ECLI:NL:GHARL:2025:3842

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 juni 2025
Publicatiedatum
24 juni 2025
Zaaknummer
21-004541-24
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep na cassatie en terugwijzing door de Hoge Raad inzake verkeersdelicten en rijontzegging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 juni 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep na terugwijzing door de Hoge Raad. De verdachte, geboren in 1960, had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland, dat op 5 december 2019 was gewezen. Het hoger beroep was gericht tegen de veroordeling voor meerdere verkeersdelicten, waaronder het rijden zonder geldig rijbewijs. De Hoge Raad had op 22 oktober 2024 de zaak terugverwezen naar het hof, waarbij het hof opnieuw moest oordelen over de bewijsvoering en de strafoplegging.

Tijdens de zitting op 5 juni 2025 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die een gevangenisstraf van vier weken, waarvan twee weken voorwaardelijk, en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor acht maanden had geëist. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van het onder parketnummer 96-225746-19 ten laste gelegde feit, omdat niet bewezen kon worden dat hij wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Voor de overige feiten heeft het hof de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken en een taakstraf van zestig uren, met een ontzegging van de rijbevoegdheid voor acht maanden.

Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase. De beslissing is genomen met inachtneming van de aard en ernst van de feiten, alsook de eerdere veroordelingen van de verdachte voor soortgelijke strafbare feiten. Het hof heeft de bijkomende straf van ontzegging van de rijbevoegdheid voorwaardelijk opgelegd, met een proeftijd van drie jaren.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004541-24
Uitspraak d.d.: 19 juni 2025
Tegenspraak
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen - na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 22 oktober 2024 - op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 5 december 2019 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken met de parketnummers 96-039556-18 en 96-225746-19, inzake de verdachte

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Het onderzoek van de zaak

Dit arrest is - na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad - gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het gerechtshof van 5 juni 2025.
Het gerechtshof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, inhoudende dat het gerechtshof:
- de verdachte zal vrijspreken van het onder het parketnummer 96-225746-19 onder
1 ten laste gelegde feit;
- de verdachte ter zake van de overige ten laste gelegde feiten zal veroordelen tot:
- een gevangenisstraf voor de duur van vier weken, waarvan twee weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren;
- een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van acht maanden, met een proeftijd van drie jaren.
Het gerechtshof heeft verder kennisgenomen van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. D.J.D. Groenendijk, hebben aangevoerd op de zitting in hoger beroep.

Het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht

Het hoger beroep is gericht tegen het hierboven genoemde vonnis van de politierechter.
In dat vonnis heeft de politierechter de verdachte ter zake van de onder het parketnummer 96-039556-18 onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, alsmede het onder het parketnummer 96-225746-19 onder 1 ten laste gelegde feit veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes weken, waarvan vier weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en tot een geldboete van duizend euro, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door twintig dagen hechtenis. Ter zake van het onder het parketnummer 96-225746-19 onder 2 ten laste gelegde feit is de verdachte veroordeeld tot een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van acht maanden.
Het gerechtshof heeft naar aanleiding van het door de verdachte ingestelde beroep tegen voornoemd vonnis op 13 april 2022 arrest gewezen. Daarbij werd de verdachte veroordeeld voor alle hiervoor genoemde ten laste gelegde feiten tot een gevangenisstraf voor de duur van zes weken, waarvan vier weken voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren, en ter zake het in de zaak met parketnummer 96-225746-19 onder 2 bewezenverklaarde tot een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van acht maanden.
Tegen dit arrest heeft de verdachte beroep in cassatie ingesteld. Op 22 oktober 2024 heeft de Hoge Raad arrest gewezen en de strafzaak terugverwezen naar het gerechtshof.
Het gerechtshof zal het vonnis van de politierechter vernietigen omdat het gerechtshof op onderdelen tot een andere bewijsbeslissing komt dan de politierechter. Het gerechtshof zal daarom opnieuw rechtdoen, met inachtneming van de terugwijzingsopdracht van de Hoge Raad.
Die opdracht houdt in dat het voorgaande arrest van het gerechtshof in deze strafzaak van
13 april 2022 uitsluitend is vernietigd door de Hoge Raad voor zover het betreft de beslissingen over het onder 1 ten laste gelegde feit in de zaak met het parketnummer
96-225746-19 en de strafoplegging. Alleen over die beide aspecten zal het gerechtshof hieronder beslissen.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is in de zaak met het parketnummer 96-225746-19 ten laste gelegd - voor zover hier van belang - dat:
1.
hij op of omstreeks 2 augustus 2019 te [plaats] terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, de Anna Vondelingweg, als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd.

Vrijspraak

De verdachte heeft ontkend zich schuldig te hebben gemaakt aan het hierboven weergegeven strafrechtelijk verwijt. Meer in het bijzonder heeft hij verklaard dat hij op
2 augustus 2019 niet wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. In het verlengde hiervan heeft de verdediging vrijspraak bepleit, onder verwijzing naar het hierboven reeds genoemde arrest van de Hoge Raad van 22 oktober 2024.
Het gerechtshof acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met het parketnummer 96-225746-19 onder 1 aan hem ten laste gelegde feit heeft begaan, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken. Het gerechtshof grondt deze beslissing op de omstandigheid dat in het strafdossier geen redengevende feiten en/of omstandigheden aanwezig zijn op basis waarvan kan worden vastgesteld dat de verdachte op 2 augustus 2019 wist of redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard.

Oplegging van straf en bijkomende straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van de in het arrest van het gerechtshof van 13 april 2022 bewezen verklaarde feiten, met uitzondering van het feit waarvan de verdachte bij dit arrest van 19 juni 2025 is vrijgesproken, en de omstandigheden waaronder die feiten zijn begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals daarvan uit het onderzoek op de zitting in hoger beroep is gebleken.
Met betrekking tot de aard en de ernst van die feiten heeft het gerechtshof in het bijzonder acht geslagen op:
  • de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
  • de omstandigheid dat de verdachte zich op 8 augustus 2017 schuldig heeft gemaakt aan het rijden onder invloed van alcohol, het rijden met een rijbewijs waarvan de geldigheid was geschorst en het rijden terwijl het rijbewijs was ingevorderd. Daarnaast heeft de verdachte zich op 2 augustus 2019 wederom schuldig gemaakt aan het rijden onder invloed van alcohol. Daardoor heeft de verdachte regels die gelden in het verkeer en die de verkeersveiligheid dienen niet nageleefd en heeft hij er blijk van gegeven zich weinig gelegen te laten liggen aan besluiten van een instantie die mede met het oog op de verkeersveiligheid belast is met onder meer de beoordeling van de geldigheid van rijbewijzen en de rijvaardigheid van personen;
  • de oriëntatiepunten voor straftoemeting die zijn opgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) ter zake van het rijden onder invloed van alcohol.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het gerechtshof in het bijzonder acht geslagen op:
 de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van
1 mei 2025, waaruit blijkt dat de verdachte in het verleden meermalen onherroepelijk is veroordeeld ter zake van soortgelijke strafbare feiten;
 de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep is gebleken.
Daarnaast stelt het gerechtshof vast dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn in de fase van de behandeling van het cassatieberoep door de Hoge Raad. Het gerechtshof volstaat met de constatering van deze overschrijding, mede gelet op de op te leggen straf.
Het gerechtshof heeft anderszins wel rekening gehouden met het tijdsverloop, in die zin dat het al geruime tijd geleden is dat de strafbare feiten zich hebben voorgedaan en dat de verdachte in die tijd in onzekerheid is geweest over de berechting. De oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en een onvoorwaardelijke rijontzegging acht het gerechtshof daarom thans niet meer aangewezen.
Gelet op het bovenstaande en uit een oogpunt van normhandhaving, vergelding en speciale preventie acht het gerechtshof ter zake van de feiten 1, 2 en 3 in de zaak met het parketnummer 96-039556-18 passend en geboden de oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken, met een proeftijd van drie jaren, alsmede een taakstraf voor de duur van zestig uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door dertig dagen hechtenis. Daarnaast legt het gerechtshof met het oog op de verkeersveiligheid op - ter zake van feit 2 in de zaak met het parketnummer 96-225746-19 - een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van acht maanden, met een proeftijd van drie jaren.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het gerechtshof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 9, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften zijn toegepast zoals deze golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 96-225746-19 onder 1 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt de verdachte ter zake van de feiten 1, 2 en 3 in de zaak met het parketnummer 96-039556-18 tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte ter zake van de feiten 1, 2 en 3 in de zaak met het parketnummer 96-039556-18 tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van feit 2 in de zaak met het parketnummer 96-225746-19 de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
8 (acht) maanden.
Bepaalt dat de bijkomende straf van ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr. M.B. de Wit, voorzitter,
mr. J.A.M. Kwakman en mr. E. Pennink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van H. Kingma, griffier,
en op 19 juni 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.