ECLI:NL:GHARL:2025:4117

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 juli 2025
Publicatiedatum
4 juli 2025
Zaaknummer
23/2888
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake teruggaaf omzetbelasting en rente door Maatschap tegen de Inspecteur Belastingdienst

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 juli 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een Maatschap tegen de Inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft een teruggaaf van omzetbelasting voor het tijdvak van 1 januari 2018 tot en met 31 maart 2018, waarbij de Maatschap aanvankelijk een teruggaaf van € 48.915 had ontvangen. De Inspecteur had deze teruggaaf later verhoogd tot € 93.802, inclusief rente. De Maatschap ging in beroep tegen de uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, die het beroep ongegrond verklaarde. Tijdens de zitting op 11 juni 2025 hebben partijen een compromis gesloten, waarbij de teruggaaf werd verhoogd met € 28.833 tot een totaal van € 122.635. Het Hof heeft het hoger beroep gegrond verklaard en de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, behoudens de beslissingen omtrent griffierecht en proceskosten. De Inspecteur is verplicht om het betaalde griffierecht van € 548 aan de Maatschap te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
nummer BK-ARN 23/2888
uitspraakdatum:
1 juli 2025
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
Maatschap [belanghebbende]te
[vestigingsplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland van 3 oktober 2023, nummer LEE 20/3578, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Groningen(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor het tijdvak 1 januari 2018 tot en met 31 maart 2018 een teruggaaf omzetbelasting verleend van € 48.915. Tegelijk met dit besluit heeft de Inspecteur bij beschikking een bedrag van € 490 aan rente vergoed.
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar met dagtekening 11 november 2020 heeft de Inspecteur het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard. De Inspecteur heeft daarbij de teruggaafbeschikking omzetbelasting verhoogd tot een bedrag van € 93.802 en de rentebeschikking verhoogd tot € 3.370.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De geheimhoudingskamer van de Rechtbank heeft bij tussenbeslissing van 3 mei 2022 het verzoek om geheimhouding volledig toegewezen. Hierna heeft de Inspecteur, met betrekking tot een nieuw ingebracht gedingstuk (een strafvonnis), wederom een verzoek tot beperkte kennisneming ingediend. Bij tussenbeslissing van 13 juli 2023 heeft de Rechtbank geoordeeld dat het beroep op beperkte kennisneming niet geheel gerechtvaardigd is. Hierop heeft de Inspecteur een afschrift van het strafvonnis overgelegd dat is geschoond overeenkomstig de tussenbeslissing van de Rechtbank van 13 juli 2023. Afschriften van de (aldus) geschoonde stukken zijn belanghebbende ter beschikking gesteld.
1.4.
De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 3 oktober 2023 ongegrond verklaard.
1.5.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juni 2025. Daarbij zijn verschenen en gehoord [naam1] namens belanghebbende en mr. drs. A.E.T.M. van de Camp, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam2] en [naam3] namens de Inspecteur.

2.Beoordeling van het geschil

2.1.
Belanghebbende heeft ter zitting verklaard zich neer te leggen bij de tussenbeslissingen van 3 mei 2022 en 13 juli 2023 van de Rechtbank omtrent de beperkte kennisneming. Belanghebbende had bij brief van 31 mei 2024 het Hof reeds toestemming verleend van het gehele dossier, inclusief de ongeschoonde stukken, kennis te nemen.
2.2.
Ter zitting hebben partijen een compromis gesloten. Het compromis houdt in dat de teruggaafbeschikking omzetbelasting voor het tijdvak 1 januari 2018 tot en met 31 maart 2018 wordt verhoogd met een bedrag van € 28.833 (zijnde de helft van het bedrag van € 57.666 dat tussen partijen in geschil was) tot een bedrag van € 122.635 en dat de beschikking te vergoeden belastingrente dienovereenkomstig zal worden verhoogd. Omtrent de proceskosten hebben partijen afgesproken dat ieder in hoger beroep de eigen kosten zal dragen. Ten slotte is afgesproken dat de Inspecteur het voor de behandeling van het hoger beroep door belanghebbende betaalde griffierecht zal vergoeden.
2.3.
Het Hof zal dienovereenkomstig beslissen.
2.4.
Partijen hebben ter zitting aangegeven eraan te hechten dat zij van mening zijn en blijven dat de door hen ingenomen stellingen juist zijn, maar dat zij om het geschil te beslechten akkoord zijn gegaan met het compromis. Partijen hebben het Hof verzocht het bovenstaande expliciet in de uitspraak op te nemen.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

3.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht, de proceskostenvergoeding en de vergoeding van immateriële schade,
– verklaart het bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond,
– vernietigt de uitspraken van de Inspecteur,
– verhoogt de teruggaafbeschikking omzetbelasting voor het tijdvak 1 januari 2018 tot en met 31 maart 2018 met een bedrag van € 28.833 tot een bedrag van € 122.635,
– verhoogt de teruggaafbeschikking belastingrente dienovereenkomstig, en
– gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 548 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A.V. Boxem, voorzitter, mr. A.E. Keulemans en mr. E. Polak, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.
De beslissing is op
1 juli 2025in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(S. Darwinkel) (R.A.V. Boxem)
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert wordt een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.