ECLI:NL:GHARL:2025:3841

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 juni 2025
Publicatiedatum
24 juni 2025
Zaaknummer
21-005254-24
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake rijbewijs en geldigheid

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 juni 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder vrijgesproken van een tenlastelegging, maar heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep voor zover dit gericht is tegen de vrijspraak van het eerste feit. Het hof heeft verder het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan. De verdachte is vrijgesproken van het tweede feit, dat betrekking had op het rijden zonder geldig rijbewijs. Het hof oordeelde dat niet bewezen was dat het rijbewijs van de verdachte ten tijde van het feit ongeldig was. De verdachte had op 6 juli 2022 een nieuw rijbewijs ontvangen, dat later ongeldig was verklaard, maar er was geen bewijs dat het rijbewijs op het moment van de tenlastelegging ongeldig was. De uitspraak is gedaan na onderzoek op de zittingen van 5 en 19 juni 2025, waarbij de advocaat-generaal en de raadsvrouw van de verdachte hun standpunten hebben toegelicht.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005254-24
Uitspraak d.d.: 19 juni 2025
Tegenspraak
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 19 november 2024 met het parketnummer 96-147340-24 in de strafzaak inzake de verdachte

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
De omvang van het hoger beroep
In het hierboven genoemde vonnis, waartegen het hoger beroep is gericht, heeft de politierechter de verdachte vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 1 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de door de politierechter gegeven beslissing tot vrijspraak.
Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing tot vrijspraak geen hoger beroep open.
Het gerechtshof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het hierboven genoemde vonnis gegeven vrijspraak van feit 1.

Het onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het gerechtshof van 5 juni 2025 en 19 juni 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel
422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het gerechtshof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, zoals gedaan op de zitting van 19 juni 2025, inhoudende dat het gerechtshof de verdachte zal vrijspreken van hetgeen onder 2 aan hem is ten laste gelegd.
Het gerechtshof heeft verder kennisgenomen van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. D.J.D. Groenendijk, hebben aangevoerd op de zitting in hoger beroep.

Het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht

Het hoger beroep is gericht tegen het hierboven genoemde vonnis van de politierechter.
In dat vonnis heeft de politierechter:
  • de verdachte vrijgesproken van het onder 1 aan hem ten laste gelegde feit;
  • de verdachte ter zake van het onder 2 aan hem ten laste gelegde feit veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van een week.
Het gerechtshof zal dat vonnis, voor zover dat vatbaar is voor hoger beroep, vernietigen omdat het gerechtshof tot een andere bewijsbeslissing komt dan de politierechter.
Het gerechtshof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd, voor zover hier van belang, dat:
2.
hij op of omstreeks 5 juli 2023 te [plaats] , [gemeente] , op de weg, de [straatnaam] , als bestuurder een motorrijtuig (personenauto), van categorie B heeft bestuurd, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs zijn geldigheid had verloren en dat hij bij de aanvraag van een nieuw rijbewijs moet voldoen aan de bij algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 123b, derde lid, gestelde voorwaarden, en aan hem geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven

Vrijspraak

Het gerechtshof acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder
2 aan hem ten laste gelegde feit heeft begaan, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken. Niet gebleken is dat het rijbewijs van de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde feit zijn geldigheid had verloren en dat hij bij de aanvraag van een nieuw rijbewijs moet voldoen aan de bij algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 123b, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) gestelde voorwaarden, en aan hem geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven. Aan hem was - blijkens nader door de advocaat-generaal bij het gerechtshof ingediende processtukken - nadat zijn rijbewijs van rechtswege ongeldig was geworden, op 6 juli 2022 een ander rijbewijs afgegeven. Nadien is dit rijbewijs wel ongeldig verklaard, maar van een van rechtswege ongeldigheid op grond van het bepaalde in artikel 123b WVW 1994 van dit rijbewijs ten tijde van het tenlastegelegde is niet gebleken.
Dit dient te leiden tot vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde feit.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door
mr. M.B. de Wit, voorzitter,
mr. J.A.M. Kwakman en mr. E. Pennink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van H. Kingma, griffier,
en op 19 juni 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.