ECLI:NL:GHARL:2025:3918

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 april 2025
Publicatiedatum
26 juni 2025
Zaaknummer
21-000036-24
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling met zwaar lichamelijk letsel ten gevolge, veroordeling tot taakstraf en schadevergoeding

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is beschuldigd van mishandeling van de benadeelde partij, waarbij zwaar lichamelijk letsel is ontstaan. De mishandeling vond plaats op 3 oktober 2020, toen de verdachte de benadeelde partij bij de keel greep en hem met kracht tegen een container duwde. De benadeelde heeft als gevolg van deze handeling aanhoudende klachten, waaronder hoofdpijn en cognitieve problemen, opgelopen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzet had op de mishandeling en dat het letsel als zwaar lichamelijk letsel kan worden gekwalificeerd. De verdediging voerde aan dat de verdachte handelde in het kader van een burgeraanhouding, maar het hof oordeelde dat het gebruikte geweld niet proportioneel was. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 50 uren, bij niet verrichten te vervangen door 25 dagen hechtenis. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 5.091,00 toegewezen, bestaande uit immateriële en materiële schade. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000036-24
Uitspraak d.d.: 30 april 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 19 december 2023 met parketnummer 18-133343-23 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1973,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 16 april 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, inhoudende:
  • bewezenverklaring van het tenlastegelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf van 50 uren, bij niet verrichten te vervangen door 25 dagen hechtenis en
  • toewijzing van de vordering van de [benadeelde] , vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. J.W. Bosman, naar voren is gebracht.
Het hof heeft ook kennisgenomen van hetgeen namens de [benadeelde] naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De verdachte is door de politierechter veroordeeld voor het tenlastegelegde tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, bij niet verrichten te vervangen door 30 dagen hechtenis. De vordering van de benadeelde partij is toegewezen tot een bedrag van € 4.091,00, bestaande uit € 4.000,00 aan immateriële schade en € 91,00 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 oktober 2020 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 3 oktober 2020 te [plaats] [benadeelde] heeft mishandeld door die [benadeelde] bij zijn keel te grijpen en hem meermalen, althans eenmaal, met zijn hoofd, althans met zijn lichaam, met kracht tegen een box en/of container te slaan/duwen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten aanhoudende hoofdpijnklachten en/of cognitieve klachten en/of duizeligheid en/of geheugenverlies ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt raadsman
Door de verdediging is primair aangevoerd dat de verdachte van het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Er is geen wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde mishandeling. De verklaring van [getuige] is daarvoor onvoldoende. Daarnaast is aangevoerd dat er geen opzet van de verdachte is geweest op het mishandelen. Er zijn geen geweldshandelingen gepleegd die zijn gericht op het toebrengen van letsel of pijn. Subsidiair is aangevoerd dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Standpunt Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde.
Oordeel van het hof
In hoger beroep is door de verdediging vooreerst een opmerking gemaakt over de wijze waarop dit dossier is opgemaakt.
Aan de verdediging kan worden toegegeven dat de wijze van dossiervorming in deze zaak te wensen overlaat. Het hof overweegt dat een en ander het gevolg lijkt te zijn van een samenloop van omstandigheden. De zaak leek door bemiddeling te zijn afgedaan met vergoeding van de schade aan de verdachte, die was veroorzaakt door de jongeren die zich in de avond van 3 oktober 2020 zonder toestemming op het terrein van verdachte bevonden. Doordat de aangever later op de avond in toenemende mate last van gezondheidsklachten kreeg, die door de aangever werden gerelateerd aan gedragingen van de verdachte eerder op die avond, heeft hij op 29 oktober 2020 alsnog aangifte tegen de verdachte gedaan van mishandeling. De politie heeft daarop de zaak niet nader onderzocht wegens gebrek aan bewijs, maar het onderzoek weer opgepakt en afgerond nadat de aangever bezwaar had gemaakt tegen het stopzetten van het onderzoek.
De politie had de gedane waarnemingen en bevindingen op en rond 3 oktober 2020 in mutaties verwerkt. Deze eerdere mutaties zijn alsnog door de politie uitgewerkt en op basis daarvan is een eindproces-verbaal met aanvullingen tot stand gekomen. Mede gelet hierop heeft het hof ten aanzien van de verklaringen van de getuigen die zich in het dossier bevinden de nodige behoedzaamheid betracht en de verklaringen zorgvuldig gewogen.
Vaststelling van de feiten
Op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 3 oktober 2020, in de avond, was de aangever met een aantal andere jongeren op een industrieterrein aan de [straatnaam] in [plaats] . Ze waren daar in een container box aan het rondhangen. Op enig moment kwamen er auto’s het terrein op rijden. Aangever had de deur van de container box aan de binnenzijde op slot gedaan en de groep heeft via het raam de container box verlaten. Iedereen probeerde weg te rennen. Het lukte de aangever niet om weg te rennen, omdat hij voor [getuige] is gaan staan, zodat zij kon wegrennen. Aangever heeft verklaard dat een grote man met een fors postuur op hem af kwam. Aangever hoorde aan zijn stem dat hij kwaad was. De man heeft aangever vast gepakt en hard tegen de box aangeduwd waardoor aangever met zijn hoofd tegen de (ijzeren) box kwam. Aangever voelde pijn aan zijn hoofd. Hij heeft aangifte gedaan van mishandeling.
In de uitgewerkte mutaties van die avond is onder andere opgenomen dat [getuige] die avond kort is gehoord en heeft verklaard dat ‘ [benadeelde] ’ (het hof begrijpt: de aangever) hardhandig bij zijn keel werd gegrepen. Vervolgens is zij op 12 oktober 2020 telefonisch door de politie gehoord. Zij heeft verklaard dat een man [benadeelde] greep en hem vervolgens met veel kracht (met zijn hoofd) tegen de zijkant van de metalen zeecontainer sloeg. Ze hoorde de klap tegen de container. Het galmde gewoon, aldus [getuige] . [getuige] is in hoger beroep door de raadsheer-commissaris gehoord. Daar heeft zij verklaard dat [benadeelde] is vastgepakt en met zijn rug tegen een container werd aangeduwd en dat het met geweld ging.
De verdachte heeft verklaard dat hij last had van jongeren die op zijn terrein vernielingen pleegden. Die avond werd hij door de buurman ingelicht dat er weer jongeren op zijn terrein aanwezig waren. De verdachte heeft verklaard dat hij flink baalde en dat hij met een zekere emotie naar het terrein is toegereden. Daar waren nog andere personen bij. In totaal waren ze met vijf of zes man en met drie auto’s.
Verder blijkt uit het dossier dat aangever in de nacht van 4 oktober 2020 ter observatie is opgenomen in het ziekenhuis nadat zijn klachten erger werden. In het ziekenhuis is geconstateerd dat sprake is van een hersenschudding met veranderd gevoel in de linker lichaamshelft en zijn contusies gezien. Het dossier bevat ook foto’s van het letsel van aangever. Op de foto’s is onder meer te zien dat aangever achter zijn linkeroor een roodkleurige verkleuring heeft. Op 13 juli 2021 is aangever door de revalidatiearts aangemeld voor neuropsychologisch onderzoek vanwege aanhoudende cognitieve klachten na trauma capitis in oktober 2020. Hij ervaart geheugen- en concentratieproblemen, naast hoofdpijn en duizeligheidsklachten.
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen concludeert het hof dat de verdachte met kracht aangever met zijn hoofd tegen een container heeft aangeduwd.
Vervolgens dient het hof te beoordelen of de verdachte opzet heeft gehad.
Opzet
Vooropgesteld moet worden dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier het toebrengen van pijn en/of letsel – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Er is geen grond de inhoud van het begrip “aanmerkelijke kans” afhankelijk te stellen van de aard van het gevolg. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Uit de voorgaande vaststelling van de feiten blijkt dat de verdachte met kracht aangever met zijn hoofd tegen een container heeft aangeduwd. De gedraging is van dien aard en onder zodanige omstandigheden geschied dat de verdachte daarmee – minst genomen – bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de aangever daardoor pijn en/of letsel zou worden toegebracht. Uit het dossier blijken geen contra-indicaties voor dat oordeel.
Zwaar lichamelijk letselHet hof stelt voorop dat onder zwaar lichamelijk letsel op grond van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht wordt begrepen: ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat, voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van ambts- of beroepsbezigheden, afdrijving of dood van de vrucht van een vrouw alsmede storing van de verstandelijke vermogens die langer dan vier weken heeft geduurd. Ook buiten deze gevallen kan lichamelijk letsel als zwaar worden beschouwd indien dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid.
Bij de beantwoording van de vraag of zeker letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt, is van belang of het oordeel van de rechter iets inhoudt over de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en/of het uitzicht op (volledig) herstel.
Direct na het incident had aangever aanhoudende klachten. Deze klachten bestonden uit hoofdpijn, een veranderd gevoel in de linker lichaamshelft en geheugenklachten. Hij heeft gedurende twee maanden moeten rusten en niets kunnen doen. Na twee maanden kon aangever een klein deel van zijn dagelijkse bezigheden weer oppakken. Gedurende anderhalf jaar heeft hij veel last gehad van zijn klachten. Uit het dossier blijkt dat aangever licht traumatisch hoofd/hersenletsel (= LTSH) heeft opgelopen. Uit onderzoeken blijkt dat aangever moet leren omgaan met aanhoudende cognitieve klachten. Hij ervaart geheugen- en concentratieproblemen, naast hoofdpijn en duizeligheidsklachten.
Het hof is van oordeel dat het letsel dat door de gedragingen van de verdachte bij aangever is veroorzaakt, te weten licht traumatisch hoofd/hersenletsel, gelet op de aard en de gevolgen daarvan zoals uit de bewijsmiddelen naar voren komt, naar gewoon spraakgebruik als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt. Immers, niet aannemelijk is dat aangever volledig zal herstellen, aangezien onderzoeken hebben uitgewezen dat aangever zal moeten leren omgaan met aanhoudende cognitieve klachten. Dit betekent dat zwaar lichamelijk letsel kan worden bewezen verklaard.
Uitsluiting van bewijs
De raadsman heeft bepleit dat de politieverklaringen van onder meer [getuige] van het bewijs uitgesloten moeten worden omdat deze onzorgvuldig tot stand zijn gekomen. Daarnaast is aangevoerd dat de verklaring van aangever niet ondersteund wordt door getuigenbewijs of forensisch bewijs en dat het zeer waarschijnlijk is dat aangever geen herinnering heeft aan de gebeurtenis. Om die reden dient geen bewijswaarde te worden toegekend aan de verklaring van aangever.
Het hof is van oordeel dat de verklaringen van [getuige] betrouwbaar en bruikbaar zijn voor het bewijs. Het hof heeft daarbij gelet op de tijdlijn van de door haar afgelegde verklaringen. Vlak na het incident heeft zij gelijk verklaard dat aangever hardhandig is vastgegrepen. Ook in haar verhoren nadien is zij consistent in haar verklaring dat aangever hardhandig is vastgepakt en met geweld tegen een container is aangeduwd.
Daarnaast volgt uit de medische gegevens dat aangever een hersenschudding heeft opgelopen met veranderd gevoel in de linker lichaamshelft. Gelet op het voorgaande volgt het hof de verdediging niet in het verweer dat de aangifte niet wordt ondersteund door (getuigen)bewijs. Dat aangever zeer waarschijnlijk geen authentieke herinneringen heeft aan de gebeurtenis en daarom geen bewijswaarde aan zijn verklaring moet worden toegekend volgt het hof, gelet op het hiervoor overwogene, ook niet.
Gelet op al het voorgaande komt het hof tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde.
De verweren worden verworpen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 3 oktober 2020 te [plaats] [benadeelde] heeft mishandeld door die [benadeelde] met zijn hoofd met kracht tegen een container slaan/duwen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten aanhoudende hoofdpijnklachten, cognitieve klachten en geheugenverlies, ten gevolge heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.

Strafbaarheid van de verdachte

Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte op grond van artikel 53 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) een burgerarrest wilde uitvoeren. De handelingen die de verdachte in dat kader heeft verricht, vallen binnen de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft betoogd dat het verweer moet worden verworpen. Het toegepaste geweld is niet proportioneel en is niet toegestaan voor een burgeraanhouding.
Oordeel van het hof
Juridisch kader
Op grond van artikel 53 Sv is het een burger toegestaan om tot aanhouding over te gaan, mits sprake is van een geval van ontdekking op heterdaad en de aanhouding tot doel heeft de verdachte onverwijld over te dragen aan een opsporingsambtenaar. In het geval van een dergelijke 'burgeraanhouding' mogen die handelingen worden verricht die in de gegeven omstandigheden noodzakelijk zijn om de verdachte onder controle te krijgen, waar nodig met gepaste dwang of geweld, teneinde hem (onverwijld) te kunnen overdragen aan een opsporingsambtenaar. De vraag welke handelingen in het geval van een dergelijke 'burgeraanhouding' mogen worden verricht teneinde de verdachte onder controle te krijgen en hem te kunnen overdragen aan een opsporingsambtenaar dient te worden beantwoord aan de hand van de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Van de ene persoon mag in dit verband op grond van zijn hoedanigheid of bijzondere vaardigheden meer worden gevergd op het vlak van de proportionaliteit dan van een ander, waarbij de proportionaliteitseis ertoe strekt te beoordelen of het optreden niet in onredelijke verhouding staat tot het te bereiken doel.
Het hof stelt vast dat op het moment dat de verdachte aangever heeft vastgepakt er geen dreiging van aangever uitging, maar dat hij enkel probeerde weg te rennen. In een dergelijke situatie is het voorstelbaar dat het vastpakken van iemand om hem over te dragen aan de opsporingsambtenaren toelaatbaar is.
Het door de verdachte toegepaste geweld reikt echter veel verder zonder dat daarvoor de noodzaak is gebleken. Uit het dossier blijkt niet van een tegenstribbelende persoon of iemand die zich verzet, integendeel. Gelet daarop is het hof van oordeel dat de handelingen die de verdachte heeft verricht niet proportioneel zijn.
Gelet op het voorgaande kan een beroep op het ontbreken van wederrechtelijkheid omdat sprake was van een ‘burgeraanhouding’ als bedoeld in artikel 53 Sv niet slagen, zodat het verweer wordt verworpen.
De verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van aangever, het slachtoffer, waardoor het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De verdachte heeft hierdoor een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Uit het schade-onderbouwingsformulier van de benadeelde en hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep namens hem naar voren is gebracht, blijkt dat hij erg veel last heeft gehad van het bewezenverklaarde feit. Na het incident is hij lange tijd niet in staat geweest om zijn leven op normale wijze vorm te geven en de dingen te doen die hij altijd graag deed. De dagelijkse dingen, voetballen en naar school gaan, kon hij niet meer. Het slachtoffer zal de rest van zijn leven last houden van cognitieve klachten, veroorzaakt door de bewezenverklaarde gedraging.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 13 maart 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke strafbare feiten.
Ter terechtzitting heeft de verdachte aangegeven dat hij zijn leven op orde heeft. Hij heeft een eigen bedrijf en kan daarmee in zijn levensonderhoud voorzien.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat een taakstraf van 50 uren, bij niet verrichten te vervangen door 25 dagen hechtenis, passend is. Het hof zal deze straf aan de verdachte opleggen.

Vordering van de [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.091,00, bestaande uit € 5.000,00 aan immateriële schade en € 91,00 aan materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 4.091,00, bestaande uit € 4.000,00 aan immateriële schade en € 91,00 aan materiële schade.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden zoals is gevorderd. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Eigen schuld?
Namens de verdachte is een beroep gedaan op artikel 6:101 lid 1van het Burgerlijk Wetboek omdat de benadeelde partij volgens de verdediging een aandeel heeft gehad in het ontstaan van de schade doordat de benadeelde partij fysiek de confrontatie heeft opgezocht door te vluchten na het onbruikbaar maken van de units. Gelet daarop wordt verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de ingediende vordering, of de vordering af te wijzen, dan wel aanzienlijk te matigen.
Bij een beroep op eigen schuld moet eerst worden beoordeeld in welke mate enerzijds het gedrag van de benadeelde partij en anderzijds het gedrag van de verdachte tot de schade van het slachtoffer heeft bijgedragen.
Naar het oordeel van het hof is niet gebleken van een gedraging door de benadeelde partij die heeft bijgedragen aan het ontstaan van de door hem geleden schade of die aan de benadeelde partij dient te worden toegerekend. Het is het handelen van de verdachte dat heeft geleid tot het letsel, met alle gevolgen van dien.
Het hof is daarom van oordeel dat geen sprake is van culpa in causa en dat dus geen correctie als gevolg van een verminderde schadevergoedingsplicht dient plaats te vinden.
Schadevergoedingsmaatregel
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
50 (vijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen hechtenis.

Vordering van de [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 5.091,00 (vijfduizend eenennegentig euro) bestaande uit € 91,00 (eenennegentig euro) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 5.091,00 (vijfduizend eenennegentig euro) bestaande uit € 91,00 (eenennegentig euro) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 60 (zestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 29 oktober 2021 en de immateriële schade op 3 oktober 2020.
Aldus gewezen door
mr. H.J. Deuring, voorzitter,
mr. J. Hielkema en mr. J.H.W.R. Orriëns-Schipper, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. Dörholt, griffier,
en op 30 april 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.