ECLI:NL:GHARL:2025:4160
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 16 april 2024. De rechtbank had het openbaar ministerie in eerste aanleg ontvankelijk verklaard in de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat op € 513.136,80, in verband met een veroordeling van de betrokkene voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De betrokkene had hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing.
Tijdens de zitting op 23 juni 2025 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die strekte tot afwijzing van de ontnemingsvordering. Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene eerder, op 7 juli 2024, was vrijgesproken van de gehele tenlastelegging in een andere zaak. Hierdoor ontbrak de grondslag voor de oplegging van een verplichting tot betaling van het geldbedrag aan de Staat. Het hof heeft daarom het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De beslissing van het hof houdt in dat het vonnis waarvan beroep wordt vernietigd en dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn vordering. Dit arrest is uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar gemaakt op de zitting van 7 juli 2025.