ECLI:NL:GHARL:2025:4176

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 juli 2025
Publicatiedatum
7 juli 2025
Zaaknummer
21-005779-23
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte wegens overtredingen van de Wegenverkeerswet 1994 met gevangenisstraf en hechtenis

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor drie overtredingen van de Wegenverkeerswet 1994. Het hof heeft de verdachte een gevangenisstraf van zes weken opgelegd, waarvan drie weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot twee weken onvoorwaardelijke hechtenis wegens het veroorzaken van gevaar en hinder op de weg.

De zaak kwam aan het licht toen de politie de verdachte wilde controleren in het kader van de Wegenverkeerswet. De verdachte sloeg op de vlucht en vertoonde daarbij gevaarlijk rijgedrag, waaronder te hard rijden, negeren van stoptekens en door rood licht rijden. Dit leidde tot twee aanrijdingen met een politieauto en veroorzaakte gevaar voor andere weggebruikers. De verdachte bestuurde zijn voertuig terwijl hij wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard en weigerde mee te werken aan een bloedonderzoek.

Het hof heeft de feiten beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten. De strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan. De verdachte heeft eerder soortgelijke strafbare feiten gepleegd, wat in strafverzwarende zin is meegewogen. De raadsman pleitte voor een geheel voorwaardelijke straf, maar het hof oordeelde dat de ernst van de feiten een onvoorwaardelijke straf rechtvaardigt.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005779-23
Uitspraak d.d.: 7 juli 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 7 december 2023 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 96-050736-23 en 96-244934-22, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983,
ingeschreven op het adres [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 23 juni 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis van de politierechter. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman,
mr. A.C. Vingerling, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft bij vonnis van 7 december 2023 de verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 96-050736-23 en het in de zaak met parketnummer 96-244934-22 onder 2 en 3 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes weken, waarvan drie weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De politierechter heeft voorts de verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer
96-244934-22 onder 1 tenlastegelegde veroordeeld tot hechtenis voor de duur van twee weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
zaak met parketnummer 96-050736-23:
1.
hij op of omstreeks 9 juli 2022 te [plaats] terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, de [straat 1] , als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd;
zaak met parketnummer 96-244934-22 (gevoegd):
1.
hij, op of omstreeks 17 augustus 2022, te [plaats] , als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg(en), de [straat 2] (nabij de kruising met de [straat 3] ) met hoge snelheid geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt, immers is hij niet gestopt, maar doorgereden, terwijl het voor hem bestemde driekleurige verkeerslicht rood licht straalde, waardoor andere bestuurders die daar op dat moment reden moesten uitwijken om een aanrijding te voorkomen en/of ;
- ( vervolgens) op de rotonde van de [straat 4] met de [straat 5] te [plaats] met een snelheid van 80 kilometer per uur heeft gereden, althans met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan de ter plaatse voor dat voertuig toegestane maximumsnelheid van 50 kilometer per uur, in elk geval met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan die voor een veilig verkeer ter plaatse geboden was, en/of
- ( vervolgens) op de [straat 6] , zonder noodzaak in het verkeer (sterk) heeft geremd en/of anderszins (sterk) snelheid heeft geminderd, terwijl achter hem een ander voertuig (personenauto) bevond, welke eveneens (hard en/of sterk) moest remmen en een aanrijding te voorkomen en/of;
- ( vervolgens) tegen het verkeer in, de [straat 7] op reed en/of vervolgens op de rotonde van de kruising [straat 7] / [straat 4] / [straat 8] tegen de richting in reed en/of;
- ( vervolgens) op het [straat 8] , de [straat 9] en/of de [straat 10] met een snelheid van 100 kilometer per uur heeft gereden, althans met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan de ter plaatse voor dat voertuig toegestane maximumsnelheid van 50 kilometer per uur, in elk geval met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan die voor een veilig verkeer ter plaatse geboden was en/of
- ( vervolgens) op de [straat 9] zonder noodzaak en/of reden in het verkeer, (plotseling en/of sterk) heeft geremd en/of anderszins snelheid heeft geminderd, tengevolge waarvan de bestuurder van de achter hem rijdende personenauto een aanrijding niet kon voorkomen waarbij schade aan goederen is toegebracht en/of;
- ( vervolgens) bij de kruising [straat 10] met de [straat 11] op die weg en/of die/dat kruising/kruispunt niet die richting heeft gevolgd, die de voorsorteerstrook (bestemd voor het rechts afslaande verkeer) waarop hij, verdachte zich bevond aangaf en/of op die/dat kruising/kruispunt niet rechtsaf is geslagen, maar rechtdoor is gereden, en daarbij geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt, immers is hij niet gestopt voor een voor zijn rijrichting bestemd driekleurig verkeerslicht dat rood licht uitstraalde, maar is hij doorgereden, en/of; (vervolgens) over een verdrijvingsvlak is gaan rijden en/of;
- ( vervolgens) niet zoveel mogelijk rechts heeft gehouden, maar verschillende malen is blijven rijden op de weghelft bestemd voor het tegemoet komende verkeer, en/of;
- ( vervolgens) naar links heeft gestuurd en/of gemanoeuvreerd, terwijl een daar en toen rijdende personenauto moest remmen en/of anderszins (sterk) snelheid verminderen en/of uitwijken, tengevolge waarvan een aanrijding is ontstaan tussen het door hem bestuurde voertuig en het (ingehaalde) voertuig, waarbij schade aan goederen is toegebracht;
2.
hij, op of omstreeks 17 augustus 2022 te [plaats] , in elk geval in Nederland, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een hulpofficier van justitie of van een daartoe bij regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie aangewezen ambtenaar van politie, zich aaneen bloedonderzoek te onderwerpen en/of geen medewerking daaraan heeft verleend;
3.
hij, op of omstreeks 17 augustus 2022 te [plaats] terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, de [straat 2] , als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 96-050736-23 en in de zaak met parketnummer 96-244934-22 onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 9 juli 2022 te [plaats] terwijl hij wist dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, de [straat 1] , als bestuurder een motorrijtuig, personenauto, van die categorie of categorieën heeft bestuurd;
zaak met parketnummer 96-244934-22:
1.
hij op 17 augustus 2022, te [plaats] , als bestuurder van een voertuig, personenauto, daarmee rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande wegen, de [straat 2] , nabij de kruising met de [straat 3] , met hoge snelheid geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt, immers is hij niet gestopt, maar doorgereden, terwijl het voor hem bestemde driekleurige verkeerslicht rood licht straalde, waardoor andere bestuurders die daar op dat moment reden moesten uitwijken om een aanrijding te voorkomen en
- vervolgens op de rotonde van de [straat 4] met de [straat 5] te [plaats] met een hogere snelheid dan die voor een veilig verkeer ter plaatse geboden was, en
- vervolgens op de [straat 6] , zonder noodzaak in het verkeer sterk heeft geremd, terwijl achter hem een ander voertuig, personenauto, bevond, welke eveneens hard moest remmen om een aanrijding te voorkomen en
- vervolgens tegen het verkeer in, de [straat 7] op reed en vervolgens op de rotonde van de kruising [straat 7] / [straat 4] / [straat 8] tegen de richting in reed en
- vervolgens op het [straat 8] met een snelheid van 100 kilometer per uur heeft gereden, en
- vervolgens op de [straat 9] zonder noodzaak plotseling en sterk heeft geremd, ten gevolge waarvan de bestuurder van de achter hem rijdende personenauto een aanrijding niet kon voorkomen waarbij schade aan goederen is toegebracht en
- vervolgens bij de kruising [straat 10] met de [straat 11] op dat kruispunt niet die richting heeft gevolgd, die de voorsorteerstrook, bestemd voor het rechts afslaande verkeer waarop hij, verdachte zich bevond aangaf niet rechtsaf is geslagen, maar rechtdoor is gereden, en daarbij geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt, immers is hij niet gestopt voor een voor zijn rijrichting bestemd driekleurig verkeerslicht dat rood licht uitstraalde, maar is hij doorgereden, en vervolgens over een verdrijvingsvlak is gaan rijden en
- vervolgens niet zoveel mogelijk rechts heeft gehouden, maar verschillende malen is blijven rijden op de weghelft bestemd voor het tegemoet komende verkeer, en
- vervolgens naar links heeft gestuurd, ten gevolge waarvan een aanrijding is ontstaan tussen het door hem bestuurde voertuig en het ingehaalde voertuig, waarbij schade aan goederen is toegebracht;
2.
hij op 17 augustus 2022 te [plaats] , als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een hulpofficier van justitie of van een daartoe bij regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie aangewezen ambtenaar van politie, zich aan een bloedonderzoek te onderwerpen en geen medewerking daaraan heeft verleend;
3.
hij op 17 augustus 2022 te [plaats] terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, de [straat 2] , als bestuurder een motorrijtuig, personenauto, van die categorie of categorieën heeft bestuurd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het hof heeft geconstateerd dat in de zaak met parketnummer 96-244934-22 onder 1 ten laste gelegde feit de aan artikel 5 Wegenverkeerswet 1994 ontleende bestanddelen ‘door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd’, ontbreken.
Nu deze passage niet is ten laste gelegd, is deze evenmin in de bewezenverklaring opgenomen.
Uit de feitelijke omschrijving van het rijgedrag van verdachte zoals dat hiervoor is bewezenverklaard, blijkt dat verdachte door zijn rijgedrag gevaar en hinder op de weg heeft veroorzaakt in de zin van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Naar het oordeel van het hof kan dit bewezenverklaarde feit daardoor toch worden gekwalificeerd als het ‘zich zodanig gedragen dat gevaar op de weg wordt veroorzaakt en het verkeer op de weg wordt gehinderd’, zoals strafbaar is gesteld in artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

De bewezenverklaarde feiten leveren op:

Het in de zaak met parketnummer 96-050736-23 en in de zaak met parketnummer
96-244934-22 onder 3 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Het in de zaak met parketnummer 96-244934-22 onder 1 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Het in de zaak met parketnummer 96-244934-22 onder 2 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 163, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan drie overtredingen van de Wegenverkeerswet 1994. Toen de politie verdachte in het kader van de Wegenverkeerswet 1994 wilde controleren, is verdachte in zijn auto op de vlucht geslagen. Verdachte heeft tijdens zijn vlucht gevaarlijk rijgedrag vertoond, waarbij hij (onder andere) te snel heeft gereden, geen gevolg heeft gegeven aan stoptekens en door rood is gereden. De verdachte heeft met zijn gevaarlijke rijgedrag twee keer een aanrijding veroorzaakt met de politieauto en hij heeft voor de overige verkeersdeelnemers hinder en gevaar veroorzaakt.
Tevens heeft verdachte deze personenauto bestuurd terwijl hij wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Door aldus te handelen heeft de verdachte de regels die gelden in het verkeer en die de verkeersveiligheid dienen, genegeerd en er daarmee wederom blijk van gegeven zich weinig aan te trekken van de belangen van zijn medeweggebruikers.
Tot slot heeft verdachte niet voldaan aan de verplichting om mee te werken aan een bloedonderzoek, nadat tegen hem de verdenking was ontstaan dat hij een auto had bestuurd onder invloed van drugs. Door aldus te handelen heeft hij verhinderd dat kon worden vastgesteld of, en zo ja, in welke mate, hij onder invloed van drugs verkeerde. De verplichting om aan dergelijke bevelen gevolg te geven bestaat mede ter bevordering van de verkeersveiligheid, die in gevaar wordt gebracht wanneer er onder invloed van alcohol en/of drugs aan het verkeer wordt deelgenomen.
Uit het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 22 mei 2025 blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld wegens soortgelijke strafbare feiten. Het hof weegt dat in strafverzwarende zin mee.
Volgens de raadsman gaat het momenteel beter met verdachte. Zo zou verdachte inmiddels zelfstandig zijn afgekickt, is hij bezig met het aanvragen van een uitkering en wil verdachte graag gaan werken. Concrete stappen zou verdachte volgens de raadsman nog niet hebben gezet. De raadsman heeft bepleit om - gezien deze positieve ontwikkelingen - aan verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Verdachte is niet ter zitting van het hof verschenen. Het is hof derhalve onvoldoende duidelijk hoe het nu met verdachte gaat en in hoeverre hij gemotiveerd is om deze goede weg die hij lijkt te hebben ingeslagen te vervolgen.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof – evenals de politierechter en de advocaat-generaal – ten aanzien van de misdrijven oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van zes weken, waarvan drie weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden.
Voor de overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 zal het hof aan verdachte hechtenis opleggen voor de duur van twee weken onvoorwaardelijk. Gezien de gedragingen van verdachte waarbij hij twee keer een aanrijding heeft veroorzaakt en de mede-weggebruikers ernstig in gevaar heeft gebracht, is het hof van oordeel dat de straf zoals opgelegd door de politierechter geen recht doet aan de ernst van het feit.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 62 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 9, 163, 176 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 96-050736-23 en in de zaak met parketnummer 96-244934-22 onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 96-050736-23 en in de zaak met parketnummer 96-244934-22 onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 96-050736-23 onder 1 en in de zaak met parketnummer 96-244934-22 onder 2 en onder 3 bewezenverklaarde
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) weken.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
3 (drie) weken, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 96-244934-22 onder 1 bewezenverklaarde

Veroordeelt de verdachte tot hechtenis voor de duur van 2 (twee) weken.

Aldus gewezen door
mr. M.B. de Wit, voorzitter,
mr. E. de Witt en mr. L.G. Wijma, raadsheren,
in tegenwoordigheid van H. Pool, griffier,
en op 7 juli 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.