ECLI:NL:GHARL:2025:3845

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 juni 2025
Publicatiedatum
24 juni 2025
Zaaknummer
21-004847-24
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van diefstal in vereniging en medeplegen van oplichting; bewezenverklaring van poging tot doodslag

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 juni 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld voor diefstal in vereniging van een blok goud en medeplegen van oplichting, maar het hof heeft de verdachte vrijgesproken van deze tenlastegelegde feiten. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om de betrokkenheid van de verdachte vast te stellen, met name omdat de herkenningen door verbalisanten niet op goede gronden konden berusten. De verdachte was echter wel schuldig aan poging tot doodslag, waarbij hij op 22 juni 2023 een persoon genaamd [benadeelde] met een mes in de borst heeft gestoken. Het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was voor deze poging tot doodslag, mede gebaseerd op de verklaringen van de benadeelde en getuigen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding volledig toegewezen, inclusief wettelijke rente.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004847-24
Uitspraak d.d.: 19 juni 2025
Tegenspraak
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 25 oktober 2024 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken met de parketnummers
18-175947-23 en 18-059098-23, inzake de verdachte

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
thans verblijvende in de [P.I.] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Het onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het gerechtshof van 5 juni 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het gerechtshof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, inhoudende dat het gerechtshof:
  • de verdachte ter zake van de onder het parketnummer 18-175947-23 primair en onder het parketnummer 18-059098-23 primair aan hem ten laste gelegde feiten zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van tweeënveertig maanden, met aftrek van de periode die de verdachte heeft doorgebracht in voorarrest;
  • de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] geheel zal toewijzen en de schadevergoedingsmaatregel zal opleggen.
Het gerechtshof heeft verder kennisgenomen van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. J.E. Versluis, alsmede hetgeen de benadeelde partij [benadeelde] en diens advocaat, mr. L. de Barbanson, hebben aangevoerd op de zitting in hoger beroep.

Het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht

Het hoger beroep is gericht tegen het hierboven genoemde vonnis van de rechtbank. In dat vonnis heeft de rechtbank:
  • de verdachte ter zake van de onder het parketnummer 18-175947-23 primair en onder het parketnummer 18-059098-23 primair aan hem ten laste gelegde feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tweeënveertig maanden, met aftrek van de periode die de verdachte heeft doorgebracht in voorarrest;
  • de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte opgeheven;
  • de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] geheel toegewezen en de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Het gerechtshof zal dat vonnis vernietigen omdat het gerechtshof op onderdelen tot een andere bewijsbeslissing komt dan de rechtbank. Het gerechtshof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging op de zitting in eerste aanleg - in de zaak met het parketnummer 18-175947-23 ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 22 juni 2023 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een persoon genaamd [benadeelde] , opzettelijk van het leven te beroven, immers heeft verdachte die [benadeelde] met een mes in de
(linker) borst, althans het lichaam gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid:
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 juni 2023 te [plaats] aan een persoon genaamd [benadeelde] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een steekwond in de (linker) borst met als gevolg een klaplong en/of longbloeding(waarvoor die [benadeelde] langere tijd in het ziekenhuis moest verblijven en/of geopereerd en/of behandeld moest worden), heeft toegebracht door met een mes in de (linker) borst, althans het lichaam van die [benadeelde] te steken;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 juni 2023 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen immers heeft verdachte die [benadeelde] met een mes in de (linker) borst, althans het lichaam gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Aan de verdachte is in de zaak met het parketnummer 18-059098-23 ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 13 december 2022 te [plaats] , in elk geval in de gemeente [plaats] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een hoeveelheid/blok goud, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 8 december 2022 tot en met 13 december 2022 te [plaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [naam] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten een hoeveelheid/blok goud, immers heeft verdachte in voornoemde periode tezamen en in vereniging met zijn mededader(s), althans alleen,
- die [naam] gevraagd welk goud hij had en wat dat goud moest kosten en/of
- een afspraak gemaakt met die [naam] om langs te komen en goud te kopen en/of
- een gesloten tas, waaraan een slot was bevestigd, meegenomen en/of (vervolgens) op een aldaar aanwezige tafel neergelegd (kennelijk met de bedoeling de indruk te wekken dat zich daarin geld, ter betaling van dat goud zou bevinden) en/of (nadat die [naam] die/dat hoeveelheid/blok goud op een aldaar aanwezige tafel had neergelegd)
- tegen die [naam] gezegd dat hij die/dat hoeveelheid/blok goud aan zijn koper wilde laten zien en is verdachte en/of zijn mededader (vervolgens) met die/dat hoeveelheid/blok goud naar buiten gelopen, naar een aldaar aanwezige auto (en vervolgens daarin weggereden) en/of
- tegen die [naam] gezegd dat verdachte en/of zijn mededader naar de auto moest(en) om daar de sleutel van de tas op te halen,
waardoor die [naam] werd bewogen tot voornoemde afgifte van dat goud;

Vrijspraak van de onder het parketnummer 18-059098-23 ten laste gelegde feiten

De verdachte heeft ontkend zich schuldig te hebben gemaakt aan de hierboven onder het parketnummer 18-059098-23 primair en subsidiair weergegeven strafrechtelijke verwijten. Meer in het bijzonder heeft hij verklaard dat hij niet degene is geweest die betrokken is geweest bij die feiten. In het verlengde hiervan heeft de verdediging vrijspraak bepleit, op nader in de schriftelijke pleitnota aangevoerde gronden.
Het gerechtshof acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de in de zaak met het parketnummer 18-059098-23 primair en subsidiair aan hem ten laste gelegde feiten heeft begaan, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken. Het gerechtshof grondt deze beslissing op het volgende.
De advocaat-generaal heeft de betrokkenheid van de verdachte in de kern gegrond op de herkenning van de verdachte door een aantal verbalisanten, aan de hand van camerabeelden die door aangever [naam] zijn verstrekt aan de politie.
Het gerechtshof stelt allereerst vast dat in het strafdossier geen gegevensdrager met camerabeelden is aangetroffen ter zake van de onder het parketnummer 18-059098-23 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten. Wél aanwezig zijn processen-verbaal, betreffende een beschrijving van camerabeelden van verschillende data en herkenning van de verdachte en de medeverdachte op camerabeelden. In deze processen-verbaal van respectievelijk verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] worden de op die beelden zichtbare personen benoemd als persoon 1, 2 en 3 en wordt vermeld dat print-screens en een screenshot van de camerabeelden van de zo benoemde perso(o)n(en) worden bijgevoegd, terwijl die bijlagen ontbreken. Ook wordt verwezen naar een fotoblad waarop de personen afgebeeld zouden staan, terwijl ook dat fotoblad ontbreekt. In het dossier bevindt zich wel een aantal foto-afdrukken die zijn gevoegd bij een aanvullend proces-verbaal van 19 april 2023, waarin wordt vermeld dat in het definitieve dossier de printscreens behorende bij de hiervoor bedoelde processen-verbaal niet zijn opgenomen en bij dit proces-verbaal deze printscreens alsnog worden gevoegd. Het gerechtshof stelt vast dat er nog steeds foto-afdrukken lijken te ontbreken en dat ook met deze aanvulling nog onvoldoende duidelijk is geworden aan welke foto’s en personen de verbalisanten relateren in de door hen opgemaakte processen-verbaal. Het gerechtshof stelt voorts vast dat die foto-afdrukken allesbehalve scherp zijn. Daarbij komt dat uitgerekend het gelaat van de persoon die de persoon zou zijn die als een van de daders is aangemerkt door de politie en van wie de verbalisanten hebben beschreven dat dit de verdachte is, eveneens allesbehalve scherp is afgebeeld op de foto-afdrukken. Integendeel: in plaats van een gelaat is telkens enkel een vlek te zien.
Bij deze stand van zaken kan het gerechtshof niet goed controleren of de door de verdediging betwiste herkenningen die de verbalisanten hebben beschreven op goede gronden kunnen berusten. Aan die herkenningen kan daarom geen doorslaggevende bewijswaarde worden toegekend. Daarmee ontbreken redengevende feiten en/of omstandigheden op grond waarvan de betrokkenheid van de verdachte kan worden vastgesteld. Dit dient te leiden tot vrijspraak.
Bewijsoverweging inzake het in de zaak met het parketnummer 18-175947-23 primair ten laste gelegde feit (poging tot doodslag)
De verdachte heeft ontkend zich schuldig te hebben gemaakt aan de hierboven onder het parketnummer 18-175947-23 primair, subsidiair en meer subsidiair weergegeven strafrechtelijke verwijten. Meer in het bijzonder heeft hij verklaard dat hij niet degene is geweest die [benadeelde] met een mes heeft gestoken. In het verlengde hiervan heeft de verdediging vrijspraak bepleit, op nader in de schriftelijke pleitnota aangevoerde gronden.
Het gerechtshof is van oordeel dat hetgeen door de verdachte en de verdediging is aangevoerd wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze in geval van cassatie zullen worden opgemaakt in een aanvulling op dit arrest. Het gerechtshof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen, waarvan met name de aangifte van [benadeelde] en de verklaring die de getuige [getuige] heeft afgelegd bij de rechter-commissaris, te twijfelen en acht de anders luidende lezing van de verdachte over hetgeen is voorgevallen niet aannemelijk geworden. Met name is niet aannemelijk geworden dat een andere persoon dan de verdachte verantwoordelijk is voor het toebrengen van steekletsel aan [benadeelde] .
De verdediging heeft voorts aangevoerd dat het strafdossier onvoldoende informatie biedt om te spreken van een aanmerkelijke kans op de dood. Dit dient te leiden tot vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit, aldus de verdediging. Het gerechtshof overweegt hierover het volgende.
Dit bewijsverweer van de verdediging beoogt het voorwaardelijk opzet van de verdachte te betwisten. Het gerechtshof acht echter ‘vol’ opzet van de verdachte aanwezig, mede gelet op hetgeen de verdachte tegen [benadeelde] heeft gezegd net voordat hij hem stak met het mes, te weten: “Het kan in 10,2 seconden afgelopen zijn”. [1]
Ook de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van de verdachte - het steken met een mes in de buurt van vitale organen, het hart en de linker long van [benadeelde] - is zo zeer gericht op het toebrengen van fataal letsel aan [benadeelde] dat het niet anders kan zijn dan dat het opzet van de verdachte gericht is geweest op de dood van [benadeelde] .
Op grond van het bovenstaande verwerpt het gerechtshof de gevoerde bewijsverweren en acht het gerechtshof bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag, zoals hieronder nader aangeduid.
Bewezenverklaring van het in de zaak met het parketnummer 18-175947-23 primair ten laste gelegde feit (poging tot doodslag)
Op grond van wettige bewijsmiddelen acht het gerechtshof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de zaak met het parketnummer 18-175947-23 primair aan hem ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 22 juni 2023 te [plaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een persoon genaamd [benadeelde] opzettelijk van het leven te beroven, die [benadeelde] met een mes in de (linker) borst heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het gerechtshof acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde feit

Het in de zaak met het parketnummer 18-175947-23 primair bewezen verklaarde feit levert op:
poging tot doodslag.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit en de omstandigheden waaronder dit feit is begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals daarvan uit het onderzoek op de zitting is gebleken.
Met betrekking tot de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit heeft het gerechtshof in het bijzonder acht geslagen op:
 de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
de omstandigheid dat de verdachte door zijn handelen een ernstige inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van [benadeelde] . De messteek in de linker borststreek die de verdachte hem heeft toegebracht had heel goed een voor [benadeelde] fatale afloop kunnen hebben. [benadeelde] heeft ernstige psychische gevolgen overgehouden aan het handelen van de verdachte, in de vorm van langer durende psychische beperkingen in zijn dagelijks functioneren. Daarnaast is dergelijk gewelddadig optreden zeer bedreigend en versterkt het gevoelens van angst en onveiligheid bij [benadeelde] .
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het gerechtshof in het bijzonder acht geslagen op:
 de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van
1 mei 2025. Daaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld ter zake van een soortgelijk strafbaar feit. Wél is hij in het verleden, vóór het bewezenverklaarde feit, onherroepelijk veroordeeld ter zake van andersoortige strafbare feiten, waaronder delicten met een geweldscomponent, onder meer tot een langdurige gevangenisstraf. Het pleit niet in zijn voordeel dat de bestraffing ter zake van delicten met een geweldscomponent de verdachte er kennelijk niet van heeft weerhouden een geweldsdelict te plegen;
 de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep is gebleken.
Op grond van het bovenstaande en uit een oogpunt van vergelding en normhandhaving acht het gerechtshof passend en geboden de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, met aftrek van de periode die de verdachte heeft doorgebracht in voorarrest.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van materiële schade ten bedrage van € 490,- en immateriële schade ten bedrage van € 6.000,-. Daarnaast is de wettelijke rente gevorderd.
De vordering is bij het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht geheel toegewezen. De benadeelde partij heeft zich onverkort en binnen de grenzen van de eerste vordering opnieuw gevoegd in de strafzaak in hoger beroep, waardoor het gerechtshof de gehele vordering opnieuw moet beoordelen.
Artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW) brengt, voor zover voor de beoordeling van belang, mee dat de benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding indien hij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Uit het onderzoek op de zitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met het parketnummer 18-175947-23 primair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Als gevolg van het bewezenverklaarde heeft de benadeelde partij lichamelijk letsel opgelopen. Voor verlaging van de immateriële schade tot een bedrag van € 3.000,-, zoals de verdediging heeft bepleit, ziet het gerechtshof geen aanleiding, gelet op de onderbouwing van de immateriële schade namens de benadeelde partij. In die onderbouwing is gesteld dat sprake was van een levensbedreigende bloeding bij de linkerlong, waarvoor de benadeelde partij moest worden geopereerd. Hij is twee keer geopereerd en meerdere keren is met een drain bloed uit zijn longen gepompt. Hij heeft twee weken in het ziekenhuis moeten verblijven en heeft nog steeds last van kortademigheid en een slechte conditie. Daarnaast voelt hij zich sinds het incident niet meer veilig in zijn eigen huis en kampt hij met angstklachten. Op de zitting in hoger beroep is namens de benadeelde partij aangevoerd dat hij inmiddels is hersteld van fysieke klachten, maar nog steeds kampt met angstklachten, met name wanneer hij alleen thuis is. De door hem verzochte immateriële schadevergoeding van € 6.000,- is dan ook billijk.
De verdachte is tot vergoeding van de gevorderde schade gehouden zodat de vordering geheel zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 juni 2023 tot aan de dag van algehele voldoening.
Gelet op het bovenstaande dient de verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed zal het gerechtshof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het gerechtshof heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht. Deze wettelijke voorschriften zijn toegepast zoals deze golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 18-059098-23 primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 18-175947-23 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 18-175947-23 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-175947-23 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 6.490,00 (zesduizend vierhonderdnegentig euro) bestaande uit
€ 490,00 (vierhonderdnegentig euro) materiële schade en € 6.000,00 (zesduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-175947-23 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 6.490,00 (zesduizend vierhonderdnegentig euro) bestaande uit € 490,00 (vierhonderdnegentig euro) materiële schade en € 6.000,00 (zesduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 67 (zevenenzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 22 juni 2023.
Aldus gewezen door
mr. M.B. de Wit, voorzitter,
mr. J.A.M. Kwakman en mr. E. Pennink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van H. Kingma, griffier,
en op 19 juni 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Aangifte door [benadeelde] , pagina 25 van het politieonderzoek.