ECLI:NL:GHARL:2025:3967

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 juni 2025
Publicatiedatum
30 juni 2025
Zaaknummer
23/325 en 23/326
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake navorderingsaanslagen IB/PVV en ZVW 2014 en vergrijpboete voor illegale handel in navigatiesoftware

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 juni 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland. Belanghebbende had navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2014 ontvangen, evenals een vergrijpboete van € 808 wegens illegale handel in navigatiesoftware. De Inspecteur had de navorderingsaanslagen gehandhaafd en de boete verminderd tot € 606. Belanghebbende stelde dat hij geen belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden had behaald en dat de Inspecteur ten onrechte het te verrekenen verlies had verlaagd. Het Hof oordeelde dat de Inspecteur aannemelijk had gemaakt dat belanghebbende in 2014 inkomsten had genoten uit de verkoop van navigatiesoftware, en dat hij opzettelijk een onjuiste aangifte had gedaan. De boete werd uiteindelijk verminderd tot € 500 wegens overschrijding van de redelijke termijn. Het Hof kende ook een vergoeding van immateriële schade toe van € 1.500 aan belanghebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummers BK-ARN 23/325 en 23/326
uitspraakdatum: 24 juni 2025
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland van 7 december 2022, nummers AWB 22/956 en 22/958, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/ Belastingdienst Kantoor Almelo(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende zijn voor het jaar 2014 navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2014 en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: ZVW) opgelegd, berekend naar een verzamelinkomen van € 12.228, en bij beschikking een vergrijpboete van € 808. Bij de aanslag is verder een beschikking verliesverrekening vastgesteld, waarbij het te verrekenen verlies uit voorgaande jaren is teruggebracht van € 21.518 naar € 9.290. Verder is bij de oplegging van de navorderingsaanslag ZVW € 118 belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken de navorderingsaanslagen, de beschikking verliesverrekening en de rentebeschikking gehandhaafd en de boetebeschikking verminderd tot € 606.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 mei 2025. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. J.J. Weldam, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam1] en [naam2] namens de Inspecteur, Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat bij deze uitspraak is gevoegd.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende heeft op 5 juli 2016 aangifte IB/PVV 2014 gedaan, berekend naar een negatief verzamelinkomen van € 2.317. Dat verzamelinkomen bestaat uit negatieve belastbare winst uit de onderneming. De aangifte is ingediend door een adviseur. De winst (voor zelfstandigenaftrek) is als volgt aangegeven:
Bedrijfsopbrengsten
€ 8.596
Bedrijfslasten
€ 8.318 -/-
Buitengewone lasten
€ 2.776 -/-
Winst
€ 2.694 -/-
2.2.
De Inspecteur heeft in 2016 de aanslag IB/PVV 2014 en de aanslag ZVW 2014 vastgesteld overeenkomstig de aangifte. Daarbij heeft hij een beschikking verliesverrekening genomen waarbij het verlies uit voorgaande jaren van € 21.518 is verhoogd tot € 23.835.
2.3.
De Fiscale Inlichtingen en Opsporingsdienst (FIOD) heeft naar aanleiding van een aangifte van merkvervalsing door een autofabrikant een onderzoek ingesteld. Op 18 december 2018 is huiszoeking gedaan op het adres van de moeder van belanghebbende aan de [adres] te [woonplaats] . De FIOD heeft op 8 november 2019 een proces-verbaal (hierna ook: het proces-verbaal) opgemaakt. Volgens de FIOD heeft belanghebbende in de jaren 2014 tot en met 2018 (illegale) navigatiesoftware verkocht waarbij hij de opbrengst heeft ontvangen met behulp van zogenoemde geldezels.
2.4.
Na ontvangst van de informatie van de FIOD heeft de Inspecteur bij brief van 12 oktober 2019 aan belanghebbende aangekondigd om navorderingsaanslagen IB/PVV en ZVW voor het jaar 2014 en een vergrijpboete op te leggen. De Inspecteur heeft de door de geldezels in 2014 ontvangen opbrengsten € 17.599,24 aangemerkt als inkomen van belanghebbende. De Inspecteur heeft bij het opleggen van de navorderingsaanslag op de inkomsten € 3.054 in mindering gebracht in verband met verschuldigde omzetbelasting. Het restant van € 14.545 is aangemerkt als belastbaar inkomen.
2.5.
Met dagtekening 23 november 2019 is de navorderingsaanslag IB/PVV 2014 vastgesteld. In de navorderingsaanslag IB/PVV 2014 bedraagt het verzamelinkomen € 12.228. Dat inkomen bestaat uit:
- belastbare winst uit onderneming (uit aangifte) € -/-2.317
- het belastbare resultaat uit overige werkzaamheden (correctie)
€ 14.545
- verzamelinkomen € 12.228
2.6.
De Inspecteur heeft een beschikking verliesverrekening genomen waarbij het verlies uit voorgaande jaren is teruggebracht met € 12.228, van € 21.518 naar € 9.290. De verschuldigde belasting over 2014 bedraagt na verliesverrekening nihil.
2.7.
Gelijktijdig met het vaststellen van de aanslag IB/PVV 2014 is een vergrijpboete vastgesteld van € 808. Eveneens met dagtekening 23 november 2019 is de navorderingsaanslag ZVW 2014 vastgesteld. Hierbij is uitgegaan van een bijdrage-inkomen van € 12.228.
2.8.
Bij vonnis van 29 april 2021 heeft de rechtbank Overijssel belanghebbende veroordeeld voor illegale handel in navigatiesoftware in de jaren 2014 tot en met 18 december 2018 (hierna ook: feit 1). De Rechtbank heeft daarbij het volgende overwogen:
“Op grond van voornoemde feiten en omstandigheden stelt de rechtbank vast dat verdachte de persoon is die (…) op grote schaal advertenties heeft geplaatst op [naam3] en in navigatiesoftware heeft gehandeld. Verdachte wordt onder feit 1 verweten dat hij daarbij inbreuk heeft gemaakt op de in de tenlastelegging genoemde beschermde merken.
Het onder 1 ten laste gelegde verwijt heeft vooral betrekking op, kortgezegd, het handelen in gegevensdragers (met daarop navigatiesoftware) en logostickers, die zonder toestemming van de betreffende merkhouders waren voorzien van verschillende merknamen.”
2.9.
De advocaat van belanghebbende heeft ter zitting bij het Hof verklaard dat in hoger beroep bovenstaand vonnis van de rechtbank Overijssel materieel is bevestigd. Bij het sluiten van het onderzoek ter zitting liep een door belanghebbende ingesteld beroep in cassatie tegen dat laatste vonnis.
2.10.
Bij uitspraak op bezwaar van 10 december 2021 heeft de Inspecteur de navorderingsaanslagen en de rentebeschikking gehandhaafd en de vergrijpboete gematigd tot
€ 606, vanwege overschrijding van de redelijke termijn. Bij brief van 10 december 2021 heeft de Inspecteur een proceskostenvergoeding van € 261 toegekend en een vergoeding van immateriële schade van € 500 vanwege overschrijding van de redelijke termijn.

3.Geschil

3.1.
In geschil is de vraag of de Inspecteur de navorderingsaanslagen IB/PVV en ZVW 2014 terecht heeft opgelegd en of verweerder bij beschikking het te verrekenen verlies terecht heeft verlaagd naar € 9.290. Daarnaast is de vergrijpboete van € 606 in geschil. Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat niet aannemelijk is gemaakt dat hij in 2014 belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden heeft behaald door handel in navigatiesoftware, subsidiair dat ten onrechte geen rekening is gehouden met kosten in verband daarmee. Verder heeft belanghebbende gesteld dat in hoger beroep de redelijke termijn (verder) is overschreden.
3.2.
De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat belanghebbende de vereiste aangifte niet heeft gedaan, zodat de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard. Verder heeft de Inspecteur, voor zover het subsidiaire standpunt van belanghebbende wordt gevolgd, tot een bedrag van € 3.054 een beroep gedaan op interne compensatie, omdat de termijn voor het opleggen van een naheffingsaanslag omzetbelasting 2014 inmiddels is verstreken zonder dat een dergelijke aanslag is opgelegd. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Belanghebbende stelt dat hij in 2014 geen inkomen uit handel in navigatiesoftware heeft genoten. Volgens hem bestaat voor die conclusie onvoldoende feitelijke grondslag. De FIOD heeft de vermeende geldezels [naam4] (hierna: [naam4] ) en [naam5] (hierna: [naam5] ) niet verhoord, zodat niet is komen vast te staan dat belanghebbende via hun bankrekeningen inkomsten heeft genoten.
4.2.
De Rechtbank heeft met betrekking tot de vraag of belanghebbende de door de Inspecteur gestelde belastbare inkomsten heeft genoten het volgende overwogen (waarbij eiser als belanghebbende dient te worden gelezen en verweerder als de Inspecteur):
“12.1. De rechtbank stelt op basis van het onderzoek door de FIOD de volgende feiten vast. De FIOD heeft naar aanleiding van een melding van een autofabrikant van illegale handel in navigatiesoftware een onderzoek ingesteld. De autofabrikant had met testaankopen navigatiesoftware gekocht via [naam3] . Het telefoonnummer van een van de adverteerders bleek in gebruik bij eiser te zijn. Het bedrag van een van de testaankopen was betaald op de bankrekening van de ouders van eiser en de software kon worden afgehaald op het adres van de moeder van eiser, aan de [adres] in [woonplaats] . Deze bankrekening werd via internetbankieren benaderd via een IP-adres, dat gekoppeld was aan het adres [adres] . Op 18 december 2018 heeft de FIOD een huiszoeking gedaan aan de [adres] te [woonplaats] . Eiser was toen in de zolderkamer aanwezig. In deze zolderkamer stond een netwerk van computers die verbonden waren aan het hiervoor vermelde IP-adres. Op het netwerk bleken negen e-mailaccounts aanwezig die direct toegankelijk waren. Uit het proces-verbaal van de FIOD blijkt dat vanaf genoemd IP-adres met vele verschillende accounts en met aan ieder account een ander gekoppeld e-mailadres een grote hoeveelheid advertenties op [naam3] zijn geplaatst in de categorie [categorie] . In totaal zijn vanaf dit IP-adres ruim 22.900 advertenties geplaatst met meer dan 100 verschillende accounts. Uit overzichten in het dossier blijkt dat verdachte vanaf januari 2014 advertenties heeft geplaatst en dat er vanaf maart 2014 daadwerkelijk verkopen van navigatiesoftware hebben plaatsgevonden. Tijdens de huiszoeking is op verschillende plaatsen contant geld aangetroffen, voor een totaalbedrag van ruim € 19.000.
12.2.
De FIOD heeft een bewoner van de woning, waar eiser op dat moment was ingeschreven bij de BRP, als getuige gehoord. Uit deze getuigenverklaring blijkt dat eiser daar niet woonde en dat adres alleen gebruikte als postadres.
12.3.
Uit de rapportage van FIOD blijkt verder dat eiser bij zijn handel bankrekeningen en geldpassen van anderen heeft gebruikt voor de betaling van kosten en de ontvangst van opbrengsten. De vriendin van eiser en een medeverdachte hebben dit verklaard en verder een aantal getuigen die hun bankrekening en/of bankpas aan eiser ter beschikking hadden gesteld. In het proces-verbaal is verder een afgetapt telefoongesprek weergegeven tussen eiser en een potentiële geldezel, waarin eiser heeft uitgelegd waarvoor en hoe hij haar bankrekening wilde gebruiken.
12.4.
De FIOD heeft de negentien bankrekeningen onderzocht, die in verband gebracht konden worden met de handel van eiser. FIOD heeft in kaart gebracht hoeveel en welke transacties via deze rekeningen waren verricht via [naam3] , welke opbrengsten daarop waren ontvangen en welke bedragen in contant geld van de rekeningen waren opgenomen.
12.5.
In december 2018 heeft de FIOD de oorspronkelijke onderzoeksperiode, die liep vanaf 1 januari 2016 uitgebreid naar 1 januari 2014. Ten aanzien van de meeste bankrekeningen zijn geen aanvullende gegevens over de jaren 2014 en 2015 gevorderd. Dit is alleen gebeurd voor de bankrekeningen waarvoor op 12 december 2018 nog een eerste vordering gedaan moest worden. De FIOD heeft de onderzoeksgegevens vervolgens in een excelbestand opgenomen, waarvan onderstaand overzicht de totalen bevat.
12.6.
Twee van de bankrekeningen stonden op naam van [naam4] en [naam5] . Uit de gegevens die de FIOD heeft verkregen, blijkt dat op deze rekeningen in 2014 betalingen zijn binnengekomen met omschrijvingen die wijzen op betalingen voor navigatiesoftware. Uit de gegevens blijkt dat van de bankrekening van [naam4] in 2014 diverse malen contant geld is opgenomen.
13. De rechtbank is, met toepassing van de normale regels van de stelplicht en bewijslast, van oordeel dat verweerder met de onderzoeksgegevens van de FIOD aannemelijk heeft gemaakt dat eiser in 2014 via bankrekeningen, die op naam van [naam4] en [naam5] stonden, in totaal € 17.599 heeft ontvangen aan opbrengsten van zijn handel in navigatiesoftware. De ontkenning van eiser dat de computers die zijn aangetroffen in het huis aan de [adres] van hem zijn, acht de rechtbank ongeloofwaardig, aangezien eiser op het moment van de huiszoeking in de kamer aanwezig was waar de computers stonden. Bovendien is aannemelijk dat eiser op dat adres woonde, aangezien verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat eiser niet woonde op het adres waar hij volgens de BRP was ingeschreven. De enkele ontkenning van eiser dat hij de inkomsten zoals opgesomd in het excelbestand, heeft ontvangen, is in het licht van de onderbouwde stellingen van verweerder onvoldoende om het tegendeel aan te nemen. Dat de FIOD [naam4] en [naam5] niet als getuigen hebben gehoord, maakt het oordeel niet anders. De FIOD heeft namelijk de beschikking over bankgegevens van zestien andere bankrekeningen die op soortgelijke wijze aan de langdurende en grootschalige handel van eiser via [naam3] in verband zijn gebracht en waarvan een groot aantal rekeninghouders heeft verklaard dat eiser hun rekeningen gebruikte om inkomsten op te ontvangen. Bovendien blijkt uit de vermeldingen bij de transacties dat de ontvangsten betrekking hebben op handel in navigatiesoftware op [naam3] .”
4.3.
De Rechtbank heeft op grond van het bovenstaande geoordeeld dat belanghebbende de opbrengst van € 17.599 niet heeft verantwoord in zijn aangifte IB/PVV 2014 en dat de Inspecteur dit bedrag kon navorderen. Het Hof neemt dit oordeel en de daartoe gebezigde gronden over en voegt daar het volgende aan toe.
4.4.
Uit het proces-verbaal blijkt dat belanghebbende in 2014 (onder andere) beschikte over de e-mailadressen “ [naam6] ” en “ [naam7] ” en dat onder deze e-mailadressen in 2014 437 advertenties zijn geplaatst op [naam3] . Verder blijkt uit het proces-verbaal dat belanghebbende in 2014 662 maal navigatiesoftware heeft verkocht.
4.5.
In het proces-verbaal staat verder de uitwerking van een getapt gesprek dat plaatsvond op 12 december 2018 tussen belanghebbende en een klant:
“Na, kijk dit is wel echt een goede kwaliteit kaart maar als je echt een originele wil betaal je nog wel wat meer, die kosten bij de Mazda dealer 300 euro maar het gaat eigenlijk altijd om de prijs waarvan je de kaarten koopt. Ik kan je alvast vertellen dat als je een kaart koopt van rond de 40 euro of 30 euro, of 45 euro dan koop je eigenlijk 9 van de 10 keer troep. En als je kaarten koopt van rond zeg maar de 60-80 euro dan koop je meestal wel gewoon kwaliteit en als je echt de echte originele wil halen dat is eigenlijk niet betaalbaar tenminste dan betaal je niet 100 euro maar vaak wel 2-3 dubbel zo duur. Maar dat apparaat wat jij van mij hebt ontvangen daar geef ik ook langere tijd garantie op. Ik heb ook zeg maar die wat goedkopere kaartjes maar die gaan automatisch naar 2-3 maanden stuk en daar zit inderdaad ook wat risico in van als je heel veel pech hebt dat je navigatie er dan problemen mee kan hebben. Maar met dit kaartje hebt je dat niet nee. Dit kaartje draait wel goed en daar krijg je verder ook geen problemen mee en er zit garantie op.”
4.6.
Het Hof acht het, gelet op bovenstaand gesprek met een klant, aannemelijk dat belanghebbende navigatiesoftware verkocht voor € 60 tot € 80. Gelet op de aantallen (zie 4.4.) die verkocht zijn, is een opbrengst van € 17.599,24 zonder meer aannemelijk. Dit strookt met hetgeen is opgemerkt in het proces-verbaal:
“Nota bene: omdat voor de meeste bankrekeningen de gegevens van 2014 en 2015 NIET zijn gevorderd, zijn de omzetcijfers over 2014 en 2015 niet betrouwbaar en veel te laag.”
Het Hof merkt ten slotte op dat, zelfs indien voor elke verkoop wordt uitgegaan van € 30 opbrengst, een bedrag van meer dan € 17.599 aan opbrengst aannemelijk is.
4.7.
Het Hof is van oordeel dat de Inspecteur met de normale regels omtrent stelplicht en bewijslast aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende een bedrag van € 14.545 aan belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden niet in zijn aangifte IB/PVV 2014 heeft opgenomen. Belanghebbende was zich ervan bewust dat, door deze inkomsten niet op te nemen in de aangifte, niet de vereiste aangifte IB/PVV 2014 werd gedaan waardoor de aanmerkelijke kans bestond dat de aanslag IB/PVV 2014 tot een te laag bedrag zou worden vastgesteld. Het Hof vindt steun voor dit oordeel in de verklaring van [naam 8], de (toenmalige) vriendin van belanghebbende:
“Hij [belanghebbende; toevoeging Hof] maakt gebruik van de rekeningen van anderen, omdat hij denkt dat dat minder opvalt. Hij zegt dat je tot een bepaald bedrag belastingvrij op een rekening kunt ontvangen, en daarboven belasting moet betalen.”
4.8.
Het Hof acht het bedrag aan belasting dat hiermee door een verminderde mogelijkheid van toekomstige verliesverrekening potentieel gemoeid is in zowel absolute als relatieve zin aanzienlijk, zodat belanghebbende de vereiste aangifte niet heeft gedaan Het Hof dient het hoger beroep ongegrond te verklaren, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is.
4.9.
In de aangifte is een bedrag van € 10.000 opgenomen aan kosten en lasten. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt, laat staan overtuigend aangetoond, dat in 2014 sprake is geweest van andere of hogere kosten dan die welke de Inspecteur reeds in aanmerking heeft genomen.
4.10.
Voor zover belanghebbende heeft gesteld dat sprake is van een onredelijke schatting door de Inspecteur, is het Hof, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, van oordeel dat hiervan geen sprake is.
Boete
4.11.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen heeft de Inspecteur overtuigend aangetoond dat belanghebbende opzettelijk een onjuiste aangifte heeft gedaan. Het Hof acht de opgelegde boete van € 808 passend en geboden.
Redelijke termijn (boete)
4.12.
Gelet op het feit dat belanghebbende op 18 december 2018, bij de huiszoeking in de woning van zijn moeder, aangehouden is door de FIOD, gaat het Hof ervan uit dat belanghebbende op die datum redelijkerwijs de verwachting mocht hebben dat strafvervolging zou plaatsvinden (mede) vanwege het feit dat opzettelijk niet de juiste aangifte IB/PVV 2014 was gedaan. Het feit dat het onderzoek door de FIOD heeft plaatsgevonden op basis van artikel 337 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 31, 31a en 31 b van de Auteurswet en dat belanghebbende dit is medegedeeld, doet daar naar het oordeel van het Hof niet aan af. Sinds die datum zijn meer dan 6,5 jaar verstreken, hetgeen betekent dat de redelijke termijn met meer dan 2 jaar is overschreden. Het Hof zal naar bevind van zaken handelen en de boete wegens (verdere) overschrijding van de redelijke termijn (verder) verminderen tot € 500.
Redelijke termijn (immateriële schade)
4.13.
Belanghebbende heeft ter zitting bij het Hof een beroep gedaan op een vergoeding van immateriële schade wegens verdere overschrijding van de redelijke termijn. De bezwaarschriften zijn ontvangen op 13 december 2019. Op 22 december 2021, dat wil zeggen (afgerond) 25 maanden later, heeft de Inspecteur de uitspraken op bezwaar gedaan. Het Hof doet heden uitspraak. Dat brengt mee dat de redelijke termijn van 4 jaar met meer dan anderhalf jaar, maar minder dan 2 jaar is overschreden, zodat recht bestaat op een vergoeding van viermaal € 500, tezamen € 2.000. Bij uitspraak op bezwaar is reeds een vergoeding van € 500 toegekend, zodat het Hof een vergoeding van € 1.500 zal toekennen. Vanaf de uitspraak op bezwaar zijn minder dan 42 maanden (3,5 jaar) verstreken, zodat de overschrijding van de redelijke termijn (afgerond) geheel is toe te rekenen aan de Inspecteur.
4.14.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft hiertegen geen zelfstandige grieven aangevoerd. Het hoger beroep is in zoverre ongegrond.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Nu het Hof het hoger beroep gegrond verklaart, dient de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht te vergoeden.
Het Hof ziet aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken.
Het Hof stelt de kosten die belanghebbende overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.814 voor de kosten in eerste aanleg (2 punten (beroepschrift en bijwonen zitting)  wegingsfactor 0,5  € 907) en € 1.814 voor de kosten in hoger beroep (2 punten (hogerberoepschrift en bijwonen zitting)  wegingsfactor 0,5  € 907), ofwel in totaal op € 1.814. Aan belanghebbende is in de onderhavige zaken een toevoeging verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, zodat zal worden bepaald dat het bedrag van de kosten betaald wordt aan de rechtsbijstandverlener.

6.Beslissing

Het Hof:
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank voor zover het beroep gericht tegen de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de boete ongegrond is verklaard,
  • bevestigt de uitspraak van de Rechtbank voor het overige,
  • vernietigt de uitspraak van de Inspecteur voor zover de boetebeschikking wordt verminderd tot € 606,
  • bevestigt de uitspraak van de Inspecteur voor het overige,
  • vermindert de boete tot een bedrag van € 500,
  • veroordeelt de Inspecteur in de door belanghebbende geleden immateriële schade tot een bedrag van € 1.500,
  • veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.814, uit te betalen aan de rechtsbijstandverlener,
  • gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 49 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 136 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A.V. Boxem, voorzitter, mr. J.W. Keuning en mr. T. Tanghe, in tegenwoordigheid van dr. J.W.J. de Kort als griffier.
De beslissing is op 24 juni 2025 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(J.W.J. de Kort) (R.A.V. Boxem)
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert wordt een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.