ECLI:NL:GHARL:2025:3942

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 juli 2025
Publicatiedatum
27 juni 2025
Zaaknummer
21-000177-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake productie en voorbereiding van amfetamine met aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland. De verdachte, geboren in 1955, was betrokken bij de productie van amfetamine in een loods in Nederland. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar, maar het hof heeft dit vonnis vernietigd en opnieuw recht gedaan. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van de productie van amfetamine en de voorbereiding daarvan, waarbij hij een essentiële rol speelde in het drugslaboratorium. Het hof heeft vastgesteld dat er sprake was van een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van de zaak, wat heeft geleid tot een vermindering van de straf. De verdachte is uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar en zes maanden. Daarnaast is er een vordering van de benadeelde partij toegewezen, die schadevergoeding eiste voor de gevolgen van de drugshandel. Het hof heeft de vordering tot schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van € 62.543,29, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is gesteld voor dit bedrag.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000177-20
Uitspraak d.d.: 1 juli 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 30 december 2019 met parketnummer 05-880828-17 in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1955,
wonende te [adres]

Hoger beroep

Verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 17 juni 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. E. Gorsselink, en de benadeelde partij [benadeelde partij] , bijgestaan door mr. G.W. Roest, naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte veroordeeld voor:
  • samen met anderen drugs produceren in een amfetaminelaboratorium;
  • samen met anderen de beschikking hebben over 147 liter amfetamine-olie;
  • samen met anderen voorbereidingen treffen voor de productie van amfetamine.
De rechtbank heeft aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van het voorarrest, opgelegd. Ook is beslist op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

Tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1. primair
hij, op een of meerdere tijdstippen, in of omstreeks de periode van de maand oktober 2016 tot en met 11 april 2017 te [plaats 2] , gemeente [gemeente] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk (in een loods/pand aan de [adres] ) heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of vervaardigd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
1. subsidiair
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of een of meer andere personen, op een of meerdere tijdstippen, in of omstreeks de periode van de maand oktober 2016 tot en met 11 april 2017 te [plaats 2] , gemeente [gemeente] , althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk (in een loods/pand aan de [adres] ) heeft/hebben bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of vervaardigd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
tot en/of bij het plegen van voornoemd misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van de maand oktober 2016 tot en met 11 april 2017 te [plaats 2] , in elk geval in Nederland, opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door een pand en/of een of meer voertuigen te huren en/of ter beschikking te stellen aan die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of die andere personen;
2. primair
hij, op één of meerdere tijdstippen, in of omstreeks de periode van de maand oktober 2016 tot en met 11 april 2017 te [plaats 2] , gemeente [gemeente] , en/of [plaats 1] en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het (telkens) opzettelijk vervaardigen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde (telkens) amfetamine, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, in ieder geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende enig middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, voor te bereiden en/of te bevorderen,
(telkens) een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen of uit te lokken, en/of om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen en/of zich en/of een of meer anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad,
waarvan hij wist of ernstige reden had om te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en),
hierin bestaande dat
- verdachte en/of verdachtes mededader(s) een loods/pand aan de [adres] te [plaats 2] heeft/hebben gehuurd/gebruikt en/of daarin een (compleet) in werking zijnde laboratorium-opstelling en/of een productieplaats, bedoeld voor de opslag van grondstoffen/chemicaliën en/of voor de productie en/of vervaardiging van amfetamine, in elk geval een stof vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voorhanden heeft/hebben gehad en/of
- grondstoffen en/of chemicaliën en/of productiemiddelen en/of productievoorwerpen en/of hulpmiddelen en/of laboratoriumbenodigdheden (zoals genoemd op pagina 420 t/m 434 van het proces-verbaal) voorhanden heeft/hebben gehad, waaronder
-Formamide en/of
-Mierenzuur en/of
-Methanol en/of
-Caustic Soda en/of
-BMK en/of
-Zoutzuur en/of
-Apaa(n) en/of
-N-formylamfetamine en/of
-Halsrondbodemkolven en/of
-Bolkoelers en/of
-Destillatievaten en/of
-Gasflessen en/of
-Branders en/of
-RVS kookketels;
2.
subsidiair
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of een of meer anderen,
op één of meerdere tijdstippen, in of omstreeks de periode van de maand oktober 2016 tot en met 11 april 2017 te [plaats 2] , gemeente [gemeente] , en/of [plaats 1] en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het (telkens) opzettelijk vervaardigen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde (telkens) amfetamine, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, in ieder geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende enig middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, voor te bereiden en/of te bevorderen,
(telkens) een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen of uit te lokken, en/of om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen en/of zich en/of een of meer anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad,
waarvan [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of die anderen wist of ernstige reden had om te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en),
hierin bestaande dat
- [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of die een of meer anderen, een loods/pand aan de [adres] te [plaats 2] heeft/hebben gehuurd/gebruikt en/of daarin een (compleet) in werking zijnde laboratorium-opstelling en/of een productieplaats, bedoeld voor de opslag van grondstoffen/chemicaliën en/of voor de productie en/of vervaardiging van amfetamine, in elk geval een stof vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voorhanden heeft/hebben gehad en/of
- grondstoffen en/of chemicaliën en/of productiemiddelen en/of productievoorwerpen en/of hulpmiddelen en/of laboratoriumbenodigdheden (zoals genoemd op pagina 420 t/m 434 van het proces-verbaal) voorhanden heeft/hebben gehad, waaronder
-Formamide en/of
-Mierenzuur en/of
-Methanol en/of
-Caustic Soda en/of
-BMK en/of
-Zoutzuur en/of
-Apaa(n) en/of
-N-formylamfetamine en/of
-Halsrondbodemkolven en/of
-Bolkoelers en/of
-Destillatievaten en/of
-Gasflessen en/of
-Branders en/of
-RVS kookketels;
tot en/of bij het plegen van voornoemd misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van de maand oktober 2016 tot en met 11 april 2017 te [plaats 2] , in elk geval in Nederland, opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door een pand en/of een of meer voertuigen te huren en/of ter beschikking te stellen aan die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of een of meer anderen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof stelt vast dat verdachte door de rechtbank ook is veroordeeld voor een derde feit (bij de rechtbank genummerd als tweede feit) dat niet aan hem ten laste was gelegd. Alleen al om die reden komt het vonnis van de rechtbank in aanmerking voor vernietiging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde onder feit 1 primair en feit 2 primair.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor het onder feit 1 tenlastegelegde wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte meer kan worden verweten dan het huren van de auto en loods, het vervoeren van personen naar de loods en het niet ingrijpen op het moment dat hij wetenschap had van de aanwezigheid van het drugslaboratorium. Nu verdachte niet betrokken was bij de exploitatie van het lab kan verdachte niet aangemerkt worden als medepleger van de tenlastegelegde delicten.
Oordeel van het hof
Het hof overweegt – grotendeels met de rechtbank – het volgende. [1] Daarbij worden verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] aangeduid met hun achternamen.
Aangetroffen situatie
Op 11 april 2017 is onderzoek ingesteld in een loods op het perceel aan de [adres] in [plaats 2] (hierna: de loods). In de loods werd een berg afval aangetroffen met daaronder verscholen een omgekeerde zeecontainer. Een kleine opening in de zeecontainer leidde naar verschillende ruimtes die in gebruik waren als laboratorium. [2] Die dag zijn in de loods [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] aangehouden. [3] Verdachte heeft bij de raadsheer-commissaris verklaard dat hij ten tijde van de inval in de loods op het terrein was, namelijk in de kantoorruimte. [4] Verdachte is gevlucht en heeft zich ruim vier jaren onvindbaar gehouden.
De groep Landelijke Faciliteit Ondersteuning Ontmantelen (LFO) heeft in de verschillende ruimtes onder meer het volgende aangetroffen.
Ruimte E (entree):
  • vijf dopvaten à 200 liter gevuld met labafval, waaronder 30 zakken met hierin restanten materiaal met de geur van APAA(N), vijftien lege zakken caustic soda en een zak met restanten materiaal waarvan de indicatieve testresultaten duiden op de aanwezigheid van PMK-methylglycidaat;
  • een kartonnen ton gevuld met circa 8,2 kilo crème wit materiaal waarvan de indicatieve testresultaten duiden op BMK-glycidaat;
  • drie schroefdekselvaten à 200 liter, met in iedere ton drie gebruikte en vervuilde 20 liter l-halsrondbodemkolven;
  • twee klemdekselvaten à 200 liter met hierin labafval, waaronder kapotte jerrycans met restanten van etiketten voorzien van de opdruk ‘zoutzuur’;
  • een lege gascilinder met een vulgewicht van 33,8 kg;
  • drie 50 liter 3-halsrondbodemkolven;
  • twee 20 liter 1-haisrondbodemkolven;
  • zes glazen bolkoelers;
  • zes brandersteunen met hierop een gasbrander gemonteerd;
  • tien glazen bol-, spiraal- en liebichkoelers.
Ruimte D (destillatieruimte):
  • een in werking zijnde destillatie-opstelling, bestaande uit een RVS-destillatievat (
  • twee niet in werking zijnde destillatie-opstellingen, betreffende dezelfde ketels als hierboven genoemd;
  • vijf jerrycans à 5 liter voorzien van een etiket met de opdruk ‘methanol’, waarvan vier jerrycans dicht en verzegeld waren en één voor ongeveer twee derde vol was;
  • zestien gasflessen propaan/butaan met een vulgewicht van 20 kg, waarvan er vijf leeg waren;
  • acht gasflessen propaan/butaan met een vulgewicht van 10 kg, waarvan er drie leeg waren;
  • een dopvat à 220 liter, verzegeld en half gevuld, voorzien van een etiket met de opdruk ‘formamide’;
  • twee RVS-reactievaten met een inhoud van 260 liter en voorzien van een roermotor;
- circa 71 liter gezuiverde amfetamineolie. [7]
Ruimte K (kookruimte):
  • een RVS-kookketel met een refluxopstelling en met een inhoud van circa 1.000 liter;
  • een RVS-kookketel met een refluxopstelling en met een inhoud van circa 550 liter.
Ruimte P (precursorenruimte):
  • twee glazen kookopstellingen met reflux, bestaande uit een dubbelwandig reactievat met een inhoud van 100 liter en voorzien van een roermotor;
  • een scheitrechter/scheidingsopstelling;
  • twee RVS-ketels met een inhoud van circa 1.000 liter, waarvan één ketel deels was gevuld met een zwak zure vloeistof en een vaste stof met de geur van APAA(N).
Ruimte L (loogruimte):
- tachtig zakken caustic soda à 25 kg; [10]
  • een scheidingsopstelling met daarin circa 12,3 liter ruwe amfetamineolie;
  • een maatbeker met daarin circa 3,9 liter ruwe amfetamineolie.
Ruimte H (hal):
- drie jerrycans à 20 liter geheel gevuld met gezuiverde amfetamineolie. [12]
Daarnaast werd in de loods een witte Opel Combo, voorzien van het kenteken [kenteken] , aangetroffen. In de laadruimte van de Opel Combo stonden dertig jerrycans à 20 liter gevuld met zoutzuur. [13]
Van verschillende aangetroffen materialen zijn door de LFO monsters genomen die vervolgens door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) zijn geanalyseerd. Daaruit is het volgende gebleken:
- de monsters met kenmerken [kenmerk] , [kenmerk] en [kenmerk] bleken amfetaminebase te bevatten; [14]
- de monsters met kenmerken [kenmerk] en [kenmerk] bleken N-formylamfetamine te bevatten; [15]
  • de monsters met kenmerken [kenmerk] en [kenmerk] bleken ruwe amfetamineolie te bevatten;
  • de monsters met kenmerken [kenmerk] en [kenmerk] bleken gezuiverde amfetamineolie te bevatten;
- de monsters met kenmerken [kenmerk] en [kenmerk] bleken APAA te bevatten; [17]
- het monster met kenmerk [kenmerk] bleek mierenzuur te bevatten; [18]
- de monsters met kenmerken [kenmerk] , [kenmerk] en [kenmerk] bleken BMK te bevatten. [19]
De aangetroffen materialen kunnen volgens het NFI worden geclassificeerd binnen het
proces van bewerking en vervaardiging van amfetamine. [20]
Op basis van de aangetroffen en geanalyseerde materialen en stoffen is het hof van oordeel dat in het laboratorium in de loods aan de [adres] te [plaats 2] amfetamine werd geproduceerd en voorbereidingshandelingen werden getroffen ten behoeve van de productie van amfetamine.
Betrokkenheid verdachte
De vraag die het hof moet beantwoorden, is of verdachte betrokken is geweest bij bovenstaande exploitatie van het drugslaboratorium.
De loods en de naastgelegen kantoorruimte op het perceel aan de [adres] in [plaats 2] werden vanaf 1 januari 2017 verhuurd aan [bedrijf] [21] Uit een uittreksel van de Kamer van Koophandel blijkt dat [bedrijf] op 28 oktober 2018 is opgericht en dat Van Heijen Oort enig aandeelhouder en bestuurder is. [22] De eigenaar van de loods heeft verklaard dat de huur contant werd betaald, mede door verdachte. [23] Tijdens de doorzoeking op 11 april 2017 werd een opening tussen de loods en de kantoorruimte aangetroffen. [24] De in de loods aangetroffen Opel Combo, voorzien van kenteken [kenteken] , was ook verhuurd aan [bedrijf] [25] Verdachte heeft bij de raadsheer-commissaris verklaard dat hij zijn handtekening heeft gezet onder het huurcontract van de loods en de Opel Combo. [26]
[medeverdachte 2] heeft bij de politie verklaard dat er, nadat hij het pand in de loods had gebouwd en er schroot voor en over het pand was gelegd, een container in het schroot is gezet, die volgens hem diende als deur om in het lab te komen. [27] [medeverdachte 2] heeft verder bij de politie verklaard dat [medeverdachte 1] (
het hof begrijpt: [medeverdachte 1]) niet de opdrachtgever was en dat [medeverdachte 1] alles regelde met [verdachte]
(het hof begrijpt: [verdachte]). [28] [medeverdachte 2] werd altijd door [verdachte] thuis opgehaald met de Opel Combo. Op de dag van de aanhouding is hij ook door [verdachte] opgehaald. [29]
Verdachte heeft bij de raadsheer-commissaris verklaard dat hij [bedrijf] heeft opgericht met iemand anders, en dat dit bedrijf zich bezig zou gaan houden met de handel in schroot met Engeland. Doordat de Brexit aldoor nog niet doorging, zat hij met een lege loods waarvoor de huur betaald moest worden. Iemand anders kwam toen met een idee waardoor de huur van de loods niet hoefde te worden opgezegd. Verdachte was aanwezig toen het schroot naar de loods werd gebracht, en het was toen al duidelijk dat het recyclingbedrijf niets met het schroot te maken had. [30] Verdachte heeft verklaard dat hij op enig moment wist dat er een drugslab in de loods zat. [31] Verdachte heeft, nadat hij op de hoogte was van de aanwezigheid van het drugslab, op meerdere momenten mensen met een Opel Combo opgehaald en naar de loods gebracht. [32] Deze mensen waren niet werkzaam voor [bedrijf] , want het bedrijf deed op dat moment weinig. Verdachte heeft verder verklaard dat hij meerdere keren in de loods is geweest en een sleutel van de loods had. [33]
Conclusie
Gelet op de hiervoor beschreven bewijsmiddelen acht het hof de verklaring van verdachte dat hij niet vanaf het begin betrokken was bij het drugslaboratorium ongeloofwaardig. Verdachte was de huurder van de loods en enig aandeelhouder en bestuurder van de onderneming die in de loods was gevestigd en als dekmantel fungeerde voor het laboratorium. Het afval in de loods diende duidelijk geen ander doel dan het verbergen van een illegaal drugslaboratorium. Uit de verklaring van [medeverdachte 2] blijkt dat verdachte samen met [medeverdachte 1] alles regelde en dat [medeverdachte 2] altijd door een van hen werd opgehaald en naar de loods werd gebracht. Verdachte heeft geen aannemelijk verklaring voor zijn aanwezigheid bij de loods in de periode voorafgaand aan het moment dat hij – volgens zijn verklaring – wetenschap kreeg van de aanwezigheid van het drugslaboratorium. Verdachte is de loods gaan huren met als doel om bedrijfsmatig winst te maken. Volgens hem zou dit op enig moment niet mogelijk zijn geweest en zou een ander aan de slag gaan om tussentijds winst te maken met de loods. Het hof acht de verklaring van verdachte dat hij in die tussentijd aanwezig is geweest, maar gedurende die tijd geen wetenschap had van de aanwezigheid van het drugslaboratorium en hier geen betrokkenheid bij had ongeloofwaardig. Er is in die tussentijd immers geen omzetstroom gegeneerd met zijn bedrijf, en hij is wel veelvuldig aanwezig geweest.
Het hof verwerpt het verweer van de verdediging dat verdachte zelf geen amfetamine heeft vervaardigd en om die reden dient te worden vrijgesproken voor het onder feit 1 tenlastegelegde. Door als huurder betrokken te zijn bij de loods, daar veelvuldig (op kantoor) aanwezig te zijn en mensen te vervoeren naar het drugslaboratorium is sprake geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht het hof het tenlastegelegde medeplegen van vervaardigen bewezen.
Het hof concludeert op grond van het bovenstaande dat verdachte in nauwe en bewuste samenwerking met anderen actief betrokken is geweest bij het voorbereiden van de (verdere) productie van amfetamine en het daadwerkelijk produceren van amfetamine in de loods in [plaats 2] (feit 1 primair en feit 2 primair). Nu de loods is gehuurd vanaf 1 januari 2017, zal het hof de periode inkorten naar de maand januari 2017 tot en met 11 april 2017.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel, ook in onderdelen, slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 primair en feit 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. primair
hij
,op
een ofmeerdere tijdstippen, in
of omstreeksde periode van de maand januari 2017 tot en met 11 april 2017 te [plaats 2] , gemeente [gemeente] ,
althans in Nederland,tezamen en in vereniging met
een of meeranderen,
althans alleen,(telkens) opzettelijk (in een loods/pand aan de [adres] ) heeft bereid en
/ofbewerkt en
/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/ofvervaardigd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine,
(telkens
)een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2. primair
hij
,op
één ofmeerdere tijdstippen, in
of omstreeksde periode van de maand januari 2017 tot en met 11 april 2017 te [plaats 2] , gemeente [gemeente] ,
en/of [plaats 1] en/of (elders) in Nederland,tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen,
(telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het (telkens) opzettelijk vervaardigen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde (telkens) amfetamine, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
in ieder geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende enig middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,voor te bereiden en/of te bevorderen,
(telkens)
een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen of uit te lokken, en/of om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen en/of zich en/of een of meer anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/ofvoorwerpen, vervoermiddelen en stoffen
en/of gelden of andere betaalmiddelenvoorhanden heeft gehad,
waarvan hij wist of ernstige reden had om te vermoeden, dat
dat/die bestemd
was/waren tot het plegen van
dat/die feit
(en
),
hierin bestaande dat
- verdachte en
/ofverdachtes mededader
(s
)een loods/pand aan de [adres] te [plaats 2]
heeft/hebben gehuurd/gebruikt en
/ofdaarin een (compleet) in werking zijnde laboratorium-opstelling en
/ofeen productieplaats, bedoeld voor de opslag van grondstoffen/chemicaliën en
/ofvoor de productie en
/ofvervaardiging van amfetamine,
in elk geval een stof vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,voorhanden
heeft/hebben gehad en
/of
- grondstoffen en
/ofchemicaliën en
/ofproductiemiddelen en
/ofproductievoorwerpen en
/ofhulpmiddelen en
/oflaboratoriumbenodigdheden (zoals genoemd op pagina 420 t/m 434 van het proces-verbaal) voorhanden
heeft/hebben gehad, waaronder
-Formamide en
/of
-Mierenzuur en
/of
-Methanol en
/of
-Caustic Soda en
/of
-BMK en
/of
-Zoutzuur en
/of
-Apaa(n) en
/of
-N-formylamfetamine en
/of
-Halsrondbodemkolven en
/of
-Bolkoelers en
/of
-Destillatievaten en
/of
-Gasflessen en
/of
-Branders en
/of
-RVS kookketels.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder feit 1 primair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder feit 2 primair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.

Strafbaarheid van verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd verdachte voor het onder feit 1 primair en feit 2 primair tenlastegelegde te veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van het voorarrest. Hierbij is nadrukkelijk rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit om, indien het hof tot een bewezenverklaring komt, bij de strafoplegging rekening te houden met de omstandigheid dat verdachte op leeftijd is, een verslechterde gezondheid heeft en dat geen duidelijkheid bestaat over de rolverdeling tussen verdachte en zijn medeverdachten. Bovendien betreft het een zeer oude zaak en is de redelijke termijn overschreden. De raadsman heeft verzocht aan te sluiten bij veroordelingen van medeverdachten en hooguit een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van twaalf maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk in combinatie met een onvoorwaardelijke taakstraf van de maximale duur.
Oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Aard en ernst van het bewezenverklaarde
Verdachte heeft zich gedurende een aantal maanden samen met anderen schuldig gemaakt aan de productie van amfetamine alsmede het voorbereiden van de verdere productie van amfetamine.
Voor de productie van synthetische drugs, in dit geval amfetamine(olie), wordt gebruik gemaakt van chemische grondstoffen die bijzonder schadelijk zijn voor de volksgezondheid en het milieu. De productie vindt gewoonlijk plaats in daarvoor niet bestemde ruimten, zoals in dit geval een loods. Bij het ondeskundig opslaan en bewerken van dergelijke grondstoffen kan ontploffingsgevaar optreden. Het productieproces levert bovendien grote hoeveelheden schadelijke afvalstoffen op die, zo leert de praktijk, illegaal onder andere in natuurgebieden worden gedumpt. Verder is algemeen bekend dat synthetische drugs schade toebrengen aan de gezondheid van de gebruikers van deze drugs. Van de productie van synthetische drugs is ook algemeen bekend dat dit ondermijnend is voor de samenleving vanwege het daarmee gepaard gaande geweld en andere vormen van criminaliteit. Datzelfde geldt voor de handel in synthetische drugs. Verdachte heeft kennelijk slechts zijn eigen financiële gewin voor ogen gehad en daarbij geen acht geslagen op de hiervoor beschreven schadelijke effecten.
Uit de bewijsmiddelen is vast komen te staan dat verdachte een essentiële rol in het geheel heeft gehad en sinds het begin actief betrokken is geweest bij het drugslaboratorium. Verdachte is niet alleen betrokken geweest bij het huren van de loods, de opbouw van het laboratorium en het creëren van een “dekmantel”, maar ook bij het productieproces door onder andere mensen te vervoeren en de “dekmantel” vol te blijven houden. Met zijn handelen heeft verdachte bijgedragen aan de productie, en daarmee mede de handel in synthetische drugs, en de nadelige gevolgen die dit met zich meebrengt.
Vertrekpunt
Op de gepleegde strafbare feiten kan naar het oordeel van het hof niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van substantiële duur. De oplegging van een dergelijke straf is ook noodzakelijk om een voldoende afschrikwekkend effect te bewerkstelligen.
Persoon van verdachte
Het hof heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 13 mei 2025, waaruit blijkt dat verdachte eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld in Duitsland en hiervoor een lange gevangenisstraf heeft gekregen.
Het hof stelt vast dat verdachte geen tijd in voorarrest heeft doorgebracht.
Redelijke termijn
Wat betreft het tijdsverloop moet de behandeling op zitting met een eindarrest zijn afgerond binnen twee jaar nadat hoger beroep is ingesteld, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Verdachte heeft op 13 januari 2020 hoger beroep ingesteld en dit arrest is van 1 juli 2025. Daarmee is in hoger beroep geen sprake van een afronding van de behandeling binnen twee jaren en is er een overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep met ruim drie jaren. Daarmee is in hoger beroep sprake van een grote overschrijding van de redelijke termijn met ruim drie jaren. Deze aanzienlijke overschrijding is volledig te wijten aan capaciteitsproblemen bij justitie. Het dossier heeft jarenlang op de plank gelegen en gedurende deze tijd heeft deze strafzaak boven het hoofd van verdachte gehangen, terwijl hij tegelijkertijd zijn leven weer probeerde op te pakken.
Straf
Gelet op de aard en de ernst van het feit en de feiten en omstandigheden, zoals hierboven beschreven, acht het hof de door de rechtbank opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes jaren in beginsel passend. De substantiële overschrijding van de redelijke termijn waarbij geen sprake is van enige bijzondere omstandigheid die deze overschrijding verklaart, veel minder nog rechtvaardigt, maakt dat het hof verdachte zal veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier jaren en zes maanden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 113.098,83, bestaande uit € 109.684,83 aan materiële schade en € 3.414,- aan proceskosten. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 74.148,29 aan materiële schade en € 3.414,- aan proceskosten. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich aangesloten bij het oordeel van de rechtbank. Daarbij is opgemerkt dat de benadeelde partij een schikking heeft getroffen met de medeverdachten [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] voor een totaalbedrag van € 23.000,-. Dit bedrag moet nog in mindering worden gebracht. Dat maakt dat een bedrag van € 50.648,29 hoofdelijk dient te worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ten slotte dienen de gevorderde proceskosten van € 5.842,- (eerste en tweede aanleg) te worden toegewezen.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich, indien het hof voorbijgaat aan de primair bepleitte integrale vrijspraak, op het standpunt gesteld dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij een onevenredige belasting oplevert voor het strafgeding, zodat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering. Daarbij is onder andere gewezen op de civielrechtelijke gevolgen van de schikking met medeverdachten [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] en de hoofdelijke aansprakelijkheid in dat verband.
Meer subsidiair moet het hof de hoofdelijkheid afwijzen en de vordering in navolging van de keuze van de benadeelde partij met betrekking tot de schikking, in gelijke delen verdelen over de zes verdachten.
Verder is verzocht niet alle kosten toe te wijzen, omdat niet alle schade rechtstreeks door de strafbare feiten is geleden en meerdere schadeposten onvoldoende zijn onderbouwd. Daarnaast had de benadeelde partij de verplichting om de schade te beperken en heeft zij dit onvoldoende gedaan door zelf de werkzaamheden te verrichten waardoor het maanden heeft geduurd.
Oordeel van het hof
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder feit 1 primair en feit 2 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het hof oordeelt ten aanzien van de verschillende categorieën het volgende.
Categorie 1
De benadeelde partij vraagt vergoeding voor de tijd die de bestuurder van de benadeelde partij heeft moeten besteden aan opruimen, besprekingen en andere werkzaamheden om de loods weer verhuurbaar te maken. Het hof wijst deze post volledig toe. Het gaat voorbij aan het standpunt van de verdediging dat de benadeelde partij schadebeperkend had kunnen handelen door een bedrijf in te huren voor de opruimwerkzaamheden. In de gegeven omstandigheden heeft de benadeelde partij keuzes gemaakt waar achteraf anders over gedacht kan worden, maar die het hof als redelijk beschouwd. Daarbij merkt het hof op dat betwijfeld kan worden of het inhuren van een bedrijf minder kosten met zich had gebracht.
Het hof is verder – anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal – van oordeel dat ook de kosten die verband houden met de presentatie rechtstreeks voortvloeien uit de strafbare feiten. De benadeelde partij heeft op verzoek van de burgermeester mee moeten werken aan het houden van deze presentatie onder dreiging van sluiting van zijn pand.
Ten aanzien van categorie 1 is het volledige bedrag van € 3.715,25 voor toewijzing vatbaar.
Categorie 2
De benadeelde partij vraagt vergoeding van kosten voor het laten afvoeren van het afval in containers. De benadeelde partij heeft deze kostenpost onderbouwd met facturen. Gelet op de in de bewijsoverweging vermelde feiten en omstandigheden, is het hof van oordeel dat voldoende verband bestaat tussen het bewezenverklaarde handelen van verdachte en de door de benadeelde partij gevorderde schade om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreekse schade is toegebracht.
Het hof constateert dat de factuur van 4 oktober 2017, genummerd 2017.1010 voor een bedrag van € 2.615,-, en van 25 september 2017, genummerd 2017.1002 voor een bedrag van € 1.862,50, niet toewijsbaar zijn. Deze facturen staan op naam van [bedrijf] , blijkbaar een andere vennootschap van de bestuurder. De in rekening gebrachte kosten aan [bedrijf] kunnen niet aangemerkt worden als schade van [benadeelde partij]
Per saldo is voor categorie 2 het bedrag van € 45.437,50 voor toewijzing vatbaar.
Categorieën 3 en 4
De benadeelde partij vraagt vergoeding van:
  • kosten voor reparatiewerkzaamheden in de loods (categorie 3);
  • kosten van juridische bijstand om de rechtspositie te bepalen die geen verband houden met proceskosten (categorie 4).
De benadeelde partij heeft deze kostenposten onderbouwd met facturen. Gelet op de in de bewijsoverweging vermelde feiten en omstandigheden, is het hof van oordeel dat voldoende verband bestaat tussen het bewezenverklaarde handelen van verdachte en de door de benadeelde partij gevorderde schade om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreekse schade is toegebracht.
Voorgaande maakt dat ten aanzien van de categorieën 3 en 4 een bedrag van € 5.176,30 respectievelijk € 534,24 voor toewijzing vatbaar is.
Categorie 5
De benadeelde partij vraagt vergoeding voor de onbetaalde huur van de loods, de kantoorruimte, de overkapping en de Ivecobus. Zij stelt dat [bedrijf] na de inval op 11 april 2017 de huurpenningen niet meer heeft betaald en dat de huurovereenkomsten tot 1 januari 2018 doorliepen. Per 1 januari 2018 heeft zij (een) nieuwe huurder(s).
Het incassorisico waarvan de benadeelde partij vergoeding vraagt, heeft onvoldoende rechtstreeks verband met de strafbare feiten en komt niet in aanmerking voor vergoeding in de strafprocedure.
Met de rechtbank vindt het hof een schadevergoeding omdat de loods een tijdlang niet aan een derde verhuurd kon worden, wel toewijsbaar. De huurovereenkomsten liepen weliswaar nog enige tijd, maar konden worden ontbonden of geacht beëindigd te zijn door de vlucht van de bestuurder van [bedrijf] en de niet-nakoming van de overeenkomsten vanaf april 2017. Uit de onderbouwing van de benadeelde partij volgt dat het opruimen van het afval in de loods tot en met 6 december 2017 heeft geduurd. In de tijd dat het afval in de loods lag, kon de loods niet worden verhuurd. Gelet daarop is het hof van oordeel dat voldoende verband bestaat tussen het bewezenverklaarde handelen van verdachte en de door de benadeelde partij gevorderde schade om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreekse schade is toegebracht. Het hof neemt hierbij tot uitgangspunt dat indien er geen afval in de loods had gelegen, de loods en de kantoorruimte aan een derde konden worden verhuurd voor een huurprijs die gelijk is aan de huurprijs in de huurovereenkomst met [bedrijf] Het hof stelt de hoogte van het schadebedrag dan ook vast op een bedrag dat gelijk is aan de gederfde huurinkomsten van de loods en de kantoorruimte van 1 mei 2017 tot en met 31 december 2017. Door problemen met gemeente en politie, die ook rechtstreeks door het bewezenverklaarde handelen van verdachte zijn veroorzaakt, kon de benadeelde partij niet direct overgaan tot opruiming en doorverhuren.
Omdat het hof de vordering toewijst als schadevergoeding voor het niet eerder kunnen verhuren, is de kwestie omtrent de btw niet aan de orde en behoeft deze geen verdere bespreking.
Het hof zal ten aanzien van categorie 5 een bedrag van € 30.680,- (8 maanden x huurbedrag loods en kantoor exclusief btw) toewijzen.
Conclusie
Gelet op het voorgaande zal het hof een totaalbedrag van € 85.543,29 toewijzen. Het hof is van oordeel dat het schikkingsbedrag van € 23.000,- in mindering moet worden gebracht op dit totaalbedrag.
Het door de verdediging aangevoerde standpunt over de hoofdelijkheid kan worden aangevoerd in de daartoe bestemde regresprocedure waar het om de onderlinge draagplicht gaat (6:10 BW). De kwestie van de onderlinge draagplicht is geen kwestie die speelt in de verhouding tussen de benadeelde partij en de in het strafrecht hoofdelijk aansprakelijkgestelden.
Alles afwegende zal de vordering van de benadeelde partij worden toegewezen tot een bedrag van € 62.543,29. Verdachte is hiervoor, tezamen met zijn medeverdachten, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk. Indien de medeverdachten van verdachte dit bedrag of een gedeelte daarvan hebben betaald, zal verdachte in zoverre zijn bevrijd. Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf het moment dat de betreffende kosten daadwerkelijk zijn gemaakt of de betreffende schade daadwerkelijk is geleden. Het exact vaststellen van de ingangsdata en berekenen van de rente vormt een onevenredige belasting van het strafgeding. De kosten zijn tot 1 januari 2018 gemaakt zodat het hof de ingangsdatum van de wettelijke rente over de gehele vordering zal vaststellen op 1 januari 2018.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De rest van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Proceskosten
Het hof zal daarnaast een bedrag voor proceskosten toewijzen op grond van de liquidatietarieven voor rechtbanken en gerechtshoven, geldend ten tijde van de terechtzitting in eerste aanleg dan wel in hoger beroep. Voor de bepaling van het liquidatietarief wordt het bedrag van de door de rechtbank dan wel door het hof toegewezen vordering gehanteerd.
Het tarief in eerste aanleg geldt met betrekking tot zaken van een geldwaarde van € 40.000,- tot € 98.000,- aangezien door de rechtbank een vordering tot een bedrag van € 74.148,29 is toegewezen. In dit tarief wordt ieder punt gewaardeerd op € 1.074,-. Nu de advocaat van de benadeelde partij, mr. G.W. Roest, de vordering heeft opgemaakt én bij de terechtzitting van 26 november 2019 aanwezig is geweest en pleidooi heeft gevoerd, betekent dit dat het hof een bedrag van € 2.148,- (2 punten) voor proceskosten in eerste aanleg zal toewijzen.
Het tarief in hoger beroep geldt met betrekking tot zaken van een geldswaarde van € 40.000,- tot € 98.000,- aangezien door het hof een vordering tot een bedrag van € 62.543,29 wordt toegewezen. In dit tarief wordt ieder punt gewaardeerd op € 1.214,-. Nu de advocaat van de benadeelde partij, mr. G.W. Roest, bij de terechtzitting van 17 juni 2025 aanwezig is geweest en pleidooi heeft gevoerd, betekent dit dat het hof een bedrag van € 1.214,- (1 punt) voor proceskosten in hoger beroep zal toewijzen.
Voorgaande maakt dat ten aanzien van de proceskosten een bedrag van € 3.362,- zal worden toegewezen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet en de artikelen 36f, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het onder feit 1 primair en feit 2 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder feit 1 primair en feit 2 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren en 6 (zes) maanden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het onder feit 1 primair en feit 2 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 62.543,29 (tweeënzestigduizend vijfhonderddrieënveertig euro en negenentwintig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor verdachte met de mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 3.362,00 (drieduizend driehonderdtweeënzestig euro).
Legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het onder feit 1 primair en feit 2 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 62.543,29 (tweeënzestigduizend vijfhonderddrieënveertig euro en negenentwintig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 326 (driehonderdzesentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover verdachte of zijn mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 1 januari 2018.
Aldus gewezen door
mr. G. Dam, voorzitter,
mr. TH.C.M. Willemse en mr. Z.J. Oosting, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.S. Janssen, griffier,
en op 1 juli 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar pagina’s zijn dit pagina’s uit het politiedossier van Eenheid Oost-Nederland met proces-verbaalnummer 2016570525 betreffende het zaaksdossier van onderzoek GRONDEL, afgesloten op 1 november 2017, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van bevindingen LFO, p. 420 (Z).
3.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 356-357 (Z) en de processen-verbaal aanhouding, p. 69-70 ( P [medeverdachte 1] ), p. 12-13 (P [medeverdachte 2] ), p. 10-11 ( P [medeverdachte 3] ), p. 11-12 ( P [medeverdachte 4] ) en p. 11-12 ( P [medeverdachte 5] ).
4.Het proces-verbaal van verhoor getuige [verdachte] bij het kabinet RHC, p. 1.
5.Het proces-verbaal van bevindingen LFO, p. 421-422 (Z).
6.Het proces-verbaal van bevindingen LFO, p. 422-424 (Z).
7.Het proces-verbaal van bevindingen LFO, p. 422 en het NFI-rapport, p. 551 (Z).
8.Het proces-verbaal van bevindingen LFO, p. 424-425 (Z).
9.Het proces-verbaal van bevindingen LFO, p. 425 (Z).
10.Het proces-verbaal van bevindingen LFO, p. 425 (Z).
11.Het proces-verbaal van bevindingen LFO, p. 425 en het NFI-rapport, p. 551 (Z).
12.Het proces-verbaal van bevindingen LFO, p. 426 en het NFI-rapport, p. 551 (Z).
13.Het proces-verbaal van bevindingen LFO, p. 420, de daarbij behorende goederenkaart, p. 428, en het NFI-rapport, p. 561 (Z).
14.De NFI-rapporten, p. 539 en p. 557 (Z).
15.De NFI-rapporten, p. 539 en p. 558 (Z).
16.Het NFI-rapport, p. 551 (Z).
17.Het NFI-rapport, p. 558-559 (Z).
18.Het NFI-rapport, p. 558 (Z).
19.Het NFI-rapport, p. 559 (Z).
20.De NFI-rapporten, p. 539 en 555 (Z).
21.De huurovereenkomst, p. 393 (Z).
22.Het uittreksel van de Kamer van Koophandel, p. 86-87 (Z).
23.Het proces-verbaal van getuige [getuige] , p. 90 (Z). Het hof begrijpt dat ‘contact’ in die verklaring een kennelijke verschrijving is en dat contant wordt bedoeld.
24.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 772 (Z).
25.De huurovereenkomst, p. 586 (Z).
26.Het proces-verbaal van verhoor getuige [verdachte] bij het kabinet RHC, p. 2-3.
27.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] , p. 1552 (Z).
28.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] , p. 1553 (Z).
29.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] , p. 1552 (Z).
30.Het proces-verbaal van verhoor getuige [verdachte] bij het kabinet RHC, p. 3 en 5-6.
31.Het proces-verbaal van verhoor getuige [verdachte] bij het kabinet RHC, p. 3 en de verklaring van verdachte [verdachte] ter terechtzitting in hoger beroep van 17 juni 2025.
32.Verklaring van verdachte [verdachte] ter terechtzitting in hoger beroep van 17 juni 2025.
33.Het proces-verbaal van verhoor getuige [verdachte] bij het kabinet RHC, p. 2-6.