ECLI:NL:GHARL:2025:4103

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 juli 2025
Publicatiedatum
3 juli 2025
Zaaknummer
21-001856-24
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens twee zedendelicten tegen minderjarigen door een ouder

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, een vader, is veroordeeld voor twee zedendelicten gepleegd tegen zijn vijfjarige dochter. De feiten vonden plaats in de periode van 1 november 2022 tot en met 8 januari 2023. De verdachte heeft zijn dochter seksueel misbruikt door haar vagina te penetreren en andere seksuele handelingen te verrichten. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf van drie jaar opgelegd, waarvan één jaar voorwaardelijk, maar het hof heeft de straf verlaagd naar dertig maanden gevangenisstraf zonder voorwaardelijke invrijheidstelling. Het hof heeft de betrouwbaarheid van de verklaring van het slachtoffer, de dochter van de verdachte, als hoog ingeschat, ondanks de verdediging die stelde dat de verklaringen onbetrouwbaar waren. Het hof heeft ook de vordering van de benadeelde partij, de dochter, tot schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van €5.000,- voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De uitspraak benadrukt de ernst van zedendelicten tegen minderjarigen en de impact daarvan op de slachtoffers.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001856-24
Uitspraak d.d.: 4 juli 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 10 april 2024 met parketnummer 16-045022-23 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
wonende te [woonplaats] .
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 20 juni 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis in eerste aanleg, met uitzondering van de opgelegde straf. De advocaat-generaal heeft gevorderd verdachte in plaats daarvan ter zake van het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde (inclusief de strafverzwarende omstandigheid) te veroordelen tot:
  • een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van voorarrest;
  • een vrijheidsbeperkende maatregel (art. 38v Wetboek van Strafrecht), inhoudende een contactverbod met [benadeelde] , [ouder benadeelde] en [betrokkene] . Deze maatregel dient te worden opgelegd voor de duur van 5 jaren. Voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan zal vervangende hechtenis voor de duur van één maand worden opgelegd met een maximum van zes maanden;
  • een gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel (art. 38z Wetboek van Strafrecht).
Ten aanzien van de benadeelde partij heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering van € 10.000,- volledig kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. R.B. Venema, en de advocaat van de benadeelde partij mr. M. Rotgans naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Bij bovengenoemd vonnis is verdachte veroordeeld voor 2 zedendelicten, inhoudende het seksueel binnendringen bij zijn 5-jarige dochter (feit 1 primair) en het met haar seksuele handelingen plegen die mede bestonden uit seksueel binnendringen (feit 2 primair). Hem is daarvoor een gevangenisstraf opgelegd van 3 jaren, met aftrek van voorarrest, waarvan 1 jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van 5 jaren. Daarbij zijn bijzondere voorwaarden gesteld die inhouden dat hij gedurende de proeftijd geen contact mag hebben met zijn dochter [benadeelde] , zijn ex-partner [ouder benadeelde] en haar huidige partner [betrokkene] en zich niet op of in de directe omgeving van het hun woonadres of de basisschool van [benadeelde] mag bevinden. De vordering van de benadeelde partij tot vergoeding van immateriële schade is door de rechtbank toegewezen tot €8.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en voor het overige niet-ontvankelijk verklaard.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het op onderdelen tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is - na wijziging in eerste aanleg en in hoger beroep - tenlastegelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 8 januari 2023 te [plaats] , althans in Nederland, met [benadeelde] , geboren op [geboortedag] 2017, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde] , te weten het een of meerdere ma(al(en) brengen/duwen van de penis in de vagina van die [benadeelde] , terwijl dat feit werd begaan tegen zijn, verdachtes, kind.
1.
subsidiair
op of omstreeks 8 januari 2023 te [plaats] , althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met [benadeelde] , geboren op [geboortedag] 2017, die toen de leeftijd van 12 jaren nog niet had bereikt, handelingen te plegen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde] , die [benadeelde] heeft opgetild en/of die [benadeelde] op zijn schoot heeft gezet en/of met zijn, verdachtes vingers de vagina heeft geopend en/of heeft getracht zijn penis in de vagina van die [benadeelde] te duwen/brengen, terwijl dat feit werd begaan tegen zijn, verdachtes, kind, en terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.
primair
hij in of omstreeks de periode van 1 november 2022 tot en met 7 januari 2023 te [plaats] , althans in Nederland, meermalen, althans éénmaal met [benadeelde] , geboren op [geboortedag] 2017, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde] , te weten het een of meerdere ma(al(en) brengen/duwen van de penis in de vagina van die [benadeelde] en/of het meerdere ma(a)l(en) betasten van de billen en/of de schaamlippen/vagina van die [benadeelde] , terwijl dat feit werd begaan tegen zijn, verdachtes, kind.
2.
subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 1 november 2022 tot en met 7 januari 2023 te [plaats] , althans in Nederland, ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig kind [benadeelde] , geboren op [geboortedag] 2017, door een of meerdere ma(a)l(en) de billen en/of schaamlippen/vagina van die [benadeelde] te betasten.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs
Standpunt verdediging
Door en namens verdachte is in hoger beroep bepleit dat verdachte van de hem ten laste gelegde feiten dient te worden vrijgesproken. Verdachte heeft gedurende de gehele procedure met klem ontkend dat hij zijn dochter [benadeelde] heeft misbruikt. Volgens de verdediging zijn de verklaringen die [benadeelde] heeft afgelegd onbetrouwbaar en bevat het dossier ook overigens onvoldoende (steun)bewijs om tot een bewezenverklaring te komen. Volgens verdachte willen zijn ex-partner, moeder van [benadeelde] , [ouder benadeelde] , en haar nieuwe partner [betrokkene] hem zwart maken en zijn zij er op uit om een definitieve breuk te forceren tussen hem en zijn dochter. Zij zouden [benadeelde] daarom bewust of onbewust hebben beïnvloed.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaring van [benadeelde] betrouwbaar kan worden geacht en dat er voldoende bewijs is dat haar verklaring ondersteunt. Voor het scenario dat verdachte heeft geschetst zijn volgens de advocaat-generaal geen aanknopingspunten te vinden. Overeenkomstig het vonnis kan een bewezenverklaring volgen ter zake van het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde, met dien verstande dat daaraan de strafverzwarende omstandigheid “terwijl dat feit werd begaan tegen zijn, verdachtes, kind”, wordt toegevoegd. De verweren van de verdediging dienen te worden verworpen.
Juridisch kader
Het juridische kader zoals dat in het vonnis is geschetst is juist. Dit kader houdt in dat volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering het bewijs dat een verdachte een ten laste gelegd feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op grond van de verklaring van één getuige. Deze bepaling in het Wetboek van Strafvordering heeft betrekking op de tenlastelegging in haar geheel en niet een onderdeel daarvan. Het is een bewijsminimumregel die strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij het hof verbiedt tot een bewezenverklaring te komen indien de feiten en omstandigheden waarover een aangever verklaart geheel op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
Volgens de Hoge Raad betekent dit in zedenzaken, waarin het in de kern vaak gaat om zaken waarbij slechts twee personen aanwezig zijn geweest en het daarom niet zelden het woord is van de aangever/aangeefster tegen dat van de verdachte, dat niet vereist is dat het misbruik als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is dat de verklaring van aangever/aangeefster op onderdelen bevestiging vindt in andere bewijs-middelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Tussen die verklaring en het overige gebezigde bewijsmateriaal mag geen sprake zijn van een te ver verwijderd verband. Uit het dossier en uit hetgeen ter zitting is besproken, moet de rechter bovendien ook de overtuiging hebben gekregen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd.
Oordeel hof
Het hof zal eerst ingaan op de betrouwbaarheid van de verklaring van [benadeelde] .
Betrouwbaarheid [benadeelde]
Op 18 januari 2023 heeft [ouder benadeelde] namens haar dochter [benadeelde] aangifte gedaan van seksueel misbruik. Dit misbruik zou hebben plaatsgevonden op 8 januari 2023 en in de periode daaraan voorafgaand en zou zijn gepleegd door de vader van [benadeelde] , tevens de ex-partner van [ouder benadeelde] . Voorafgaand aan de aangifte is door [ouder benadeelde] op 14 januari 2023 melding gedaan van seksueel misbruik bij de politie [regio] , nadat [benadeelde] haar er op 13 januari 2023 over had verteld (de zogenoemde ‘disclosure’). De dan 5 jarige [benadeelde] zelf is op 8 februari 2023 gehoord in een kindvriendelijke studio door een gecertificeerd studio-verhoorder. Op 5 oktober 2023 is [benadeelde] opnieuw gehoord in aanwezigheid van de rechter-commissaris en de toenmalige raadsvrouw van verdachte.
Het hof stelt voorop dat de verdediging er terecht op heeft gewezen dat de verklaring die [benadeelde] op 5 oktober 2023 heeft afgelegd, weinig concreet is en zij zich op dat moment niet veel meer lijkt te herinneren. Dit is echter niet een omstandigheid die direct afdoet aan de betrouwbaarheid van haar (eerdere) verklaring, nu dit te wijten kan zijn aan de feilbaarheid van het menselijk geheugen, teweeggebracht door emoties ontstaan door het delict of tijdsverloop. Zeker gezien haar zeer jonge leeftijd en het feit dat op dat moment al 10 maanden waren verstreken, wekt het bij het hof geen verbazing dat zij in dat verhoor moeite had met het beantwoorden van vragen over het seksueel misbruik.
Het hof let bij de beoordeling van de betrouwbaarheid op de totale indruk van de verklaringen van [benadeelde] (zoals zij die tegenover haar moeder en tegenover de politie heeft afgelegd) en de wijze waarop zij zijn afgelegd.
Voor de geloofwaardigheid van [benadeelde] acht het hof ten eerste van belang dat zij niet ‘opeens’ met dit verhaal is gekomen, maar dat haar moeder in de periode na het vermeende misbruik een opvallende gedragsverandering bij haar heeft waargenomen, dat [benadeelde] huilerig was, zei dat ze buikpijn had en pijn aan haar vagina en bij het plassen, en dat ze niet wilde slapen. Dit was volgens [ouder benadeelde] ‘anders dan anders’. Toen haar moeder na een aantal dagen opnieuw vroeg wat er was, zei [benadeelde] dat ze een ‘groot geheim’ had en vroeg ze of haar moeder niet boos zou worden. Daarna heeft ze over het misbruik verklaard.
Het hof stelt verder vast dat de kern van de verklaring van [benadeelde] omtrent het seksueel misbruik zoals zij dat op dat moment aan haar moeder heeft verteld, en zoals zij later in het studioverhoor heeft verklaard, consistent is. [benadeelde] heeft verklaard over twee specifieke momenten waarop zij samen met verdachte ging douchen en waarbij hij op een gegeven moment probeerde “zijn piemel in haar spleet te proppen”.
Ook over de wijze waarop het gebeurde is zij consequent en verklaart zij bovendien gedetailleerd. [benadeelde] vertelt heel feitelijk waar verdachte zat, hoe zij op zijn schoot moest zitten en heeft dit toen ze haar moeder over het misbruik vertelde, voorgedaan. Zowel in de verklaring tegenover haar moeder als in de latere studioverklaring heeft ze verklaard dat ze dacht dat toen haar vader vroeg of ze op schoot wilde komen zitten, ze hem een knuffel ging geven, maar dat toen dit gebeurde. Ze heeft ook een tekening gemaakt van de situatie en voorgedaan wat ze met ‘proppen’ bedoelt. Verder heeft [benadeelde] verklaard over dat het pijn deed en dat ze dat ook tegen verdachte zei, waarop hij reageerde: “Je bent een grote mevrouw en ik heb die spleet gemaakt dus ik mag zelf weten wat ik ermee doe”.
Uit het voorgaande blijkt dat de verklaring die [benadeelde] heeft afgelegd erg concreet en beeldend is, en voorzien van diverse opvallende details. De woorden die zij hierbij gebruikt, zijn passend bij haar leeftijd. Al met al wekt deze bij het hof een zeer geloofwaardige en authentieke indruk en ziet het hof geen aanleiding om daaraan te twijfelen. Het hof wordt hierin gesterkt door de bevindingen van deskundige Van der Sleen, die blijkens het rapport van 3 oktober 2023 geen problemen ziet in de ontstaansgeschiedenis en de inhoud van de verklaring van [benadeelde] .
Ten slotte is het hof met de rechtbank en de advocaat-generaal van oordeel dat de verklaring van verdachte en het door de verdediging opgeworpen scenario - inhoudende dat [benadeelde] in verband met de breuk van haar ouders op ingeven van haar moeder en diens nieuwe partner [betrokkene] een valse verklaring zou hebben afgelegd - onaannemelijk is.
Hoewel uit het dossier blijkt dat verdachte moeite had met de breuk tussen hem en [ouder benadeelde] , lijkt de verdeling van de zorg omtrent hun dochter [benadeelde] zonder grote problemen te zijn verlopen. Een officiële omgangsregeling werd niet nodig geacht en het contact tussen verdachte en [ouder benadeelde] was kennelijk zo goed, dat zij de zorg in onderlinge overeenstemming konden verdelen. Dat [ouder benadeelde] van verdachte ‘af’ wilde en ervoor wilde zorgen dat het contact tussen hem en zijn dochter zou worden verbroken, blijkt nergens uit. Ook in de verklaringen van [benadeelde] zijn geen aanknopingspunten te vinden dat sprake is van een (door haar moeder of [betrokkene] ) ‘ingefluisterd’ verhaal en/of dat haar vader tegenover haar is zwart gemaakt. Integendeel: uit haar verklaringen komt juist naar voren dat ze graag bij haar vader is en dat ze hem mist nu ze hem niet meer ziet. Als zij werkelijk op de door de verdediging geschetste wijze zou zijn beïnvloed, had dat niet voor de hand gelegen.
Gelet op het voorgaande, alsmede de overtuigende indruk die de verklaring van [benadeelde] bij het hof heeft gewekt en het feit dat ook Van der Sleen geen aanwijzingen heeft gezien voor bewuste of onbewuste beïnvloeding van [benadeelde] , maakt dat het hof de ontkennende verklaring van verdachte terzijde schuift.
Het hof acht de verklaring van [benadeelde] geloofwaardig en betrouwbaar. Haar verklaring kan voor het bewijs worden gebruikt.
Steunbewijs
Vervolgens ziet het hof zich voor de vraag gesteld of er voldoende steunbewijs is uit andere bron. Het hof beantwoordt die vraag bevestigend en sluit zich daarbij deels aan bij de overweging van de rechtbank, voor zover die ziet op de gedragsverandering die bij [benadeelde] is waargenomen in de dagen na 8 januari 2023 en de roodheid die bij de vagina van [benadeelde] is waargenomen. De overweging van de rechtbank houdt in:
“In de dagen voorafgaand aan de spontane onthulling (‘disclosure') van [benadeelde] over het seksuele misbruik, merkt haar moeder dat [benadeelde] zich anders gedraagt dan anders. [benadeelde] klaagt over buikpijn en pijn bij haar vagina, en moeder ziet ook dat deze rood is. [benadeelde] huilt ineens veel terwijl ze dat normaal niet doet en komt moeilijk in slaap. Ook op vrijdag 13 januari 2023 klaagt [benadeelde] over onder andere buikpijn, hoofdpijn en misselijkheid. Als moeder vraagt wat er aan de hand is, vertelt [benadeelde] dat zij een groot geheim heeft en deelt zij vervolgens voor het eerst wat er is gebeurd.”
Het hof acht deze overweging juist en neemt die over.
Anders dan de rechtbank gebruikt het hof de bevindingen omtrent het Instagram account van verdachte niet tot het bewijs. Datzelfde geldt voor de uitlatingen die verdachte tegenover [benadeelde] zou hebben gedaan met dezelfde strekking als uitlatingen die hij volgens [ouder benadeelde] vroeger tegenover haar deed, het feit dat hij volgens [ouder benadeelde] graag porno keek van jonge ‘platte’ meisjes en dat hij het leuk vond als zij kinderlijk ondergoed droeg.
Conclusie
Het hof is gezien het voorgaande van oordeel dat er ook indien de hiervoor genoemde door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen niet worden gebruikt voldoende wettig bewijs is dat verdachte het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan, voor zover dat ziet op het seksueel binnendringen. Het hof is er op basis van dat bewijs ook van overtuigd dat verdachte deze feiten heeft begaan en komt derhalve tot na te noemen bewezenverklaring. De bewijsmiddelen waarop de bewezenverklaring steunt zijn als bijlage bij dit arrest opgenomen.
Anders dan de rechtbank heeft bewezenverklaard en de advocaat-generaal heeft gevorderd, acht het hof de verklaring van [benadeelde] over het betasten van haar billen en vagina door haar vader onvoldoende concreet en te algemeen om tot een bewezenverklaring van die handelingen als zijnde ontuchtig van aard te kunnen komen. Van dat onder feit 2 primair ten laste gelegde onderdeel wordt verdachte daarom vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. primair
hij op 8 januari 2023 te [plaats] , met [benadeelde] , geboren op [geboortedag] 2017, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde] , te weten het duwen van de penis in de vagina van die [benadeelde] , terwijl dat feit werd begaan tegen zijn, verdachtes, kind.
2. primair
hij in de periode van 1 november 2022 tot en met 7 januari 2023 te [plaats] , althans in Nederland, met [benadeelde] , geboren op [geboortedag] 2017, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde] , te weten het duwen van de penis in de vagina van die [benadeelde] , terwijl dat feit werd begaan tegen zijn, verdachtes, kind.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 primair en 2 primair bewezenverklaarde levert telkens op:
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl de schuldige het feit begaat tegen zijn kind.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Zoals bij de bewijsoverweging uiteen is gezet, heeft verdachte op twee verschillende momenten zijn (toen) 5-jarige dochter [benadeelde] misbruikt, welk misbruik bestond uit seksueel binnendringen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat er weinig feiten zijn die meer verontwaardiging oproepen dan een ouder die zijn eigen kind seksueel misbruikt. Het vertrouwen dat een kind in zijn ouder moet hebben wordt daarmee op de meest basale manier verstoord. Verdachte had als gescheiden vader in zijn huis een veilige plek moeten creëren voor zijn dochter. Juist hij had haar moeten beschermen. In plaats daarvan heeft hij zijn dochter pijn gedaan en haar op ernstige wijze aangetast in haar persoonlijke en lichamelijke integriteit.
De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke zedendelicten daarvan langdurig geestelijke schade kunnen ondervinden. Uit het dossier blijkt dat [benadeelde] op diverse fronten gevolgen van verdachtes handelen heeft ondervonden en dat het gebeuren een grote impact heeft gehad op haar leven. Wat misschien wel het meest wrange is, is dat verdachte met zijn handelen [benadeelde] niet alleen haar kinderlijke onschuld heeft ontnomen, maar ook haar vader, bij wie zij graag was en die ze daarna moest missen.
De aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten zijn zodanig dat oplegging van een forse vrijheidsbenemende straf noodzakelijk is.
Bij die strafoplegging neemt het hof in aanmerking dat verdachtes blijkens een hem betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 16 mei 2025 niet eerder is veroordeeld ter zake van strafbare feiten. Hem is alleen een strafbeschikking wegens een verkeersfeit opgelegd.
Verder is van belang dat blijkens een hem betreffende rapportage Pro Justitia d.d. 24 april 2023, bij verdachte geen psychische stoornis is vastgesteld. De psycholoog heeft gerapporteerd dat er (door de ontkennende houding van verdachte) geen zicht is op een delictscenario en er evenmin sprake is van eerdere veroordelingen en aanwijzingen voor problematisch gedrag of een stoornis, als gevolg waarvan geen forensische beschouwing kan plaatsvinden. Doordat er op basis van het onderzoek geen stoornis kan worden vastgesteld en verdachte het tenlastegelegde ontkent, kan evenmin een uitspraak worden gedaan over het risico op recidive.
De reclassering heeft het recidiverisico in het advies van 25 maart 2024 aan de hand van risicotaxatieinstrumenten op laag ingeschat. De reclassering schrijft: “Betrokkene lijkt over het algemeen genomen zijn leven redelijk goed op orde te hebben. Zo wordt er geen acute psychische problematiek gezien, heeft hij al jaren dezelfde baan, een woning, geen schulden, een langdurig sociaal netwerk van vrienden en een hechte band met zijn familie. Er is geen sprake van een eerder reclasseringscontact. Wel is betrokkene momenteel in behandeling bij een psycholoog (POH) bij zijn huisarts. De responsiviteit wordt ingeschat als laag, daar betrokkene ontkennend is en geen enkele meerwaarde ziet in een (psychologische) interventie of reclasseringstoezicht. Daar de onderhavige verdenking zeer ernstig is, is het begrijpelijk dat deze vraagt om een (strafrechtelijke) interventie, indien schuldig bevonden. De reclassering heeft echter onvoldoende zicht op delictgerelateerde- en risicofactoren ten aanzien van onderhavige verdenking. Evenmin is er sprake is van psychiatrische problematiek en wordt het recidiverisico middels risicotaxatie als laag ingeschat, evenals de responsiviteit. Derhalve worden door de reclassering geen aanknopingspunten gezien om middels interventies tot risicomanagement te komen. Derhalve is deze niet geïndiceerd.”
Bij de bespreking van de persoonlijke omstandigheden ter zitting is gebleken dat verdachte nog steeds in loondienst werkt, daarnaast een eigen bedrijf is begonnen, en dat het contact met de psycholoog is voortgezet. De onderhavige zaak drukt zwaar op hem en hij ervaart veel steun aan die gesprekken. Verder is aan de orde gekomen dat verdachte nog steeds goed contact heeft met zijn familie en dat hij een nieuwe relatie heeft.
In het kader van de strafoplegging is ten slotte van belang dat het hof de overweging van de rechtbank inhoudende dat er sterke aanwijzingen zijn dat de seksuele belangstelling van verdachte voor minderjarigen niet incidenteel is, maar een wezenlijk onderdeel uitmaakt van zijn leven, niet volgt. Het dossier biedt voor die vaststelling onvoldoende aanwijzingen. Net als de reclassering ziet het hof geen aanknopingspunten die een concreet risico op herhaling meebrengen.
Dit is van invloed op de op te leggen straf. Ook het feit dat het hof verdachte van een deel van het hem ten laste gelegde heeft vrijgesproken maakt dat het hof tot een lagere straf komt dan in eerste aanleg is opgelegd.
Alles afwegende acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden passend en noodzakelijk. De tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht wordt hierop in mindering gebracht.
Het hof ziet geen aanleiding om verdachte tot een (deels) voorwaardelijke straf te veroordelen, dan wel om hem een vrijheidsbeperkende en/of gedragsbeïnvloedende maatregel ex artikel 38v en/of artikel 38z Sr op te leggen, zoals door de advocaat-generaal is gevorderd. Zoals hiervoor is weergegeven, is niet vast komen te staan dat sprake is van een concreet recidiverisico. Aan de voorwaarden voor oplegging van een dergelijke maatregel, te weten dat deze moet worden opgelegd ter beveiliging van de maatschappij en/of ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten, of in het belang is van de bescherming van de veiligheid van anderen, is niet voldaan.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 10.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 8.000,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair en 2 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden.
Volgens artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op vergoeding van smartengeld in het geval dat de benadeelde partij op andere wijze in de persoon is aangetast. Om te spreken van een aantasting in persoon op andere wijze moet sprake zijn van geestelijk letsel of een diepe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, de persoonlijke integriteit of een fundamenteel recht. Naar het oordeel van het hof brengen de aard en de ernst van de in onderhavige zaak bewezen geachte normschending mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Dat het feit ook daadwerkelijk nadelige gevolgen heeft gehad voor de benadeelde partij, blijkt ook uit de door de advocaat van de benadeelde partij overgelegde stukken. Het hof acht, gelet op de aard en de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd, de aard en de ernst van de (op dit moment bekende) gevolgen van het feit voor de benadeelde en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen, een bedrag aan smartengeld van
€ 5.000,- billijk.
Dit betekent dat de vordering in totaal zal worden toegewezen tot een bedrag van € 5.000,-,
Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van ontstaan van de schade tot de dag der algehele voldoening.
Voor het overige is onvoldoende gebleken dat de gestelde schade door het bewezenverklaarde handelen van verdachte is veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom voor het overige in de vordering niet worden ontvangen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Het hof zal voorts bepalen dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding
zal worden gestort op een ten behoeve van de benadeelde partij te openen rekening met een
zogenoemde BEM (Belegging, Erfenis en andere gelden Minderjarigen)-clausule. Een dergelijke BEM-clausule is bedoeld ter bescherming van de belangen van de minderjarige. De minderjarige en haar wettelijke vertegenwoordiger kunnen aldus slechts met toestemming van de kantonrechter over het vermogen van de minderjarige beschikken tot zij achttien jaar is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 57, 244 en 248 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 primair en 2 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 5.000,00 (vijfduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 1 primair en 2 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 5.000,00 (vijfduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 60 (zestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 8 januari 2023.
Bepaalt dat de aan [benadeelde] te betalen immateriële schadevergoeding van € 5.000.- zal worden gestort op een ten behoeve van de benadeelde partij te openen rekening met een BEM-clausule.
Aldus gewezen door
mr. T.H. Bosma, voorzitter,
mr. M.C. Fuhler en mr. E. Pennink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. Akkerman, griffier,
en op 4 juli 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Pennink is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.