ECLI:NL:GHARL:2025:4186

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 juli 2025
Publicatiedatum
8 juli 2025
Zaaknummer
21-005367-24
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake nalaten van hulp na steekincident met dodelijke afloop

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, waarbij de verdachte is veroordeeld tot 70 dagen hechtenis voor het nalaten van hulp aan een slachtoffer dat door een medeverdachte is neergestoken. De feiten dateren van 21 maart 2023, toen de verdachte aanwezig was bij een confrontatie tussen de medeverdachte en het slachtoffer, waarbij het slachtoffer dodelijk gewond raakte. Ondanks dat de verdachte zich bewust was van het levensgevaar van het slachtoffer, heeft hij geen hulp ingeschakeld of geboden. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd en in plaats daarvan een taakstraf van 80 uur opgelegd. Het hof oordeelt dat de verdachte weliswaar niet betrokken was bij de steekpartij, maar dat hij wel had moeten ingrijpen door hulp te bieden. De beslissing van het hof is gebaseerd op de ernst van de situatie en de verantwoordelijkheid die de verdachte had als getuige van het geweld.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005367-24
Uitspraak d.d.: 9 juli 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland (locatie Arnhem) van 29 november 2024 met parketnummer 05-235252-23 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 25 juni 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft verder kennisgenomen van wat door verdachte en zijn raadsman, mr. J-H.L.C.M. Kuijpers, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Bij het vonnis waarvan beroep is verdachte veroordeeld tot een hechtenis voor de duur van 70 dagen met aftrek van voorarrest.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 21 maart 2023 te [plaats 1] , althans in de gemeente [plaats 3] tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen toen hij, verdachte en/of zijn mededader(s), getuige waren/was van het ogenblikkelijk levensgevaar waarin een persoon, genaamd [slachtoffer] verkeerde, heeft/hebben nagelaten om hulp te verschaffen aan die [slachtoffer] , immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s), toen hij/zij zag(en) dat er zware geweldshandeling(en)tegen die [slachtoffer] waren/was gepleegd en deze daardoor hulpbehoevend was geraakt geen (tijdige) (medische) hulp en/of (medische) verzorging ingeroepen, terwijl daarbij voor hem, verdachte, redelijkerwijs geen gevaar voor zichzelf of anderen te duchten was, terwijl de dood van die hulpbehoevende [slachtoffer] is gevolgd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal is van oordeel dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Het standpunt van de verdediging
Volgens de verdediging was verdachte niet aanwezig bij de confrontatie tussen [medeverdachte 1] en [slachtoffer] op 21 maart 2023 op de [plaats 2] in [plaats 1] . Daarom zou hij moeten worden vrijgesproken.
Het oordeel van het hof
Op 21 maart 2023 werd [slachtoffer] (
hierna: [slachtoffer]) omstreeks 22.30 uur zwaargewond aangetroffen op de [plaats 2] in [plaats 1] . [2] Kort daarop is hij overleden. [medeverdachte 1] (
hierna: [medeverdachte 1]) heeft bekend dat hij [slachtoffer] heeft neergestoken:

Ik duwde hem van mij af met het mes in mijn hand. Mijn linkerhand had geen kracht, want die had hij vast. Het ging heel snel. Ik heb niet beseft dat ik hem heb gestoken. Ik heb hem ergens onder in zijn buik gestoken. Ik denk links onder de borstkas. Dat heb ik later gelezen. Ik besefte niet dat ik hem had gestoken. Hij rende weg en zei dat ik hem had gestoken. Ik ging achter hem aan en zag bloed. Ik raakte in paniek, ik zag bloed op het mes. [slachtoffer] ging achter een auto staan. Ik ben terug gerend. Ik zei 'volgens mij heb ik hem gestoken'.“ [3]
Uit het Voorlopig Rapport Forensisch Pathologisch Onderzoek van 23 maart 2023 blijkt dat: “
Het overlijden (van [slachtoffer] ) zonder meer verklaard (wordt) door de gevolgen van één steekletsel links aan de zijkant van de borstkas.” [4]
Aan verdachte wordt niet verweten dat hij betrokken zou zijn geweest bij het neersteken van [slachtoffer] . Wel wordt hem verweten dat hij hem geen hulp heeft geboden, terwijl hij getuige was van het ogenblikkelijke levensgevaar waarin [slachtoffer] verkeerde, nadat hij was neergestoken.
Was verdachte getuige van het steekincident?
Voor de beantwoording van de vraag of het aan verdachte tenlastegelegde feit bewezen kan worden, dient het hof eerst de vraag te beantwoorden of verdachte getuige is geweest van het steekincident. Hij heeft dat ter terechtzitting bij het hof immers ontkend.
[medeverdachte 1] heeft over de avond van het incident verklaard dat hij samen met twee andere personen naar de [plaats 2] is gereden: “
De ene was [medeverdachte 2] en de andere is nog onbekend. … Ik ga niet zeggen wie die andere persoon is.” [5]
Medeverdachte [medeverdachte 2] (
hierna: [medeverdachte 2]) heeft (toen nog als getuige) verklaard dat hij met [medeverdachte 1] (
het hof begrijpt: [medeverdachte 1]) op 21 maart 2023 naar de [plaats 2] is gegaan:

V: Hoe laat ben je daar aangekomen?
A: Durf ik niet te zeggen. Ik had dienst en ik was eerder van werk weggegaan. Het was wel avond. Ik denk rond 21.00/21.30 uur. Ik was eerder uitgeklokt. Daarna ben ik thuisgekomen en daarna ben ik daar naar toe gegaan.
V: Wat bedoel je met daar?
A: In [plaats 1] . Waar je auto's kan parkeren. Ik kan zeggen hoe ik er ben gekomen. Ik weet de
plaatsnaam niet.
O: Getuige wijst een plaats aan op de kaart die als bijlage bij dit verhoor wordt gevoegd. Getuige zet een kruisje bij de [plaats 2] in [plaats 3] .
V: Met wie was je die avond?
A: Met een vriend van mij. Ik was met [medeverdachte 1].
V: Met welke auto waren jullie die avond?
A: Met mijn auto.” [6]
Medeverdachte [medeverdachte 3] (
hierna: [medeverdachte 3]) heeft bij de recherche verklaard dat [medeverdachte 1] in gezelschap was van twee andere personen toen hij in [plaats 1] aankwam: “
[medeverdachte 1] was met nog twee andere donkere jongens.” [7]
Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft zij in de zaak tegen verdachte - als getuige - verklaard:

[verdachte] was die avond de tweede man in de auto. Hij zat op de bijrijdersstoel. Ik heb niet gezien wie er in de auto zat toen zij aankwamen, maar toen ik in de auto stapte, zat hij erbij. Op het moment dat [medeverdachte 1] en [slachtoffer] aan het vechten waren, stond [verdachte] buiten. Hij stond in de buurt van [medeverdachte 2].” [8]
Op de deurgreep van het rechter voorportier van de auto van [medeverdachte 2] is een DNA-mengprofiel aangetroffen waarvan: “
Het meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker (is) wanneer het DNA afkomstig is van [verdachte] en een willekeurige onbekende persoon, dan wanneer het DNA afkomstig is van twee willekeurige onbekende personen.” [9]
Over het aantreffen van dit DNA-spoor heeft verdachte ter terechtzitting bij het hof verklaard dat hij misschien twee keer in die auto heeft gezeten, maar dat hij niet meer weet wanneer [10] .
Op 21 maart 2023 hebben verdachte en [medeverdachte 1] elkaar over en weer 19 keer opgebeld. Negen van die belpogingen leidden tot contact. De eerste oproep vond plaats om 10 uur in de ochtend en de laatste om 21.46 uur in de avond. Op 22 maart 2023 stuurde [medeverdachte 1] om 01.52.08 uur een bericht met de tekst “
Yo” aan verdachte. [11]
Verdachte heeft over de bedoeling van deze contacten bij de recherche noch ter terechtzitting een verklaring afgelegd.
Op grond van het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, stelt het hof vast dat verdachte op 21 maart 2023 samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in de auto van [medeverdachte 2] naar de [plaats 2] is gereden en daar getuige is geweest van het steekincident tussen [medeverdachte 1] en [slachtoffer] .
De verklaring van verdachte over het aangetroffen DNA-spoor maakt dat niet anders, omdat deze verklaring immers niet concreet is en die verklaring de aanwezigheid van verdachte in de auto van [medeverdachte 2] op 21 maart 2023 op geen enkele wijze uitsluit.
Bij gebreke van uitleg over de telefonische contacten op 21 maart 2023 acht het hof het aannemelijk dat die contacten (mede) betrekking hadden op het maken van een afspraak tussen [medeverdachte 1] en verdachte om naar [plaats 1] te rijden.
De raadsman heeft nog aangevoerd dat aan de verklaring (met herkenning van verdachte) van [medeverdachte 3] ter terechtzitting in eerste aanleg geen waarde mag worden gehecht en dat deze niet voor het bewijs zou moeten worden gebruikt, omdat deze verklaring is afgelegd tijdens de gelijktijdige behandeling van de strafzaken tegen verdachte en [medeverdachte 3] waarbij beiden aanwezig waren. Met de raadsman is het hof van oordeel dat aan een dergelijke herkenning minder waarde gehecht kan worden dan aan bijvoorbeeld een (f)osloconfrontatie bij de politie, maar dat maakt niet dat deze in het geheel niet zou mogen worden gebruikt. In onderling verband en samenhang bezien met de andere hiervoor genoemde en gebruikte bewijsmiddelen acht het hof ook deze verklaring bruikbaar voor het bewijs en de daaruit volgende overtuiging van het hof.
Wist verdachte van het ogenblikkelijk levensgevaar voor [slachtoffer] ?
De tweede vraag die het hof moet beantwoorden is of verdachte wist van het ogenblikkelijk levensgevaar waarin [slachtoffer] verkeerde, nadat hij door [medeverdachte 1] was neergestoken.
Het hof vindt voor de beantwoording van die vraag het volgende van belang.
[medeverdachte 1] heeft zelf verklaard over de momenten direct nadat hij [slachtoffer] had neergestoken::
“Ik ben terug gerend. Ik zei 'volgens mij heb ik hem gestoken'. Dat zei ik tegen de mensen die er stonden, [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en de derde persoon. We waren allemaal in paniek. (…)We zijn weggereden. Ik was in paniek. Iemand zei nog 'moeten we terugrijden'. Iemand anders zei dat er wel mensen waren die hem zouden helpen. We zijn doorgereden.” [12]
[medeverdachte 3] verklaarde:

Ik zag toen dat [medeverdachte 1] , [slachtoffer] stak. Ik had het mes daarvoor niet gezien. Ik zag ineens bloed (…) aan de linkerzijde bij [slachtoffer] . Vervolgens zag ik bloed eruit komen en ik zag bloed op de grond. Ik hoorde toen [slachtoffer] zeggen ‘bro heb je mij nou gestoken’ en hij rende vervolgens weg. Ik zag dat [medeverdachte 1] er achteraan rende en vervolgens zag ik dat hij terug rende naar de auto en ik hoorde [medeverdachte 1] zeggen, de auto in, nu de auto in. Hij had daarbij grote ogen. Ik ben toen uit angst gelijk in de auto gaan zitten, bij [medeverdachte 1] . ik was ook gelijk bang voor [medeverdachte 1] . We reden toen weg. De andere donkere jongens zaten ook in de auto. (…) [medeverdachte 1] bleef toen maar herhalen wat heb ik gedaan, wat heb ik gedaan, dit is niet goed. [medeverdachte 1] hield toen in zijn rechterhand het mes vast. Ik heb toen geen bloed gezien. (…) Toen we met zijn allen in de auto zaten, zeiden we tegen elkaar dat we terug moesten, om te kijken of [slachtoffer] nog leefde of om de politie te bellen, maar uiteindelijk hebben we het niet gedaan. [13]
Het hof leidt uit het voorgaande af dat zowel [medeverdachte 1] als [medeverdachte 3] terdege doordrongen waren van de ernst van de situatie. [medeverdachte 1] heeft zich in het bijzin van de anderen herhaaldelijk hardop afgevraagd
wat hij had gedaanen meerdere keren gezegd dat het
niet goedwas. Verdachte, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] zijn met de auto van [medeverdachte 2] vertrokken. In de auto had [medeverdachte 1] het mes nog in zijn handen en er is besproken of zij terug moesten gaan en of ze de politie moesten bellen. Verdachte was daar bij aanwezig. Naar het oordeel van het hof kan het dus niet anders dan dat verdachte zich heeft gerealiseerd dat [slachtoffer] in ogenblikkelijk levensgevaar verkeerde. In ieder geval moet verdachte van dat levensgevaar op zijn minst “een zekere bewustheid” hebben gehad (vgl. HR 25 maart 1997, NJ 1998/37).
Ook de tweede vraag wordt door het hof dus bevestigend beantwoord.
Nu vaststaat dat verdachte vervolgens niet is teruggegaan naar [slachtoffer] en ook geen andere hulp heeft ingeschakeld, terwijl ook op geen enkele wijze is gebleken dat er enig gevaar voor verdachte of voor anderen te duchten zou zijn geweest als verdachte hulp voor [slachtoffer] zou hebben ingeschakeld of hulp aan hem geboden zou hebben, acht het hof het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Het hof zal verdachte daarbij wel vrij spreken van het tenlastegelegde medeplegen, nu de rechtsplicht hulp in te schakelen in de situatie zoals hierboven door het hof vastgesteld, op elke van de inzittenden van de auto afzonderlijk rustte en een nauwe en bewuste samenwerking in het nalaten naar het oordeel van het hof niet kan worden vastgesteld.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks21 maart 2023 te [plaats 1] ,
althans in de gemeente [plaats 3] tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleentoen hij, verdachte
en/of zijn mededader(s),getuige
waren/was van het ogenblikkelijk levensgevaar waarin een persoon, genaamd [slachtoffer] verkeerde, heeft
/hebbennagelaten om hulp te verschaffen aan die [slachtoffer] , immers heeft
/hebbenverdachte
en/of zijn mededader(s), toen hij/zij zag(en) dat er zware geweldshandeling(en)tegen die [slachtoffer] waren/was gepleegd en deze daardoor hulpbehoevend was geraaktgeen
(tijdige)(medische) hulp en
/of(medische) verzorging ingeroepen, terwijl daarbij voor hem, verdachte, redelijkerwijs geen gevaar voor zichzelf of anderen te duchten was, terwijl de dood van die hulpbehoevende [slachtoffer] is gevolgd.
Het hof acht niet bewezen wat verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan zal worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
als getuige van het ogenblikkelijk levensgevaar waarin een ander verkeert, nalaten deze die hulp te verlenen of te verschaffen die hij hem, zonder gevaar voor zichzelf of anderen redelijkerwijs te kunnen duchten, verlenen of verschaffen kan, terwijl de dood van de hulpbehoevende volgt.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het is niet aan verdachte te wijten dat [slachtoffer] van het leven is beroofd. Het is wel aan verdachte te wijten dat hij [slachtoffer] niet geholpen heeft, terwijl hij daartoe wel in de gelegenheid was en hij wist dat [slachtoffer] die hulp dringend nodig had. Het bieden van hulp kan bestaan uit het daadwerkelijk helpen van het gewonde slachtoffer, maar bijvoorbeeld ook uit het bellen van het 112-alarnummer of uit het inschakelen van hulp op een andere manier. Verdachte heeft dat allemaal niet gedaan, terwijl hij dat wel had moeten en kunnen doen. Sterker nog, hij was een van de eerst aangewezenen om dat te doen. Hij was immers een directe getuige van het leed dat [slachtoffer] was aangedaan en hij was zich er op zijn minst van bewust dat de situatie van [slachtoffer] snelle hulp vereiste.
Verdachte heeft zich door niets te doen onvoldoende bekommerd om de levensgevaarlijke situatie waarin [slachtoffer] was beland. En hoewel verdachte op zichzelf geen verantwoordelijkheid draagt voor wat [medeverdachte 1] heeft gedaan, neemt het hof hem kwalijk dat hij de gevolgen daarvan niet heeft proberen te beperken of te vermijden.
De maximum strafbedreiging op het feit dat aan verdachte wordt verweten is 90 dagen hechtenis. Het hof acht in dat licht de door de kantonrechter opgelegde en nu door de advocaat-generaal geëiste 70 dagen hechtenis te zwaar. Daarbij betrekt het hof ook de uitkomst in de strafzaken tegen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] , die voor hetzelfde feit zijn vervolgd en een minder hoge straf opgelegd hebben gekregen, namelijk een grotendeels voorwaardelijke straf. Verdachte heeft op 21 maart 2023 een verkeerde en verwijtbare keuze gemaakt door geen hulp in te schakelen voor [slachtoffer] , maar het hof houdt wel voor ogen dat verdachte niet betrokken was bij het steekincident zelf.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat het opleggen van een taakstraf passender is. Het hof zal aan verdachte een taakstraf van 80 uur opleggen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d en 450 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het bewezenverklaarde
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. R.H. Koning, voorzitter,
mr. J. Steenbrink en mr. M.E. van der Werf, raadsheren,
in tegenwoordigheid van J.R.M. Roetgerink, griffier,
en op 9 juli 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.' Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [naam] van de politie Eenheid Oost-Nederland. [afdeling] , opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer [nummer] , gesloten op 16 augustus 2023 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Procesdossier, p. 10-12.
3.Procesdossier, p. 858.
4.Procesdossier, p. 176.
5.Procesdossier, p. 858.
6.Procesdossier, p. 379.
7.Procesdossier, p. 505.
8.Proces-verbaal terechtzitting 19 november 2024, p. 3.
9.NFI-Rapport d.d. 25 mei 2023 (Procesdossier, p. 813-824).
10.Verklaring verdachte terechtzitting hoger beroep 25 juni 2025.
11.Proces-verbaal van bevindingen, p. 360.
12.Procesdossier p. 858.
13.Procesdossier, p. 505.