ECLI:NL:GHARL:2025:4133

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 juli 2025
Publicatiedatum
4 juli 2025
Zaaknummer
21-002269-25
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling straf in liquidatiezaak na verwijzing door de Hoge Raad

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken, maar de officier van justitie stelde hoger beroep in. Het gerechtshof Amsterdam vernietigde het vonnis en veroordeelde de verdachte tot 28 jaar gevangenisstraf voor het medeplegen van moord en poging tot moord. De Hoge Raad vernietigde dit arrest enkel voor wat betreft de strafoplegging en verwees de zaak terug naar het hof. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het zich enkel richtte op de strafoplegging. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan de moord op een 35-jarige man en de poging tot moord op diens vijfjarige zoontje. Het hof oordeelde dat de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, een gevangenisstraf van 25 jaar rechtvaardigen. De verdachte was op het moment van de feiten negentien jaar oud en had een relatief beperkt strafblad. Het hof hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar oordeelde dat de ernst van de feiten zwaarder woog. De uitspraak werd gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en de advocaten-generaal, waarbij de verdachte niet aanwezig was.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002269-25
Uitspraak d.d.: 10 juli 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof ArnhemLeeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 25 juli 2022 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 13-048291-21 en 13-327180-21, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2000,
thans gedetineerd in P.I. [locatie] .

Procesgang

Verdachte is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 25 juli 2022 integraal vrijgesproken van hetgeen aan hem is tenlastegelegd.
De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Het gerechtshof Amsterdam heeft bij arrest van 15 februari 2024 het vonnis vernietigd en verdachte ter zake van het in de zaken met parketnummers 13-048291-21 en 13-327180-21 tenlastegelegde (te weten voor het medeplegen van de moord op [slachtoffer 3] en het medeplegen van de poging tot moord op [slachtoffer 4] ) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 28 jaren met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft het gerechtshof de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 10] deels toegewezen onder oplegging van schadevergoedingsmaatregel en voor het overige niet-ontvankelijk verklaard, de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 11] geheel toegewezen onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de benadeelde partijen [benadeelde 12] en [benadeelde 13] niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen.
Verdachte heeft tegen het bovengenoemde arrest beroep in cassatie ingesteld.
Bij arrest van 13 mei 2025 heeft de Hoge Raad het arrest van het gerechtshof Amsterdam vernietigd, maar uitsluitend voor wat betreft de strafoplegging, met uitzondering van de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen, en verwezen naar dit hof om de zaak ten aanzien van de strafoplegging, met uitzondering van de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen, opnieuw te berechten en af te doen.
Op basis van de verwijzing is enkel de strafoplegging, met uitzondering van de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen, aan het oordeel van dit hof onderworpen. Nu het vonnis, gelet op de vrijspraak in eerste aanleg, geen strafoplegging bevat, zal het hof geen onderdelen van het vonnis vernietigen en enkel opnieuw recht doen ten aanzien de strafoplegging, met uitzondering van de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen.
De overige beslissingen, dat wil zeggen de door het gerechtshof Amsterdam genomen beslissingen ten aanzien van de bewezenverklaring, de kwalificatie, de strafbaarheid van de verdachte en de vorderingen van de benadeelde partijen, zijn niet meer aan de orde en staan vast.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is - na verwijzing van de zaak door de Hoge Raad - gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 17 juni 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Op 10 juli 2025 is het onderzoek gesloten en is er aansluitend uitspraak gedaan.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadslieden, mr. S.J. Jansen en mr. L. Pothast, naar voren is gebracht.

Oplegging van straf en/of maatregel

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf. Zij is er bij deze vordering van uitgegaan dat verdachte tevens voor het medeplegen van moord zou worden veroordeeld in zijn gelijktijdig behandelde zaak met parketnummer 21-00033-23.
De raadslieden hebben primair verzocht het adolescentiestrafrecht toe te passen. Subsidiair hebben zij verzocht in substantieel matigende zin rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder zijn jeugdige leeftijd en zijn relatief beperkte strafblad. Daarnaast hebben de raadslieden verzocht rekening te houden met de wijziging van het regime van voorwaardelijke invrijheidsstelling door de invoering van de Wet straffen en beschermen tussen de pleegdatum en de uitspraakdatum. Zij stellen voor een gevangenisstraf op te leggen van tussen de tien en zestien jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden.
Verdachte wordt bij arrest van heden vrijgesproken in zijn gelijktijdig behandelde zaak met parketnummer 21-00033-23. Gelet daarop komt een levenslange gevangenisstraf, zoals gevorderd door de advocaat-generaal, naar het oordeel van het hof in de onderhavige zaak niet in beeld.
Verdachte heeft zich op 12 december 2019 samen met zijn medeverdachte(n) schuldig gemaakt aan het plegen van de moord op [slachtoffer 3] en de poging tot moord op diens vijfjarige zoon. Verdachtes rol hierbij bestond eruit dat hij [slachtoffer 3] meermalen van dichtbij door zijn hoofd en zijn romp heeft geschoten, terwijl de vijfjarige zoon van [slachtoffer 3] zich vlak achter zijn vader bevond, zodat hij ook in de richting van de zoon van [slachtoffer 3] schoot. De drijfveer voor deze moord was geld.
Met dit handelen heeft verdachte het dodelijke slachtoffer het meest fundamentele recht, het recht op leven, opzettelijk ontnomen. De familie van het slachtoffer zal de gevolgen van dit onherroepelijke verlies altijd moeten dragen. De zoon van [slachtoffer 3] liep niet alleen zelf levensgevaar, maar is ook geconfronteerd met het levenloze lichaam van zijn vader. De zoon heeft, blijkens beelden van de beschieting van [slachtoffer 3] , letterlijk over het lichaam van zijn vader moeten stappen bij het verlaten van de auto.
De feiten zijn bovendien gepleegd op het parkeerterrein van een groot indoor sportcomplex, waarin ook een kinderopvanglocatie was gevestigd, op een doordeweekse dag tijdens de openingstijden van het complex. Voor de bezoekers en werknemers van het complex, die hiervan op enigerlei wijze kennis hebben gekregen, moeten de gebeurtenissen een buitengewoon beangstigende en schokkende ervaring zijn geweest. Het is duidelijk dat liquidaties als deze in het openbaar tot maatschappelijke onrust en grote verontwaardiging leiden. Het hof rekent dit alles verdachte zwaar aan.
Het hof heeft acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden zoals die ter terechtzitting aan de orde zijn gekomen. Verdachte heeft er op geen enkel moment blijk van gegeven dat hij verantwoordelijkheid neemt voor zijn daad, ook niet ter terechtzitting van het gerechtshof in Arnhem, waar uitsluitend de strafoplegging aan de orde was en de vaststelling dat verdachte zich schuldig had gemaakt aan de bewezenverklaarde feiten al onherroepelijk was. Het hof heeft verder rekening gehouden met het uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 13 mei 2025, waaruit blijkt dat verdachte in 2019 onherroepelijk is veroordeeld voor openlijke geweldpleging en niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor een soortgelijk feit, en de Pro Justitia rapportage Psychologisch onderzoek van 20 mei 2022.
Verdachte was op het moment van het plegen van de bewezenverklaarde feiten negentien jaar oud en de raadslieden, hebben, als gezegd, verzocht het adolescentiestrafrecht toe te passen.
Uit het dossier komt een beeld naar voren van een verdachte die zich beweegt in een omgeving waar vuurwapens en het plegen van (zware) strafbare feiten onderdeel van het leven zijn. Opvallend -en zeer zorgelijk- is dat twee medeverdachten vrienden/kennissen van verdachte zijn. Dit bevestigt dat het plegen van zware strafbare feiten voor verdachte en zijn omgeving kan worden gekenmerkt als een ‘way of live’.
Het hof vindt in de persoonlijke omstandigheden en in de omstandigheden waaronder het feit is begaan geen grond om af te wijken van de hoofdregel dat in de zaak tegen deze verdachte het volwassenenstrafrecht moet worden toegepast. Hierbij betrekt het hof mede de ernst van de feiten, de omstandigheid dat op geen enkele wijze is gebleken dat verdachte afstand heeft genomen van zijn daad en dat verdachte zich beweegt in een omgeving waarin het plegen van ernstige strafbare feiten gewoon gevonden wordt. Anders dan door de raadslieden bepleit, ziet het hof in eerdergenoemde Pro Justitia rapportage, waarin wordt geadviseerd het meerderjarigen strafrecht toe te passen, geen reden voor toepassing van het adolescentiestrafrecht.
Het hof heeft bij het bepalen van de straf gekeken naar de straffen die in andere moordzaken zijn opgelegd. Hoewel strafzaken zich moeilijk laten vergelijken, kan hieruit wel een zekere lijn worden afgeleid. In dat kader tekent zich een ontwikkeling af, waarbij twintig jaren gevangenisstraf voor één liquidatie geen uitzondering is. Het hof zal als uitgangspunt voor een voltooide liquidatie een gevangenisstraf van twintig jaren hanteren.
Verdachte heeft zich niet enkel schuldig gemaakt aan de moord op [slachtoffer 3] , maar ook aan de poging tot moord op diens vijfjarige zoontje. Naar het oordeel van het hof rechtvaardigt dit een (fors) hogere straf dan het hiervoor genoemde uitgangspunt.
De relatief jonge leeftijd van verdachte ten tijde van het begaan van de feiten is voor het hof aanleiding de straf enigszins te matigen.
Op grond van het voorgaande acht het hof een tijdelijke gevangenisstraf voor de duur van 25 jaar met aftrek van voorarrest passend en geboden.
Mede omdat het hof voor het uitgangspunt van de straf heeft gekeken naar de straffen die in andere moordzaken zijn opgelegd, zal het, anders dan de raadslieden hebben bepleit, geen rekening houden met de wijziging van het regime van voorwaardelijke invrijheidsstelling door de invoering van de Wet straffen en beschermen tussen de pleegdatum en de uitspraakdatum.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
In verband met bovengenoemde vrijspraak wijst het hof het verzoek om voeging van beide strafzaken af.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 45, 47, 57, 63 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Doet voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen opnieuw recht:
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
25 (vijfentwintig) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. M.H.D.M. van Leent, voorzitter,
mr. J.D. den Hartog en mr. O.O. van der Lee, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.W. Levelt-Iseger, griffier,
en op 10 juli 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 10 juli 2025.
Tegenwoordig:
mr. M.H.D.M. van Leent, voorzitter,
mr. E.C. Lodder en mr. A. van Veen, advocaten-generaal,
mr. I.W. Levelt-Iseger, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede, dat volgens de beslissing van het gerechtshof de uitspraak zal plaatsvinden ter terechtzitting van heden.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.