ECLI:NL:GHARL:2025:4160

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 juli 2025
Publicatiedatum
7 juli 2025
Zaaknummer
21-001861-24
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 16 april 2024. De rechtbank had het openbaar ministerie in eerste aanleg ontvankelijk verklaard in de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat op € 513.136,80, in verband met een veroordeling van de betrokkene voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De betrokkene had hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing.

Tijdens de zitting op 23 juni 2025 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die strekte tot afwijzing van de ontnemingsvordering. Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene eerder, op 7 juli 2024, was vrijgesproken van de gehele tenlastelegging in een andere zaak. Hierdoor ontbrak de grondslag voor de oplegging van een verplichting tot betaling van het geldbedrag aan de Staat. Het hof heeft daarom het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.

De beslissing van het hof houdt in dat het vonnis waarvan beroep wordt vernietigd en dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn vordering. Dit arrest is uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar gemaakt op de zitting van 7 juli 2025.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001861-24
Uitspraak van 7 juli 2025
TEGENSPRAAK
ONTNEMINGSZAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen van 16 april 2024 met parketnummer 05-040795-21 op de vordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1947,
wonende te [adres] .

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van
€ 513.136,80 (hoofdelijk).
Betrokkene is bij vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen van 16 april 2024 in de hoofdzaak onder andere veroordeeld ter zake medeplegen van het op 28 juli 2020 opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
De rechtbank heeft bij beslissing van 16 april 2024 het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vastgesteld op € 513.136,80, en ter ontneming van dat wederrechtelijk verkregen voordeel aan de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van datzelfde bedrag, waarbij is bepaald dat door de veroordeelde dient te worden voldaan een bedrag van € 513.136,80 (hoofdelijk).
Namens de betrokkene is hoger beroep ingesteld tegen beide uitspraken.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 23 juni 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot afwijzing van de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door betrokkene en zijn raadsman,
mr. D. Bektesevic, naar voren is gebracht.

De beslissing waarvan beroep

Het hof verenigt zich niet met de beslissing waarvan beroep zodat die behoort te worden vernietigd en opnieuw moet worden rechtgedaan.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

Betrokkene is bij arrest van dit hof van 7 juli 2024, gewezen onder parketnummer
21-001863-24, vrijgesproken van de gehele tenlastelegging. Gelet hierop is er geen grondslag voor de oplegging van een verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Om die reden zal het hof het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Aldus gewezen door
mr. G. Dam, voorzitter,
mr. E.W. van den Heuvel en mr. mr. M.J. Ouweneel, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. G.C. Drenthe, griffier,
en op 7 juli 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 7 juli 2025.
mr. F.A.M. Bakker, voorzitter,
mr. S. Dijkman, advocaat-generaal,
mr. H.A.C. Peters, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
Verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.