ECLI:NL:GHARL:2025:3844

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 juni 2025
Publicatiedatum
24 juni 2025
Zaaknummer
21-000235-23
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afpersing en opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en Wet wapens en munitie

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 juni 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte is beschuldigd van afpersing, gepleegd door twee of meer verenigde personen, en van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en de Wet wapens en munitie. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis waarin hij vrijgesproken werd van een deel van de tenlastelegging. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 13 februari 2022, samen met anderen, een benadeelde heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van 2000 euro door bedreiging met een vuurwapen. Daarnaast heeft de verdachte op 19 februari 2022 een hoeveelheid 3-MMC en een gasdrukpistool voorhanden gehad. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 351 dagen, waarvan een deel voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uren. Tevens is de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding volledig toegewezen, inclusief wettelijke rente. Het hof heeft de in beslag genomen voorwerpen onttrokken aan het verkeer en de verdachte in de kosten van de benadeelde partij veroordeeld.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000235-23
Uitspraak d.d.: 19 juni 2025
Tegenspraak
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 4 januari 2023 met het parketnummer 16-039865-22 in de strafzaak inzake de verdachte

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
De omvang van het hoger beroep
In het hierboven genoemde vonnis, waartegen het hoger beroep is gericht, heeft de rechtbank Midden-Nederland de verdachte vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de door de rechtbank gegeven beslissing tot vrijspraak.
Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing tot vrijspraak geen hoger beroep open.
Het gerechtshof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het hierboven genoemde vonnis gegeven vrijspraak van feit 2.

Het onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het gerechtshof van 5 juni 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het gerechtshof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, inhoudende dat het gerechtshof:
  • de verdachte ter zake van de onder 1, 3 en 4 aan hem ten laste gelegde feiten zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van de periode die de verdachte heeft doorgebracht in voorarrest;
  • het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis zal opheffen;
  • de in beslag genomen voorwerpen die nog niet zijn teruggegeven aan de verdachte zal onttrekken aan het verkeer;
  • de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij geheel zal toewijzen en de schadevergoedingsmaatregel zal opleggen.
Het gerechtshof heeft verder kennisgenomen van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. O. Smits, alsmede de benadeelde partij en diens advocaat, mr. M.T. Spetter, hebben aangevoerd op de zitting in hoger beroep.

Het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht

Het hoger beroep is gericht tegen het hierboven genoemde vonnis van de rechtbank. In dat vonnis heeft de rechtbank:
  • de verdachte vrijgesproken van het onder 2 aan hem ten laste gelegde feit;
  • de verdachte ter zake van de onder 1, 3 en 4 aan hem ten laste gelegde feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van de periode die de verdachte heeft doorgebracht in voorarrest;
  • de in beslag genomen voorwerpen onttrokken aan het verkeer, met uitzondering van het onder de verdachte in beslag genomen geldbedrag. Daarvan heeft de rechtbank de teruggave aan de verdachte gelast;
  • de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toegewezen en de schadevergoedingsmaatregel opgelegd;
  • de vordering van de benadeelde partij voor het overige afgewezen.
Het gerechtshof zal dat vonnis vernietigen omdat het gerechtshof op onderdelen tot een andere bewijsbeslissing komt dan de rechtbank. Het gerechtshof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste - voor zover hier van belang - gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 13 februari 2022 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [benadeelde] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van 2000 euro, althans enig geldbedrag, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [benadeelde] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)toebehoorde(n) door
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp door te laden, althans een op een doorladen gelijkende beweging te maken en/of
- vervolgens (dreigend) een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in de richting van die [benadeelde] te tonen en/of te houden en/of daarbij de woorden toe te voegen dat die [benadeelde] moest stoppen met dealen en/of cryptomunten moest overmaken en/of 2000 euro moest pinnen althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- vervolgens tijdens en/of tussen het pinnen van het geld bedrag door die [benadeelde] in de gaten te houden en/of bij die [benadeelde] te gaan staan;
3.
hij op of omstreeks 19 februari 2022 te [plaats] , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 41,55 gram 3-MMC, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende 3-MMC, zijnde 3-MMC, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4.
hij op of omstreeks 19 februari 2022 te [plaats] , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een wapen van categorie I onder 7°, te weten een gasdrukpistool (merk HK, model VP 9, kaliber 4,5 mm BB) met verwisselbaar patroonmagazijn, althans een gasdrukwapen, zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen, namelijk een pistool (merk Heckler & Koch, model VP9), in elk geval een of meer wapen(s) van categorie I onder 7° voorhanden heeft gehad.

Bewezenverklaring

Op grond van wettige bewijsmiddelen acht het gerechtshof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 3 en 4 aan hem ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 13 februari 2022 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door bedreiging met geweld [benadeelde] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van 2000 euro, dat aan die [benadeelde] toebehoort, door
- met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp een op doorladen gelijkende beweging te maken en
- vervolgens dreigend een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in de richting van die [benadeelde] te houden en daarbij de woorden toe te voegen dat die [benadeelde] moest stoppen met dealen, cryptomunten moest overmaken en 2000 euro moest pinnen en
- vervolgens, tijdens en/of tussen het pinnen van het geldbedrag door, die [benadeelde] in de gaten te houden en bij die [benadeelde] te gaan staan.
3.
hij op 19 februari 2022 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad 41,55 gram 3-MMC, zijnde 3-MMC, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
4.
hij op 19 februari 2022 te [plaats] een wapen van categorie I onder 7°, te weten een gasdrukpistool (merk HK, model VP 9, kaliber 4,5 mm BB) met verwisselbaar patroonmagazijn, zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen, namelijk een pistool, merk Heckler & Koch, model VP9, voorhanden heeft gehad.
Het gerechtshof acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van de bewezen verklaarde feiten

Het onder 1 bewezen verklaarde feit levert op:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Het onder 3 bewezen verklaarde feit levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 4 bewezen verklaarde feit levert op:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten en de omstandigheden waaronder die feiten zijn begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals daarvan uit het onderzoek op de zitting is gebleken.
Met betrekking tot de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten heeft het gerechtshof in het bijzonder acht geslagen op:
  • de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
  • de omstandigheid dat door de bewezen verklaarde afpersing niet alleen financiële schade, maar ook grote angst is veroorzaakt bij de gedupeerde [benadeelde] . [benadeelde] kampt met langdurige nadelige gevolgen van de angstklachten die de afpersing bij hem heeft veroorzaakt, waaronder het verlies van zijn baan, stress en PTSS. Dit is gebleken uit hetgeen [benadeelde] op de zitting in hoger beroep heeft verklaard;
  • de omstandigheid dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verboden wapenbezit, te weten een gasdrukpistool. Een gasdrukpistool is bestemd om projectielen door een loop af te schieten door middel van gasdruk.
Het gasdrukpistool dat de verdachte voorhanden heeft gehad betreft een voorwerp dat voor wat betreft vorm en afmeting een sprekende gelijkenis vertoont met een echt bestaand vuurwapen, namelijk een pistool, merk Heckler & Koch, model VP9, en is derhalve voor bedreiging of afdreiging geschikt. Verboden wapenbezit brengt voor de samenleving onaanvaardbare veiligheidsrisico’s met zich mee;
 de omstandigheid dat de verdachte zich daarnaast schuldig heeft gemaakt aan een overtreding van de Opiumwet. De strafwaardigheid van Opiumwetdelicten is gelegen in de ernstige bedreiging die het gebruik van deze stoffen, waaronder
3-MMC, voor de volksgezondheid vormt;
 de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht ter zake van delicten ingevolge de Wet wapens en munitie en ingevolge de Opiumwet.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het gerechtshof in het bijzonder acht geslagen op:
  • de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 1 mei 2025. Daaruit blijkt onder meer dat hij eerder - in 2020 - is veroordeeld ter zake van het plegen van een delict ingevolge de Opiumwet, welke veroordeling onherroepelijk is. Daarnaast heeft hij een transactie voldaan ter zake van een ander delict ingevolge de Opiumwet, zij het niet recent (in 2012). Het pleit niet in zijn voordeel dat de eerdere bestraffing in 2020 de verdachte er kennelijk niet van heeft weerhouden opnieuw een soortgelijk delict te plegen;
  • de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan uit het onderzoek op de zitting in eerste aanleg en in hoger beroep is gebleken.
Het gerechtshof heeft met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden van de verdachte met name acht geslagen op hetgeen de verdediging daarover heeft aangevoerd. In het geval dat de verdachte nu - na het reeds door hem in deze zaak ondergane voorarrest van honderdelf dagen - nog weer in de gevangenis zou belanden, zou een aantal positieve aspecten in de persoonlijke situatie van de verdachte in gevaar komen. Het gaat dan om het behoud van zijn baan en om de continuering van schuldenaflossing en van de mantelzorg voor zijn moeder, aldus de verdediging.
Het gerechtshof heeft er tevens acht op geslagen dat de voorwaarden waaronder de voorlopige hechtenis van de verdachte is geschorst met ingang van 9 juni 2022 maar liefst drie jaren lang hebben doorgelopen doordat de rechtbank de (geschorste) voorlopige hechtenis van de verdachte bij het vonnis van 4 januari 2023 niet heeft opgeheven.
Daarnaast is sprake van overschrijding van de redelijke termijn in de fase van de berechting van de zaak in hoger beroep, nu het gerechtshof niet binnen de redelijke termijn van twee jaren nadat het hoger beroep is ingesteld tot een eindoordeel is gekomen. De overschrijding bedraagt ruim vijf maanden.
Het gerechtshof acht, gelet op de aard en de ernst van met name het onder 1 bewezen verklaarde feit, de oplegging van een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf conform de eis van de advocaat-generaal in beginsel redelijk. Mede gelet op de inhoud en strekking van het strafmaatverweer van de verdediging is het echter van evident en groot belang dat aan de verdachte nu geen gevangenisstraf van zodanige duur zal worden opgelegd dat hij daardoor zijn baan en andere positieve bezigheden, zoals hierboven nader aangegeven, kwijt dreigt te raken. Het gerechtshof zal daaraan tegemoet komen en zal - mede gelet op de overschrijding van de redelijk termijn - volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf, waarvan het onvoorwaardelijke deel even lang is als de tijd die de verdachte in het kader van zijn voorlopige hechtenis al in detentie heeft doorgebracht, te weten honderdelf dagen, met aftrek van de periode die de verdachte heeft doorgebracht in voorarrest, alsmede een taakstraf van de maximale duur, te weten 240 uren. Daarmee is hier in voldoende mate tegemoetgekomen aan de strafdoelen van normhandhaving en vergelding. Daarnaast zal het gerechtshof uit een oogpunt van speciale preventie opleggen een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van tweehonderdveertig dagen, met een proeftijd van drie jaren.
Het bovenstaande leidt er tevens toe dat het gerechtshof het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis zal opheffen.

In beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen

De in beslag genomen en nog niet teruggegeven 83 (MDMA-)pillen zijn voorwerpen die
bij gelegenheid van het onderzoek naar het door de verdachte onder 1 begane feit zijn aangetroffen. Deze voorwerpen behoren aan de verdachte toe en kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke feiten als het onder 3 ten laste gelegde en zullen worden onttrokken aan het verkeer aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.
Het onder 3 ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit is begaan met betrekking tot de in beslag genomen en nog niet teruggegeven 39 zakken verdovende middelen (3-MMC).
Deze voorwerpen behoren aan de verdachte toe en zullen worden onttrokken aan het verkeer aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.
Het onder 4 ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit is begaan met betrekking tot het in beslag genomen en nog niet teruggegeven gasdrukwapen en een (gasdruk)patroon.
Met behulp van dat gasdrukwapen is daarnaast het onder 1 bewezen verklaarde feit begaan.
Deze voorwerpen zullen worden onttrokken aan het verkeer aangezien deze voorwerpen van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van materiële schade ten bedrage van € 2.037,41 en immateriële schade ten bedrage van € 2.500,-. Daarnaast is de wettelijke rente gevorderd. De vordering is bij het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht gedeeltelijk toegewezen en is voor het overige afgewezen.
De benadeelde partij heeft zich onverkort en binnen de grenzen van de eerste vordering opnieuw gevoegd in de strafzaak in hoger beroep, waardoor het gerechtshof de gehele vordering opnieuw moet beoordelen.
Uit het onderzoek op de zitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De gevorderde schade is niet betwist en het gerechtshof acht de vordering niet onredelijk of ongegrond. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering geheel zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
13 februari 2022 tot aan de dag van algehele voldoening.
Gelet op het bovenstaande dient de verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed zal het gerechtshof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het gerechtshof heeft gelet op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 36d, 36f, 47, 57, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie. Deze wettelijke voorschriften zijn toegepast zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde feit.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 3 en
4 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 3 en 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van

351 (driehonderdeenenvijftig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
240 (tweehonderdveertig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 39 zakken verdovende middelen (omschrijving: PL0900-20220441 10-G2950217);
- een gasdrukwapen (omschrijving: zwart, merk: Heckler & Koch Vp 9, PL0900-2022044110-2950226);
- 83 pillen (omschrijving: PL0900-2022044110-G2950228);
- een patroon (omschrijving: PL0900-20220441 10-2950229).
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 4.537,41 (vierduizend vijfhonderdzevenendertig euro en eenenveertig cent) bestaande uit
€ 2.037,41 (tweeduizend zevenendertig euro en eenenveertig cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 4.537,41 (vierduizend vijfhonderdzevenendertig euro en eenenveertig cent) bestaande uit € 2.037,41 (tweeduizend zevenendertig euro en eenenveertig cent) materiële schade en
€ 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 55 (vijfenvijftig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 13 februari 2022.
Aldus gewezen door
mr. J.A.M. Kwakman, voorzitter,
mr. M.B. de Wit en mr. E. Pennink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van H. Kingma, griffier,
en op 19 juni 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.