dat [de minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats bij hem moet hebben zijn vooral ingegeven door het feit dat de vader zich zorgen maakt over het welzijn van [de minderjarige] bij de moeder. Ter onderbouwing van zijn zorgen heeft de vader meerdere foto’s overgelegd waarop volgens de vader letsel bij [de minderjarige] is te zien en appberichten tussen partijen waaruit volgens de vader blijkt dat de moeder labiel is. Volgens de vader zijn er serieuze aanwijzingen dat [de minderjarige] wordt mishandeld door de moeder of haar familieleden dan wel dat [de minderjarige] ernstig wordt verwaarloosd. De vader wil daarom graag dat de raad onderzoek gaat doen naar de veiligheid van [de minderjarige] in de thuissituatie van de moeder.
De moeder betwist uitdrukkelijk de beschuldigingen door de vader en legt ter onderbouwing het eindverslag van [naam1] van 10 februari 2025 over.
5.3
De raad ziet geen aanleiding om een raadsonderzoek te verrichten. [naam1] is betrokken geweest en als [naam1] zou twijfelen over de veiligheid van [de minderjarige] bij de moeder thuis zou zij opschalen en een forensische arts inschakelen. Wel maakt de raad zich zorgen over het feit dat de vader volhardt in zijn beschuldigen richting de moeder. De vraag is in hoeverre de vader zijn zorgen overbrengt op [de minderjarige] en hem gaat belasten met deze zorgen. De raad adviseert de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de moeder te laten.
5.4
Het hof neemt het advies van de raad over en zal de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de moeder laten. Het hof ziet geen aanleiding om een raadsonderzoek te gelasten, want de zorgen van de vader zijn onderzocht door [naam1] en de zorgen van de vader worden niet bevestigd door vele betrokken professionals (zoals de vertrouwensarts van [naam1] , de huisarts en de jeugdarts). [naam1] heeft naar aanleiding van meldingen op 8 oktober 2024 en op 11 oktober 2024 van de vader en de politie Twente onderzoek gedaan. In het eindverslag van [naam1] van 10 februari 2025 staat dat de zorgen die door de vader zijn gemeld over de fysieke mishandeling van [de minderjarige] en over fysieke verwaarlozing van [de minderjarige] (slechte lichamelijke verzorging) niet zijn bevestigd en voldoende zijn weerlegd. Volgens [naam1] zijn er geen aanwijzingen of signalen dat er sprake is van kindermishandeling, gepleegd door de moeder en/of de ouders van de moeder. Er is een zogenoemd Top-Teen-onderzoek geweest naar aanleiding van de melding door de vader over de blauwe plekken, maar de vertrouwensarts heeft geen bijzonderheden gezien rondom de lichamelijke verzorging van [de minderjarige] . De vader heeft eerder meldingen gedaan bij [naam1] van fysieke mishandeling en letsel bij [de minderjarige] , toegebracht door de moeder en/of de ouders van de moeder (deze meldingen zijn gedaan op 10 mei 2024 en 12 juli 2024) en ook toen waren er geen zorgen over de veiligheid van [de minderjarige] bij de moeder. Wel is de vader geadviseerd, als hij letsel ziet bij [de minderjarige] , met hem naar de huisarts te gaan om te laten vaststellen of het gaat om toegebracht, dan wel accidenteel letsel. De vader legt in deze procedure nadien gemaakte (voor het hof onduidelijke) foto’s over waarop letsel bij [de minderjarige] te zien zou zijn, maar de vader heeft niet het advies van [naam1] opgevolgd om nieuw letsel te laten onderzoeken door de huisarts. Daarom zeggen deze foto’s weinig tot niets. Nu er door de betrokken professionals geen zorgen zijn over de veiligheid van [de minderjarige] bij de moeder zal het hof om de rust en de stabiliteit te bewaren de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de moeder in stand zal laten.
Zorgregeling
5.5
De ouders hebben op de zitting beiden bevestigd dat de huidige zorgregeling goed verloopt. Ook blijkt uit de door de ouders overgelegde verslagen van hun eigen ambulante hulpverlener van [naam2] dat de overdrachtsmomenten over het algemeen rustig en gemoedelijk verlopen. En ook staat daarin dat beide ouders goed aansluiten bij de belevingswereld van [de minderjarige] . Wel blijkt uit eerdergenoemd onderzoek van [naam1] dat zij de door de politie gemelde zorgen deelt over de ruzies tussen de ouders en dat [de minderjarige] slachtoffer is van de strijd die de ouders voeren. Dit vindt het hof zorgelijk. Zoals de raad op de zitting heeft gezegd is het de gezamenlijke verantwoordelijkheid van de ouders dat zij gaan werken aan hun onderlinge verstandhouding en zal, ongeacht welke zorgregeling geldt, de problematiek blijven bestaan als de ouders daarmee niet aan de slag gaan. Net als bij de beslissing over de hoofdverblijfplaats acht het hof het van belang de rust en stabiliteit te bewaren en daarom blijft de huidige zorgregeling in stand. Dat de moeder naar voren heeft gebracht dat zij pogingen heeft ondernomen om hulpverlening in te schakelen om de communicatie tussen ouders te verbeteren, maar dat de vader daaraan zijn medewerking niet wil geven, maakt het oordeel van het hof op dit moment niet anders.
Het hof gaat ervan uit dat deze beslissing rust zal geven in de situatie tussen de ouders en dat zij in het belang van [de minderjarige] gaan werken aan de verbetering van hun onderlinge communicatie en vertrouwen. Het is voor een goede en evenwichtige ontwikkeling van [de minderjarige] namelijk erg belangrijk dat hij met beide ouders een onbelast en uitgebreid contact kan hebben.
Het hof zal dan ook de beschikking van de rechtbank over de reguliere zorgregeling bekrachtigen.
5.4
De moeder verzoekt, gelet op de stroeve communicatie tussen partijen en ter voorkoming van onduidelijkheden, een uitgebreidere regeling voor de vakanties, feestdagen en bijzondere dagen vast te leggen dan de rechtbank heeft gedaan. Op de zitting is namens de vader gezegd dat als het hof de zorgen van de vader met betrekking tot de opvoedsituatie bij de moeder thuis niet deelt, een regeling die neerkomt op een verdeling bij helfte kan worden vastgesteld. De door de moeder voorgestelde regeling is een verdeling bij helfte van de vakanties en bijzondere dagen en de feestdagen worden zodanig verdeeld dat [de minderjarige] bij de moeder is op christelijke feestdagen en bij de vader op islamitische feestdagen. De door de moeder voorgestelde regeling acht het hof in het belang van [de minderjarige] . Het hof heeft de regeling aangevuld voor de kerstvakantie in de even jaren, omdat de moeder hierover niets heeft gesteld.
Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen ten aanzien van de regeling voor de vakanties, feestdagen en bijzondere dagen, en beslissen zoals hierna zal worden vermeld.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 7 oktober 2024 ten aanzien van de beslissing over de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] en de reguliere zorgregeling;
vernietigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 7 oktober 2024 ten aanzien van de beslissing over de vakanties, feestdagen en bijzondere dagen en, opnieuw beschikkende:
verdeelt de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en de moeder ten aanzien van de vakanties, feestdagen en bijzondere dagen aldus:
Vakanties
[de minderjarige] verblijft tijdens de:
- zomervakantie:
in de oneven jaren bij de moeder de eerste drie weken en bij de vader de laatste drie weken en in de even jaren bij de vader de eerste drie weken en bij moeder de laatste drie weken;
- herfstvakantie:
in de oneven jaren bij de moeder en in de even jaren bij de vader;
- kerstvakantie:
in de oneven jaren bij de moeder de eerste week inclusief de kerstdagen en bij vader de tweede week inclusief Oud & Nieuw en in de even jaren bij de vader de eerste week inclusief de kerstdagen en bij moeder de tweede week inclusief Oud & Nieuw;
- voorjaarsvakantie:
in de even jaren bij de moeder en in de oneven jaren bij de vader;
- meivakantie:
in de oneven jaren bij de moeder de eerste week en bij de vader de tweede week en in de even jaren bij de vader de eerste week en bij de moeder de tweede week. Is de meivakantie een week dan wordt deze opgesplitst en gewisseld op woensdag om 17.00 uur;
Feestdagen en bijzondere dagen:
[de minderjarige] verblijft tijdens:
  • Goede Vrijdag en Pasen, Hemelvaart en Pinksteren bij de moeder;
  • het Suikerfeest en Offerfeest bij de vader;
  • Koningsdag: even jaren bij de vader, oneven jaren bij de moeder;
  • Moederdag bij de moeder;
  • Vaderdag bij de vader;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S. Kuijpers, E. de Boer en C.M. Schönhagen en is op 24 juni 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.