ECLI:NL:GHARL:2025:4165
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 16 april 2024. Het openbaar ministerie had in eerste aanleg gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting zou worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat op € 513.136,80. De rechtbank had deze vordering toegewezen, maar de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld.
Tijdens de zitting van het hof op 23 juni 2025 is het onderzoek naar de zaak voortgezet. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die strekte tot afwijzing van de ontnemingsvordering. De advocaat-generaal heeft betoogd dat er onvoldoende bewijs is voor de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, aangezien de betrokkene in de hoofdzaak was veroordeeld voor een overtreding van de Wet wapens en munitie, maar vrijgesproken was van de druggerelateerde feiten waarop de ontnemingsvordering was gebaseerd.
Het hof heeft geconcludeerd dat er geen aanwijzingen zijn dat de betrokkene andere strafbare feiten heeft begaan waaruit hij voordeel heeft verkregen. Daarom heeft het hof de beslissing van de rechtbank vernietigd en het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken en is openbaar uitgesproken.