ECLI:NL:GHARL:2025:3831

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 juni 2025
Publicatiedatum
24 juni 2025
Zaaknummer
21-000705-23
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens mishandeling en vernieling in een horecagelegenheid met beroep op noodweer

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 juni 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1983, werd beschuldigd van mishandeling en vernieling in een horecagelegenheid op 17 juli 2022. De rechtbank had de verdachte eerder vrijgesproken van een aantal tenlastegelegde feiten, maar het hof oordeelde dat de verdachte niet-ontvankelijk was in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van feit 1. Het hof heeft de verdachte wel veroordeeld voor mishandeling (feit 2) en opzettelijke vernieling (feit 3 subsidiair) en heeft een taakstraf van 30 uren opgelegd. Het beroep op noodweer werd verworpen, omdat het hof oordeelde dat de verdachte niet in een situatie verkeerde waarin zij zich moest verdedigen tegen een wederrechtelijke aanranding. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan het slaan, schoppen en krabben van de aangever, en het vernielen van glazen en een pinautomaat. Het hof heeft de eerdere veroordelingen van de verdachte in aanmerking genomen bij de strafoplegging, maar heeft de straf lager vastgesteld dan door de rechtbank was opgelegd.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000705-23
Uitspraak d.d.: 17 juni 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 31 januari 2023 met parketnummer 18-184171-22 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983,
wonende te [adres]

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 3 juni 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot:
ten aanzien van feit 1
- het niet-ontvankelijk verklaren van de verdachte in het hoger beroep;

ten aanzien van feiten 2 en 3

  • vernietiging van het vonnis en veroordeling van de verdachte ten aanzien van het onder 2 en 3 primair tenlastegelegde;
  • oplegging van een gevangenisstraf van 100 dagen, met aftrek van het voorarrest.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en haar raadsvrouw,
mr. R.J.J. Bosma, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in hoger beroep (ten aanzien van feit 1)

De verdachte is door de rechtbank Noord-Nederland vrijgesproken van hetgeen aan haar onder 1 primair en subsidiair is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is daardoor ook gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op wat is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak van feit 1.

Het vonnis waarvan beroep

De verdachte is – voor zover in hoger beroep aan de orde – bij het hiervoor vermelde vonnis ter zake van mishandeling (feit 2) en poging tot zware mishandeling en vernieling (feit 3) veroordeeld tot een gevangenisstraf van 120 dagen, waarvan 22 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en met daaraan verbonden bijzondere voorwaarden, met aftrek van het voorarrest.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing en een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en voor zover in hoger beroep aan de orde - tenlastegelegd dat:
2.
zij op of omstreeks 17 juli 2022 te [plaats] [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer]
- tegen het hoofd/gezicht te slaan, en/of
- in het gezicht en/of op de armen te krabben, en/of
- tegen het lichaam te schoppen/trappen;
3.
zij op of omstreeks 17 juli 2022 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, (met kracht) (een) glas/glazen en/of een pinautomaat in de richting van die [slachtoffer] heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3. subsidiair
zij op of omstreeks 17 juli 2022 te [plaats] [slachtoffer] heeft bedreigd met zware mishandeling, door met (een) glas/glazen en/of een pinautomaat in de richting van die [slachtoffer] te gooien;
en/of
zij op of omstreeks 17 juli 2022 te [plaats] opzettelijk en wederrechtelijk glazen en/of een pinautomaat en/of een spiegel, in elk geval enig goed/goederen, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n), heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt van de verdediging
Door en namens de verdachte is ter zitting aangevoerd dat zij de onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten heeft gepleegd omdat zij zichzelf en haar vriend moest verdedigen tegen een mishandeling door aangever. De verdachte heeft gehandeld uit noodweer of psychische overmacht. Zij moet daarom worden vrijgesproken of ontslagen van alle rechtsvervolging.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van de feiten 2 en 3 primair. Primair is daarbij aangevoerd dat het dossier geen aanknopingspunten bevat voor de stelling van de verdediging dat sprake is geweest van een noodweersituatie. Subsidiair is aangevoerd dat zelfs als zou worden aangenomen dat sprake is geweest van een noodweersituatie, dan had aangever de verdachte inmiddels losgelaten en had zij zich kunnen onttrekken aan de situatie. Aangever heeft niet verwijtbaar gehandeld. Het beroep op noodweer kan niet slagen.
Oordeel van het hof
Het hof stelt op grond van het dossier de volgende feiten en omstandigheden vast.
De verdachte was op 17 juli 2022 aan het eind van de middag samen met haar [vriend]
[vriend] in café-bar [naam] in [plaats] . Zij dronken daar alcohol, in totaal vijftien shotjes, en de verdachte was – ook naar eigen zeggen – een beetje tipsy (aangeschoten). Omdat de verdachte zich luidruchtig gedroeg en voor overlast zorgde heeft de eigenaar van de bar, aangever [slachtoffer] , haar op enig moment gevraagd zijn zaak te verlaten. De verdachte weigerde op te staan en de bar te verlaten. Ook na herhaaldelijk vragen voldeed zij niet aan het verzoek van de eigenaar. Hierop heeft de aangever eerst de vriend van de verdachte vastgepakt en naar de uitgang begeleid en vervolgens de verdachte. Hierbij heeft aangever de verdachte aan haar arm getrokken en haar geduwd. Vlak voor de uitgang heeft de verdachte zich losgerukt en aangever geslagen, geschopt, bespuugd en in het gezicht en op beide armen gekrabd. Aangever is hierop naar de bar gelopen. Toen hij achter de bar stond, gooide de verdachte twee glazen met kracht in zijn richting. Ook rukte zij de pinautomaat los van de bar en gooide deze in zijn richting. Aangever kon de pinautomaat ontwijken, maar zag dat het pinsysteem kapot was. Door het gooien met glazen sneuvelde er ook een spiegel achter de bar. De verdachte is hierop vastgepakt door het personeel van de bar en naar buiten begeleid. Aangever heeft als gevolg van het handelen van de verdachte pijn en letsel opgelopen.
Vrijspraak feit 3 primair
Zoals het hof hiervoor heeft vastgesteld heeft verdachte op 17 juli 2022 glazen en een pinautomaat in de richting van [slachtoffer] gegooid.
Kernvraag is of de verdachte hiermee (voorwaardelijk) opzet had op zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] .
Het hof stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier zwaar lichamelijk letsel – aanwezig is als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden.
Anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal is het hof gelet op de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Voor dit oordeel is van belang dat het hof onvoldoende kan vaststellen op welke wijze de verdachte de glazen heeft gegooid, in het bijzonder om welk soort glazen het ging en of de verdachte de glazen richting het hoofd van aangever heeft gegooid.
Het voorgaande brengt mee dat het hof niet bewezen acht dat de verdachte de onder 3 primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling heeft begaan. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Partiele vrijspraak feit 3 subsidiair
Vervolgens is het de vraag of het handelen van de verdachte kan worden gekwalificeerd als een bedreiging met zware mishandeling.
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met zware mishandeling is vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht.
Het hof is op grond van de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden van oordeel dat de ten laste gelegde gedragingen van de verdachte in de gegeven omstandigheden niet van dien aard zijn dat bij aangever in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen.
Dit brengt mee dat het hof de onder 3 subsidiair ten laste gelegde bedreiging niet bewezen acht. De verdachte wordt ook daarvan vrijgesproken.
Beroep op noodweer (feit 2 en feit 3 subsidiair)
Ten aanzien van feit 2 en 3 subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer of misschien wel psychische overmacht. Hiertoe is aangevoerd dat de verdachte buitenproportioneel hardhandig naar buiten is gewerkt en dat de verdachte heeft gemeend zichzelf of haar vriend te moeten verdedigen.
Het hof acht de feiten en omstandigheden die de verdediging aan het verweer ten grondslag heeft gelegd, niet aannemelijk geworden. Het dossier bevat geen aanknopingspunten voor de lezing van de verdachte. Bovendien vindt die alternatieve lezing van de gebeurtenissen zijn weerlegging in de hierboven door het hof vastgestelde, aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden. Daarbij overweegt het hof in het bijzonder dat de verklaring van aangever [slachtoffer] wordt ondersteund door de verklaring van getuige [slachtoffer] en – voor zover beschikbaar – de camerabeelden. Hieruit volgt dat de verdachte weliswaar aan haar arm is getrokken en geduwd teneinde haar de bar uit te krijgen, maar niet dat sprake is geweest van buitensporig geweld. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de verdachte de haar verweten gedragingen, te weten: het mishandelen van aangever en het vernielen van zijn spullen, niet heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor haar de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor.
Het verweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 en 3 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
2.
zij op 17 juli 2022 te [plaats] [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer]
- tegen het hoofd te slaan, en
- in het gezicht en op de armen te krabben, en
- tegen het lichaam te schoppen;
3.subsidiair
zij op 17 juli 2022 te [plaats] opzettelijk en wederrechtelijk glazen en een pinautomaat en een spiegel, die aan [slachtoffer] toebehoorden, heeft vernield.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.
Het onder 3 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft zich op 17 juli 2022 tijdens het uitgaan in een bar schuldig gemaakt aan mishandeling van de bareigenaar en vernieling van zijn spullen. Verdachte was op dat moment behoorlijk onder invloed van alcohol. Zij heeft de aangever geslagen, geschopt, bespuugd en gekrabd, waardoor hij onder meer een wond in het gezicht heeft opgelopen. De verdachte heeft hiermee de lichamelijke integriteit van aangever geschonden.
Door het vernielen van glazen, een pinautomaat en een spiegel heeft de verdachte bovendien geen respect getoond voor de eigendommen van een ander. Het is ook een hinderlijk feit dat schade voor de aangever met zich brengt.
Uit het de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 1 mei 2025 blijkt dat zij tweemaal eerder ter zake van strafbare feiten, waaronder ook eenmaal mishandeling, onherroepelijk is veroordeeld tot straffen. Dit weegt het hof in strafverzwarende zin mee. Het hof constateert daarbij ook dat deze veroordelingen dateren van 2013 en 2000.
Het hof heeft ook acht geslagen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht ten aanzien van mishandeling. Deze hanteren voor een eenvoudige mishandeling die lichamelijk letsel ten gevolge heeft een geldboete van
€ 750,-. Hierbij wordt uitgegaan van een zogenaamde first offender.
Met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden van de verdachte heeft het hof verder gelet op het reclasseringsadvies van 10 januari 2023 en het afloopbericht toezicht van 23 februari 2023 en voor zover daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep is gebleken. Ter zitting van het hof heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verdachte de voorwaarden die haar in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis waren opgelegd is nagekomen en dat de verdachte haar leven een positieve wending heeft gegeven. De verdachte gebruikt geen alcohol meer, werkt en heeft geen hulp nodig van instanties.
Alles afwegend acht het hof oplegging van een taakstraf van 30 uren, subsidiair 15 dagen vervangende hechtenis, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.
Deze straf is lager dan opgelegd door de rechtbank en geëist door de advocaat-generaal, nu het hof tot vrijspraak van feit 3 primair en deels ook feit 3 subsidiair komt en omdat het hof de ernst van de feiten minder zwaar weegt dan de rechtbank en de advocaat-generaal.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 57, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 primair en 1 subsidiair tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover in hoger beroep aan de orde en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 en 3 subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. E.W. van Weringh, voorzitter,
mr. G.A. Versteeg en mr. A.F. van Kooij, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J. Brink, griffier,
en op 17 juni 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.