ECLI:NL:GHARL:2025:4072

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 juli 2025
Publicatiedatum
2 juli 2025
Zaaknummer
21-005031-24
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep in een zedenzaak met verjaring en bewijsvoering

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft een zedenzaak waarbij de verdachte, geboren in 1959, is beschuldigd van ontuchtige handelingen met zijn dochter, die ten tijde van de feiten minderjarig was. Het hof heeft overwogen dat een deel van de ten laste gelegde feiten is verjaard, waardoor het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is verklaard in de vervolging voor die feiten. De verdachte is vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, maar is wel veroordeeld voor de onder 2 primair en 3 primair ten laste gelegde feiten tot een gevangenisstraf van 48 maanden, waarvan 18 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van vijf jaren. Het hof heeft de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefster als voldoende geacht, mede omdat deze zijn bevestigd door de verdachte. De vordering van de benadeelde partij is volledig toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding van € 385,-. Het hof heeft bijzondere voorwaarden opgelegd aan de verdachte, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een contactverbod met de aangeefster.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005031-24
Uitspraak d.d.: 2 juli 2025
Tegenspraak
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 12 november 2024 met het parketnummer 18-013888-24 in de strafzaak tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1959,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Het onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het gerechtshof van 18 juni 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het gerechtshof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, inhoudende dat het gerechtshof:
  • het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zal verklaren in de vervolging van de verdachte, voor zover het betreft de onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde feiten;
  • de verdachte zal vrijspreken van het onder 1 primair aan hem ten laste gelegde feit;
  • de verdachte ter zake van de onder 2 primair en 3 primair aan hem ten laste gelegde feiten zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor duur van achtenveertig maanden, waarvan achttien maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van vijf jaren en met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering;
  • de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij geheel zal toewijzen en de schadevergoedingsmaatregel zal opleggen.
Het gerechtshof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. D. de Jong-van de Berkt, alsmede hetgeen door de benadeelde partij is aangevoerd op de zitting in hoger beroep.

Het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht

Het hoger beroep is gericht tegen het hierboven genoemde vonnis van de rechtbank. In dat vonnis heeft de rechtbank:
  • het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van de verdachte, voor zover het betreft de onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde feiten;
  • de verdachte vrijgesproken van het onder 1 primair aan hem ten laste gelegde feit;
  • de verdachte ter zake van de onder 2 primair en 3 primair aan hem ten laste gelegde feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf voor duur van achtenveertig maanden, waarvan achttien maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van vijf jaren en met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering;
  • de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij geheel toegewezen en de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
De omvang van het hoger beroep
Het gerechtshof ziet in deze zaak aanleiding toepassing te geven aan het bepaalde in artikel
416, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering, voor zover het betreft de onder
1. primair en 1 subsidiair aan de verdachte ten laste gelegde feiten. Door of namens de verdachte zijn geen schriftelijke of mondelinge bezwaren opgegeven tegen de beslissingen van de rechtbank inzake die beide feiten en het gerechtshof ziet ook zelf geen redenen die een inhoudelijke behandeling van dat onderdeel van de zaak noodzakelijk maken.
Het gerechtshof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep,
voor zover het betreft de onder 1 primair en 1 subsidiair aan hem ten laste gelegde feiten.
Het gerechtshof zal het vonnis van de rechtbank, voor zover dat vonnis onderworpen is aan hoger beroep, om proceseconomische redenen vernietigen en zal daarom in zoverre opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd, voor zover hier van belang, dat:
2
hij in of omstreeks de periode van 2 december 2000 tot en met 1 december 2004 te [plaats] , [gemeente] , althans in Nederland, met [slachtoffer] , te weten zijn kind, geboren op [geboortedag 2] 1988, die toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte meermalen en/of eenmaal
- zijn, verdachtes, tong in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [slachtoffer]
[slachtoffer] geduwd/gebracht
- haar (ontblote) vagina en/of billen en/of borsten betast en/of
- zich door haar laten aftrekken en/of
- zijn penis laten aanraken en/of zijn penis laten vasthouden door die [slachtoffer]
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 2 december 2000 tot en met 1 december 2004 te [plaats] , [gemeente] , althans in Nederland, met [slachtoffer] , te weten zijn kind, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, hebbende verdachte meermalen en/of eenmaal
- aan haar vagina gelikt en/of
- haar (ontblote) vagina en/of billen en/of borsten betast en/of
- zich door haar laten aftrekken en/of
- zijn penis laten aanraken en/of zijn penis laten vasthouden door die [slachtoffer] ;
3
hij in of omstreeks de periode van 2 december 2004 tot en met 1 december 2008 te [plaats] , [gemeente] , althans in Nederland en/of in Polen door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] , te weten zijn kind, heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte die [slachtoffer] gedwongen te dulden dat verdachte meermalen en/of eenmaal
- zijn, verdachtes, tong in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [slachtoffer] geduwd/gebracht en/of
- haar (ontblote) vagina en/of billen en/of borsten betast en/of
- zich door haar laten aftrekken en/of
- zijn penis laten aanraken en/of zijn penis laten vasthouden,
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit
- de (gezags)verhouding die zij ondervonden vanuit
- hun vader-dochter relatie en/of de fysieke en/of leeftijdsgebonden overmacht die hij over haar had en/of
- het eerdere misbruik door verdachte zoals tenlastegelegd onder feiten 1 en 2 en/of
- (vervolgens) dat zij daardoor een zekere angst voor hem had ontwikkeld en/of hem niet wilde teleurstellen en/of
- de toezegging dat zij een kitten, althans een huisdier, zou krijgen in ruil voor de ontuchtige handelingen;

en/of (aldus) voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaansubsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij in of omstreeks de periode van 2 december 2004 tot en met 1 december 2008 te [plaats] , [gemeente] , althans en Nederland en/of in Polen door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] , te weten zijn kind, heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), hebbende verdachte die [slachtoffer] gedwongen te dulden dat verdachte meermalen en/of eenmaal
- aan haar vagina gelikt en/of
- haar (ontblote) vagina en/of billen en/of borsten betast en/of
- zich door haar laten aftrekken en/of
- zijn penis laten aanraken en/of zijn penis laten vasthouden door die [slachtoffer] ,
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit
- de (gezags)verhouding die zij ondervonden vanuit
- hun vader-dochter relatie en/of de fysieke en/of leeftijdsgebonden overmacht die hij over haar had en/of
- het eerdere misbruik door verdachte zoals tenlastegelegd onder feiten 1 en 2 en/of
- (vervolgens) dat zij daardoor een zekere angst voor hem had ontwikkeld en/of hem niet wilde teleurstellen en/of
- de toezegging dat zij een kitten, althans een huisdier, zou krijgen in ruil voor de ontuchtige handelingen;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging van de verdachte
Evenals de rechtbank en de advocaat-generaal acht het gerechtshof het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging van de verdachte voor zover het betreft het onder
2 subsidiair ten laste gelegde feit, op grond van verjaring van het recht tot vervolging.

Het ontvankelijkheidsverweer / bewijsverweer van de verdediging

Daarnaast heeft de verdediging een ontvankelijkheidsverweer gevoerd. Aangevoerd is
- zakelijk weergegeven - dat in het politieonderzoek serieuze aanwijzingen te vinden zijn voor de stelling dat sprake is van hervonden herinneringen van aangeefster.
Nader onderzoek naar de juistheid en betrouwbaarheid van de specifieke verklaringen van aangeefster ontbreekt en daarmee is geen deugdelijk onderzoek gedaan naar de geloofwaardigheid van de aangifte ten aanzien van dat deel van de tenlastelegging dat uitdrukkelijk is ontkend door de verdachte. Aldus is sprake van strijd met artikel 1.1. van de Aanwijzing Zeden en is de in deze Aanwijzing bedoelde zorgvuldigheid en het belang van de verdachte op een eerlijk proces geschonden. Dat is een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) dat niet meer kan worden hersteld.
Daarom dient niet-ontvankelijkheid te volgen ten aanzien van de onder 2 primair en
3 primair ten laste gelegde feiten, op grond van artikel 359a Sv, dan wel dient in ieder geval het deel van het bewijs dat is betwist uitgesloten te worden als bewijs indien en voor zover het gerechtshof beslist dat wettig en overtuigend bewijs aanwezig is voor die feiten, aldus de verdediging.
Het gerechtshof begrijpt uit de verdere inhoud van de pleitnota dat met name is betwist dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het seksueel binnendringen, in de vorm van het likken aan de vagina, en aan het betasten van de vagina.
Hierover overweegt het gerechtshof het volgende.
Niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging komt als in artikel 359a Sv voorzien rechtsgevolg slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking.
Daarvoor is alleen plaats ingeval het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. De strekking van deze maatstaf is dat in het geval dat een zodanig ernstige inbreuk op het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak is gemaakt dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM, niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging plaatsvindt.
Het moet dan gaan om een onherstelbare inbreuk op het recht op een eerlijk proces die niet op een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende wijze is of kan worden gecompenseerd. Daarbij moet die inbreuk het verstrekkende oordeel kunnen dragen dat - in de bewoordingen van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens - “the proceedings as a whole were not fair”.
Volgens vaste rechtspraak dient een verweer waarin een beroep wordt gedaan op artikel 359a Sv duidelijk te worden gemotiveerd en dient aan de hand van de in het tweede lid van artikel 359a Sv genoemde factoren te worden aangegeven tot welk rechtsgevolg een gesteld vormverzuim moet leiden, waarbij rekening moet worden gehouden met de voor het rechtsgevolg geldende maatstaven. Pas dan is de rechter verplicht daarop een met redenen omklede beslissing zoals bedoeld in het derde lid van artikel 359a Sv te geven.
Bij een beroep op een onherstelbaar vormverzuim dienen de volgende aspecten aan de orde te komen:
 Het gaat om een substantieel onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek als bedoeld in artikel 359a Sv.;
 Er is sprake van een schending van een strafrechtelijk voorschrift of rechtsbeginsel;
 Het wettelijk voorschrift strekt tot bescherming van, in casu, het recht op een eerlijk proces;
 De ernst van het verzuim;
 De verdachte is door de schending zelf (aanzienlijk) in zijn belangen geschaad;
 Tot welk rechtsgevolg het vormverzuim dient te leiden.
Het ontvankelijkheidsverweer / bewijsverweer van de verdediging voldoet niet aan de daaraan te stellen eisen. Zo heeft de verdediging niets gesteld over de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt. Daarom kan noch het ontvankelijkheids- verweer, noch de stelling dat een deel van het bewijs moet worden uitgesloten als bewijs doel treffen.

Het overige bewijsverweer van de verdediging

Zoals hierboven reeds is vastgesteld heeft de verdachte met name ontkend dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het seksueel binnendringen, in de vorm van het likken tussen de schaamlippen, en aan het betasten van de vagina. Van die onderdelen van de tenlastelegging is vrijspraak bepleit, op nader in de schriftelijke pleitnota aangevoerde gronden.
Het gerechtshof is van oordeel dat hetgeen door de verdachte en de verdediging is aangevoerd wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze in geval van cassatie zullen worden opgemaakt in een aanvulling op dit arrest. Het gerechtshof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen, waarvan met name de verklaringen die aangeefster heeft afgelegd bij de politie, te twijfelen en acht de anders luidende lezing van de verdachte over hetgeen is voorgevallen niet aannemelijk geworden. Op grond van deze bewijsmiddelen komt het gerechtshof tot de conclusie dat het likken tussen de schaamlippen en het betasten van de vagina op de wijze zoals aangeefster heeft verklaard heeft plaatsgevonden.
De betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster
Het gerechtshof stelt voorop dat, waar het in zedenzaken regelmatig voorkomt dat de verklaring van een aangever geheel of deels tegenover die van een verdachte staat en er van de gebeurtenis zelf in de regel geen directe getuige is, met zorgvuldigheid en een kritische blik naar die verklaringen moet worden gekeken. In onderhavige zaak heeft aangeefster in haar aangifte uitgebreid en gedetailleerd verklaard over de aard en duur van de seksuele handelingen die verdachte ten aanzien van haar heeft gepleegd. De verdachte heeft in grote lijnen bekend dat hij zijn dochter seksueel heeft misbruikt, maar op onderdelen – met name waar het betreft handelingen die zien op het likken tussen de schaamlippen – dit bewist.
Allereerst zal het gerechtshof ingaan op wat de verdediging heeft aangevoerd ten aanzien van de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster. De verdediging acht deze minder betrouwbaar nu sprake zou zijn van “hervonden herinneringen”.
Het gerechtshof ziet - anders dan de verdediging naar voren heeft gebracht - geen aanleiding om extra behoedzaam om te gaan met de verklaringen die aangeefster over de aard van de ontuchtige handelingen van de verdachte, waarvan met name het likken tussen de schaamlippen, heeft afgelegd bij de politie. Anders dan de verdediging heeft aangevoerd, is naar het oordeel van het gerechtshof namelijk geen sprake van hervonden herinneringen, maar van authentieke herinneringen van aangeefster. Slechts een enkel - voor de tekst van de tenlastelegging relatief minder pregnant - detail blijkt op een wat later moment bij haar in herinnering te zijn gekomen. Dat laat zich naar het oordeel van het gerechtshof heel goed verklaren door het zeer ruime tijdsverloop tussen de periode waarin de ontucht heeft plaatsgevonden (hieronder: van 2 december 2000 tot en met 1 december 2007) en het moment dat aangeefster, naar aanleiding van een nieuwe zedenzaak van haar vader, besloot openheid van zaken daarover te geven bij de politie, in het informatief gesprek op 9 mei 2023, in de aangifte op 11 juli 2023 en in het nader verhoor van 9 oktober 2023.
Evenals de rechtbank stelt het gerechtshof vast dat aangeefster in haar aangifte zeer
gedetailleerd de seksuele handelingen heeft beschreven die de verdachte heeft verricht.
Zij heeft deze seksuele contacten gekoppeld aan specifieke leeftijdsfases en locaties. In het informatief gesprek op 9 mei 2023, in de aangifte op 11 juli 2023 en in het nader verhoor van 9 oktober 2023 heeft zij daarnaast op hoofdlijnen consistent verklaard over het seksueel misbruik. Dat maakt haar verklaringen authentiek. Zij heeft aangegeven dat zij de herinneringen aan de seksuele handelingen die haar vader bij haar heeft verricht had weggestopt maar dat deze enkele jaren geleden, als gevolg van de strafzaak tegen de verdachte in verband met het seksueel misbruik van een buurmeisje, weer naar boven zijn gekomen. Die herinneringen zijn daarmee niet te duiden als “hervonden herinneringen” die (enkel) door middel van het ondergaan van EMDR-therapie zijn opgehaald. Daarnaast heeft de politie in het nader verhoor van aangeefster de nodige aandacht besteed aan en kritisch doorgevraagd op de concrete bron van haar herinneringen. Daarmee is er naar het oordeel van het gerechtshof in het politieonderzoek in voldoende mate aandacht geweest voor het toetsen van de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster.
Daarbij worden de herinneringen van aangeefster grotendeels bevestigd door de verdachte. Het gerechtshof betrekt hierbij de omstandigheid dat over de algehele setting waarbinnen het likken tussen de schaamlippen heeft plaatsgevonden opvallend identiek is verklaard door aangeefster en de verdachte. Beiden hebben verklaard dat het ermee begon dat de verdachte aan zijn dochter vroeg of hij “er een kusje op mocht geven” en dat aangeefster dan - op een moment dat haar moeder niet thuis was - op bed lag met de benen omhoog en met ontbloot onderlichaam. Het gerechtshof ziet op grond hiervan geen enkele aanleiding niet uit te gaan van de verklaring van aangeefster dat hij in die setting vervolgens met zijn tong tussen haar schaamlippen is geweest. Aan de verklaring van de verdachte dat hij op deze momenten nooit verder is gegaan dan het geven van een “smok”, een kus, op haar vagina gaat het gerechtshof dan ook voorbij.
De aanwezigheid van steunbewijs
Aangezien de verklaringen van aangeefster grotendeels zijn bevestigd door de verdachte is daarnaast óók voldaan aan het vereiste steunbewijs. In het geval dat de verdediging heeft beoogd aan te voeren dat ter zake van onder meer het seksueel binnendringen enkel bewijs aanwezig is dat op één bron terug te voeren is, te weten aangeefster, en dat daarom vrijspraak dient te volgen van dat onderdeel van de tenlastelegging, miskent de verdediging daarmee dat artikel 342, tweede lid Sv dat niet vereist. Bewijs uit twee verschillende bronnen is enkel vereist voor het geheel van de tenlastelegging, niet voor afzonderlijke bestanddelen daarvan, zelfs niet wanneer het de kern van het ten laste gelegde delict betreft.
Dit houdt in dat niet iedere afzonderlijke ontuchtige handeling die is ten laste gelegd, in casu gaat het met name om het seksueel binnendringen in de vorm van het likken tussen de schaamlippen, behoeft te berusten op twee bewijsmiddelen uit een verschillende bron.
Op grond van het bovenstaande verwerpt het gerechtshof het bewijsverweer van de verdediging.

Bewezenverklaring

Op grond van wettige bewijsmiddelen acht het gerechtshof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 2 primair en 3 primair aan hem ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat:
2 primair
hij in of omstreeks de periode van 2 december 2000 tot en met 1 december 2004 te [plaats] , [gemeente] , met zijn kind [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 1988, die toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte meermalen
- zijn, verdachtes, tong tussen de schaamlippen van die [slachtoffer] gebracht en
- haar ontblote vagina en billen en borsten betast en
- zich door haar laten aftrekken.
3
primair
hij in de periode van 2 december 2004 tot en met 1 december 2007 te [plaats] , [gemeente] , door andere feitelijkheden zijn kind [slachtoffer] heeft gedwongen tot handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte die [slachtoffer] gedwongen te dulden dat verdachte meermalen
- zijn, verdachtes, tong tussen de schaamlippen van die [slachtoffer] heeft gebracht en
- haar ontblote vagina en billen en borsten heeft betast en
- zich door haar heeft laten aftrekken,
en bestaande die andere feitelijkheden uit
- de (gezags)verhouding die zij ondervonden vanuit hun vader-dochter relatie en/of de fysieke en/of leeftijdsgebonden overmacht die hij over haar had en
- het eerdere misbruik door verdachte zoals tenlastegelegd onder feiten 1 en 2 en
- ( de omstandigheid) dat zij hem niet wilde teleurstellen en
- de toezegging dat zij een kitten zou krijgen in ruil voor de ontuchtige handelingen.
Het gerechtshof acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van de bewezen verklaarde feiten

Het onder 2 primair bewezen verklaarde feit levert op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl het feit is begaan tegen zijn kind, meermalen gepleegd.
Het onder 3 primair bewezen verklaarde feit levert op:
verkrachting,
terwijl het feit is begaan tegen zijn kind, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Anders dan de verdediging heeft aangevoerd, kan uit het over de verdachte opgemaakte reclasseringsrapport niet volgen dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht. Noch de inhoud noch de strekking van dat rapport kan die conclusie dragen.
De verdachte is derhalve strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten en de omstandigheden waaronder die feiten zijn begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals daarvan uit het onderzoek op de zitting is gebleken.
Met betrekking tot de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit heeft het gerechtshof in het bijzonder acht geslagen op:
  • de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
  • de omstandigheid dat de verdachte door zijn handelen, telkens weer en gedurende een zeer lange periode een ernstige inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van zijn dochter. Waar zij op een leeftijd was waarin zij aan de vooravond stond van de ontwikkeling van haar eigen seksualiteit heeft haar vader haar slachtoffer gemaakt van zijn seksuele lusten. Binnen de grenzen van de eigen woning heeft de verdachte zijn rol als vader van wie een beschermende houding en een bron van veiligheid ten opzichte van zijn kind uit zou moeten gaan op vergaande wijze misbruikt. Daarmee is hij jarenlang doorgegaan. Door het handelen van de verdachte is er kans op een scheefgroei ontstaan in de psycho-seksuele ontwikkeling van het slachtoffer en in het ernstig verstoord raken van haar vertrouwen in de medemens. De ervaring leert dat dit vaak het gevolg is van een feit als door de verdachte begaan. Een dergelijk feit is zeer ernstig en kan een slachtoffer ernstig traumatiseren. Dat van ernstige gevolgen sprake is, blijkt onder meer uit schriftelijke slachtofferverklaring van aangeefster in hoger beroep en uit de omstandigheid dat zij psychologische hulpverlening nodig heeft gehad. Het gerechtshof rekent deze gevolgen de verdachte aan. Hij heeft zijn eigen lustgevoelens laten prevaleren boven de gevoelens en het welzijn van het meisje;
  • de duur en de mate, alsmede de aard en de ernst van de (seksuele) handeling die jegens het slachtoffer is toegepast. De verdachte heeft langdurig misbruik gemaakt van zijn beduidend jongere dochter, ook tijdens haar minderjarigheid. Een zedendelict als dit pleegt ook bij anderen die daarvan kennis krijgen gevoelens van angst en onveiligheid te veroorzaken;
  • de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten (LOVS-oriëntatiepunten), dienende als handreiking voor de rechterlijke straftoemeting ter zake van verkrachting. De LOVS-oriëntatiepunten hanteren als uitgangspunt bij een enkele verkrachting met een beperkte mate van dwang een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig maanden.
Als strafvermeerderende omstandigheden weegt daarnaast mee dat feit 2 primair is begaan tegen een persoon beneden de leeftijd van zestien jaren en dat de feiten
2 primair en 3 primair door de verdachte zijn begaan tegen zijn kind.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het gerechtshof in het bijzonder acht geslagen op:
 de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van
15 mei 2025. Daaruit blijkt dat hij op 19 oktober 2021 onder meer is veroordeeld ter zake van het plegen van een soortgelijk strafbaar feit, welke veroordeling onherroepelijk is. Het gaat daarbij om ontuchtige handelingen volgens artikel 248a van het Wetboek van Strafrecht die zijn gepleegd in de periode van 8 november 2014 tot en met 14 juli 2018. Vanwege deze veroordeling is het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van toepassing. Dat houdt, anders dan de verdediging heeft aangevoerd, niet meer in dan dat de samenloopbepalingen ook van toepassing zijn in gevallen waarin die volgens de tekst van de artikelen 56 tot en met 62 Sr niet zouden gelden. (De toepassing van artikel 63 Sr houdt, anders dan de verdediging heeft aangevoerd,
nietin dat artikel 22b Sr niet van toepassing is. Artikel 63 Sr beoogt enkel te voorkomen dat in geval van de in dat artikel bedoelde samenloop een hogere straf zal worden opgelegd dan bij de “klassieke” samenloop het geval kan zijn).
Voorts is van belang het bepaalde in artikel 22b Sr.
Het gerechtshof stelt vast dat zowel feit 2 primair (artikel 242 Sr, in samenhang met artikel 248 Sr) als feit 3 primair (artikel 245 Sr, in samenhang met artikel 248 Sr) een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld. Het gerechtshof stelt daarnaast vast dat die feiten een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ten gevolge hebben gehad.
 de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep is gebleken.
Hierbij heeft het gerechtshof met name acht geslagen op de inhoud van het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 25 juli 2024, waarin onder meer een aantal bijzondere voorwaarden is geadviseerd.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft het gerechtshof voorts aansluiting gezocht bij de straffen die in gevallen vergelijkbaar met deze zaak - inclusief de weging van de persoonlijke omstandigheden - worden opgelegd.
Op grond van het bovenstaande en uit een oogpunt van vergelding, normhandhaving en speciale preventie acht het gerechtshof passend en geboden de oplegging van de straf die is opgelegd door de rechtbank en die nu opnieuw is gevorderd door de advocaat-generaal. Daarbij laat het gerechtshof, zoals hierboven nader geduid, de ernst en de lange duur van de periode waarin de feiten zijn gepleegd zwaar meewegen.
Het gerechtshof zal daarom opleggen een gevangenisstraf voor de duur van achtenveertig maanden, waarvan achttien maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van vijf jaren en met de bijzondere voorwaarden die zijn geadviseerd door de reclassering (zoals hieronder nader omschreven in het dictum).
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel
6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van materiële schade ten bedrage van € 385,-. Daarnaast is de wettelijke rente gevorderd. De vordering is bij het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht geheel toegewezen. De benadeelde partij heeft zich onverkort en binnen de grenzen van de eerste vordering opnieuw gevoegd in de strafzaak in hoger beroep, waardoor het gerechtshof de gehele vordering opnieuw moet beoordelen.
Uit het onderzoek op de zitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 primair en 3 primair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De gevorderde schade is niet betwist en het gerechtshof acht de vordering niet onredelijk of ongegrond. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering geheel zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 februari 2023 tot aan de dag van algehele voldoening.
Gelet op het bovenstaande dient de verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed zal het gerechtshof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het gerechtshof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63, 242, 245 en 248 van het Wetboek van Strafrecht. Deze wettelijke voorschriften zijn toegepast zoals deze golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 primair en 1 subsidiair tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart het openbaar ministerie ter zake van het onder 2 subsidiair tenlastegelegde niet-ontvankelijk in de vervolging.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 primair en
3 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 2 primair en 3 primair meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 primair en 3 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
48 (achtenveertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
18 (achttien) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
5 (vijf) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 5 (vijf) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte verplicht is zich na uitnodiging bij de Reclassering Nederland op de door hen aangegeven tijdstip en locaties te melden. De verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak, zo lang en waar de reclassering dat nodig vindt. Dit kan ook huisbezoeken inhouden. De verdachte volgt de aanwijzingen op die hem door of namens de reclassering gegeven worden voor zover niet reeds in andere voorwaarden benoemd. Binnen het toezicht worden (sub)doelen geformuleerd waar de verdachte aan zal werken deze te behalen.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zal meewerken aan diagnostiek en zich zal laten behandelen door Trajectum of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start na aanmelding door de reclassering en duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte zal zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat het de verdachte gedurende de volledige proeftijd verboden is contact te leggen of te laten leggen met [slachtoffer] , geboren op
[geboortedag 2] 1988. De verdachte heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met [slachtoffer] , zolang het Openbaar Ministerie en/of de reclassering dit verbod nodig vindt. De politie ziet toe op dit verbod.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte gedurende de proeftijd op geen enkele wijze contact zal zoeken met minderjarigen. Hij vermijdt deze contacten zoveel mogelijk. Als contacten onvermijdelijk zijn, zorgt de verdachte dat hierbij andere volwassenen aanwezig zijn.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 2 primair en 3 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 385,00 (driehonderdvijfentachtig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het onder 2 primair en 3 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 385,00 (driehonderdvijfentachtig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 7 (zeven) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 7 februari 2023.
Aldus gewezen door
mr. L.J. Hofstra, voorzitter,
mr. F. van der Maden en mr. W. Geelhoed, raadsheren,
in tegenwoordigheid van H. Kingma, griffier,
en op 2 juli 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.