ECLI:NL:GHARL:2025:4132

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 juli 2025
Publicatiedatum
4 juli 2025
Zaaknummer
21-000479-25
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zware mishandeling met glas in café

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is beschuldigd van zware mishandeling, waarbij hij op 6 juli 2024 in een café een glas tegen het hoofd van het slachtoffer heeft gegooid, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel en blijvende littekens. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 163 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 120 uren. In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het hof de verklaringen van getuigen en het slachtoffer heeft meegewogen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht en heeft de eerdere veroordeling bevestigd, met inachtneming van de omstandigheden van de zaak. De verdachte is ook veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij, die € 2.500,00 bedraagt, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf toegewezen, omdat de verdachte zich tijdens de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000479-25
Uitspraak d.d.: 4 juli 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 23 januari 2025 met parketnummer 18-219563-24 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 21-002557-21, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1985,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 20 juni 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het onder 1 primair tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 163 dagen waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar, met aftrek van het voorarrest en een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis. Daarnaast heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat de vordering van benadeelde partij [benadeelde] volledig moet worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het ontstaan van de schade en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Tot slot heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling met parketnummer 21-002557-21 van 40 uren taakstraf, subsidiair 20 dagen hechtenis, zal gelasten. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. M. Hoevers, en door de gemachtigde mevr. [medewerker slachtofferhulp] , namens de benadeelde partij [benadeelde] naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De verdachte is door de rechtbank Noord-Nederland bij vonnis van 23 januari 2025 veroordeeld ter zake van het onder 1 primair tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 163 dagen waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en met aftrek van het voorarrest en een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis. Daarnaast heeft de rechtbank de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 21-002557-21 toegewezen en de vordering van benadeelde partij [benadeelde] volledig toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 6 juli 2024 te [plaats] , in elk geval in de gemeente [gemeente] , in of bij [café] gevestigd aan of bij het [straat] aldaar, aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meer hoofdwond(en), welke naar verwachting een of meer blijvend(e) ontsierend(e) litteken(s) zal/zullen opleveren, heeft toegebracht door die [benadeelde] (met) een (eerder kapot geslagen/gemaakt) (drink)glas tegen het hoofd te gooien en/of slaan;
subsidiair
hij op of omstreeks 6 juli 2024 te [plaats] , in elk geval in de gemeente [gemeente] , in of bij [café] gevestigd aan of bij het [straat] aldaar, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [benadeelde] met voornoemd opzet (met) een (eerder kapot geslagen/gemaakt) (drink)glas tegen het hoofd heeft gegooid en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsmiddelen

Ten aanzien van het primair tenlastegelegde feit gebruikt het hof de volgende bewijsmiddelen:
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 7 juli
2024, opgenomen op pagina 5 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met
nummer PL0100-2024180780 d.d. 11 juli 2024, inhoudende als verklaring van [benadeelde]
:
Vandaag, zaterdag 6 juli 2024 omstreeks 23:25 uur, was ik aan het werk in mijn café
genaamd [café] aan het [straat] te [plaats] . De persoon die mij later heeft mishandeld begon op enig moment mijn klanten verbaal lastig te vallen. Dit resulteerde in duw- en trek werk tussen deze man en enkele andere gasten. Vervolgens zag ik dat hij een vrouwelijke bezoeker aanvloog. Ik stond direct achter haar en ben er tussen
gesprongen en riep iets in de trant van: ‘opdonderen, geen vrouwen slaan'. Ik weet
niet precies wat er vervolgens gebeurde maar ineens voelde ik een pijnscheut in mijn
hoofd. Ik heb niet gezien wat er precies is gebeurd, maar ik weet zeker dat hij, die man dus (het hof begrijpt: verdachte), mij met een glas op mijn hoofd heeft geslagen. Ik weet dit zeker omdat er een glas op tafel stond en omdat hij heel wild deed. Kort na de pijnscheut zag ik dat het glas er niet meer stond. Ook zag en hoorde ik dit aan de reactie van mijn klanten die riepen: ‘niet aan haar komen’.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor bij de rechter-commissaris d.d. 13 december 2024, inhoudende als verklaring van [getuige]
:
Ik zag dat [verdachte] een glas pakte en naar de kroegbazin gooide. Ik stond er tussenin.
Dat glas ging langs mijn hoofd en kwam bij [benadeelde] in het gezicht. Het ging zo snel, en er was meteen bloed bij [benadeelde] . U vraagt mij de afstand te schatten op dat moment tussen de [verdachte] en de kroegbazin. Ik denk 2 tot 2,5 meter. Ik denk wel dat het op haar gericht was. Er stond verder niemand anders bij waar [verdachte] naartoe zou moeten gooien.
3. Een geschrift, te weten een geneeskundige verklaring, op 8 juli 2024 opgemaakt en ondertekend door [huisarts] . huisarts voor zover inhoudende, als zijn/haar geneeskundige verklaring:
Mw. [benadeelde] , geboortedatum [geboortedag 2] -1973.
Waarneming: 07-07-2024 04:03:50
3cm + 2 cm barst snij wond voorhoofd links.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 13
november 2024, los opgenomen in het dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op 13 november 2024 had ik telefonisch contact met aangeefster. Ik vroeg haar of
zij blijvend letsel had overgehouden van het voorval. Hiervan gaf zij aan dat
zij nog glas in haar voorhoofd had, ten gevolge van het voorval. De arts wilde dit
nog niet verwijderen, i.v.m. mogelijk oplopen van extra littekens. Zij diende nog een
jaar te wachten.

Bewijsoverweging

FeitenvaststellingHet hof stelt op basis van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen vast dat aangeefster [benadeelde] op 6 juli 2024 voor haar café [café] een glas tegen haar hoofd gegooid heeft gekregen. Zij was tijdens een schermutseling tussen verdachte en een ander persoon in gaan staan en vervolgens heeft zij een glas tegen haar hoofd aan gekregen.
Verdachte ontkent het glas te hebben gegooid. Dit wordt echter weersproken door de verklaring van getuige [getuige] , een mede-bezoeker van het café. Zij heeft gezien dat verdachte een glas pakte en een gooibeweging maakte richting aangeefster. Het hof ziet geen aanleiding om aan de verklaring van [getuige] te twijfelen, nu deze steun vindt in de verklaring van aangeefster. Het hof stelt dan ook vast dat het verdachte is geweest die het glas aangeefster heeft gegooid, waardoor aangeefster gewond is geraakt.
Zwaar lichamelijk letsel
Vervolgens dient het hof de vraag te beantwoorden of het letsel van aangeefster als zwaar lichamelijk letsel gekwalificeerd kan worden.
Het hof stelt voorop dat voor de beantwoording van de vraag of van zwaar lichamelijk letsel sprake is, als algemene gezichtspunten in elk geval kunnen worden aangemerkt de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel.
Aangeefster heeft als gevolg van het handelen van verdachte twee snijwonden in haar gezicht opgelopen. Zij wordt na het incident, nog dagelijks geconfronteerd met de gevolgen hiervan, te weten twee ontsierende littekens op haar voorhoofd. In het bijzonder blijkt uit een proces-verbaal van bevindingen van 13 november 2024, meer dan vier maanden na het ontstaan van het letsel – onder meer – dat er op dat moment nog steeds stukken glas uit de wonden komen en dat deze nog niet verwijderd kunnen worden in verband met het mogelijk oplopen van extra littekens. Aangeefster moest nog een jaar wachten voordat er duidelijkheid zou zijn over of het glas uit de wonden kon worden verwijderd.
Het hof is van oordeel dat dit letsel zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht oplevert.
Voorwaardelijk opzet
Het hof stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier zwaar lichamelijk letsel – aanwezig is indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden.
Verdachte heeft van korte afstand een (breekbaar) glas tegen het hoofd van het slachtoffer gegooid. Dat glas heeft twee snijwonden en stukken glas in haar gezicht achtergelaten. Het hof leidt hieruit af dat het glas met (enige) kracht moet zijn gegooid. Het van een korte afstand met kracht gooien van een (breekbaar) glas tegen iemands hoofd brengt naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans met zich mee dat zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht. Nu het hier algemene ervaringsregels betreft heeft een ieder – en dus ook de verdachte – wetenschap van het bestaan van deze aanmerkelijke kans. Het met enige kracht gooien van een glas tegen het hoofd is naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het bewerkstelligen van zwaar lichamelijk letsel, dat hieruit volgt dat verdachte de aanmerkelijke kans op het ontstaan daarvan ook heeft aanvaard. Het hof stelt daarom vast dat er sprake is geweest van voorwaardelijk opzet van verdachte en acht daarmee het onder 1 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair
hij op 6 juli 2024 te [plaats] , bij [café] gevestigd aan het [straat] aldaar, aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten hoofdwonden, welke naar verwachting een of meer blijvende ontsierende littekens zullen opleveren, heeft toegebracht door die [benadeelde] met een (drink)glas tegen het hoofd te gooien.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het primair bewezenverklaarde levert op:
zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling. Hij heeft een glas van korte afstand tegen het hoofd van het slachtoffer gegooid, die hierdoor twee snijwonden heeft opgelopen op haar voorhoofd en haar aangezicht. Aan dit letsel heeft het slachtoffer blijvende littekens overgehouden. Door aldus te handelen heeft verdachte een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijk integriteit van het slachtoffer. Zij zal, ten gevolge van het haar toegebrachte letsel, door het leven moeten gaan met ontsierende littekens in haar gelaat, die zij dagelijks in de spiegel kan zien.
Het hof heeft bij de strafoplegging tevens gelet op de inhoud van een verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 16 mei 2025 waaruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten. Daarnaast heeft het hof ook gelet op het reclasseringsrapport van Verslavingsreclassering GGZ en VNN van 25 september 2024, waarin de persoonlijke omstandigheden van verdachte nader zijn beschreven. De reclassering schat de kans op recidive op gemiddeld-hoog. Door de reclassering worden geen bijzondere voorwaarden geadviseerd.
Het hof heeft bij het bepalen van de straf de geldende oriëntatiepunten van het
Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) als uitgangspunt genomen. Voor het
opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen (niet
zijnde een vuurwapen) geldt als oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor
de duur van 7 maanden.
Gelet op de aard en de ernst van het feit is het hof van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 163 dagen passend en geboden is. Het hof zal een gedeelte van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen. Dit enerzijds omdat verdachte op de avond dat het feit plaatsvond eveneens letsel heeft opgelopen en anderzijds als stok achter de deur teneinde te voorkomen dat verdachte opnieuw strafbare feiten zal plegen. Verdachte heeft het onvoorwaardelijk deel van de op te leggen gevangenisstraf reeds uitgezeten. Het hof zal tevens een taakstraf opleggen en benadrukt daarmee, in combinatie met de gevangenisstraf, de ernst van het bewezenverklaarde feit. Alles afwegende acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 163 dagen waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en een taakstraf voor de duur van 120 uren, te vervangen door 60 dagen hechtenis, passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Voor wat betreft de gevorderde immateriële schade stelt het hof voorop dat artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) een limitatieve opsomming geeft van de gevallen waarin deze bepaling recht geeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen. Van het onder b bedoelde lichamelijke letsel is in het onderhavige geval sprake.
Uit de stukken volgt dat de benadeelde partij [benadeelde] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Naar het oordeel van het hof is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade ad € 2.500,00 heeft geleden en dat deze een rechtstreeks gevolg is van het primair bewezenverklaarde. De vordering zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Gelet op het voorgaande zal de verdachte worden veroordeeld in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij arrest van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden opgelegde voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis in de zaak met parketnummer 21-002557-21. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden bevolen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
163 (honderddrieënzestig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
60 (zestig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 35 (vijfendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 6 juli 2024.
Beveelt de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van, parketnummer 21-002557-21, te weten van:
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. M.C. Fuhler, voorzitter,
mr. A.H. toe Laer en mr. E. Pennink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.I. Buitenhuis, griffier,
en op 4 juli 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Buiten staat
Mr. Pennink is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.