ECLI:NL:GHARL:2025:4195

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 juli 2025
Publicatiedatum
9 juli 2025
Zaaknummer
21-004665-24
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van het vonnis met aanpassing van de opgelegde straf en schadevergoeding in een zaak van opzettelijke brandstichting met levensgevaar

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld voor opzettelijke brandstichting, waarbij levensgevaar voor personen en gemeen gevaar voor goederen was te duchten. De rechtbank had een gevangenisstraf van acht jaren opgelegd, maar het hof heeft deze straf verlaagd naar zes jaren, met aftrek van het voorarrest. De vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, waarbij het hof de immateriële schade heeft vastgesteld op € 10.000,-. De zaak betreft een brandstichting die plaatsvond op 18 december 2023, waarbij de verdachte, na een conflict, brand heeft gesticht in de woning van de benadeelde partij. De brand heeft geleid tot ernstige schade en gevaar voor de bewoners, waaronder een zwangere vrouw en een klein kind. Het hof heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers meegewogen in de strafoplegging. De verdachte heeft eerder onherroepelijk strafbare feiten gepleegd en kampt met psychische problemen, wat ook in de beoordeling is meegenomen. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij in hoger beroep opnieuw beoordeeld en een schadevergoeding toegewezen, maar voor een deel niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, waarbij de betrokken rechters de zaak grondig hebben onderzocht en de belangen van zowel de verdachte als de benadeelde partij in overweging hebben genomen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004665-24
Uitspraak d.d.: 9 juli 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 18 oktober 2024 met parketnummer 18-342317-23 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
wonende te [adres] ,
thans verblijvende in P.I. [locatie]

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 25 juni 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot:
- vernietiging van het vonnis van de eerste rechter;
- veroordeling van verdachte ter zake van het tenlastegelegde;
- oplegging van een gevangenisstraf van zes jaren, en
- toewijzing van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] , vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, waarbij de advocaat-generaal zich voor wat betreft de hoogte refereert aan het oordeel van het hof.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. F. Tosun, en de advocaat van de benadeelde partij en slachtoffers, mr. U. Arslan, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 18 oktober 2024, waartegen het hoger beroep is gericht, verdachte ter zake van het opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten was, veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaren, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft de rechtbank beslist op de vordering(en) tot schadevergoeding van de benadeelde partij(en).
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden en op juiste wijze heeft beslist en zal het vonnis – met aanvulling van gronden – bevestigen behalve voor zover het betreft de (duur van de) opgelegde straf en de beslissing over de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] . Ten aanzien van deze onderdelen van het vonnis komt het hof tot een andere beslissing dan de rechtbank. In zoverre zal het vonnis dan ook worden vernietigd.

Oplegging van straf en/of maatregel

Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat in strafverminderende zin rekening moet worden gehouden met het feit dat verdachte openheid van zaken heeft gegeven en
verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen. Ook moet meewegen dat verdachte niet bewust met een vooropgezet plan de beslissing heeft genomen om het huis van aangeefster in brand te steken. Hij heeft in een gemoedsopwelling – terwijl hij niet helder kon nadenken – besloten het huis in brand te steken. Ook verkeerde hij in de veronderstelling dat er niemand aanwezig was in de woning toen hij de brand stichtte. Hij heeft onderzoek gedaan of iemand thuis was door op de deur te slaan, tegen de deur te schoppen, door de brievenbus te kijken, aan te bellen bij de woning en bewegingen voor de camera van de woning te maken. Verdachte kampt nog altijd met een enorm schuldgevoel. De raadsvrouw heeft onder verwijzing naar soortgelijke zaken bepleit om aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen van niet meer dan vier jaar, dan wel – subsidiair – maximaal zes jaar.
Oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich op 18 december 2023 schuldig gemaakt aan het opzettelijk stichten van een brand in de woning van aangeefster [benadeelde] , haar man [slachtoffer 1] en hun zoontje [slachtoffer 2] , terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen te duchten was.
Aanleiding voor deze brandstichting was een hoogoplopend conflict tussen verdachte en [slachtoffer 1] , waarbij over en weer ernstige bedreigingen werden geuit. Op de bewuste dag is verdachte samen met zijn medeverdachte vanuit [plaats 1] naar [plaats 2] gereden. Onderweg heeft verdachte bij een tankstation een tweetal gieters gevuld met benzine en meegenomen. Eenmaal aangekomen in [plaats 2] hebben verdachte en medeverdachte de betreffende woning en omgeving verkend door langs de woning en in de buurt van de woning rond te rijden. Uiteindelijk heeft verdachte kort voor middernacht een steen door de ruiten gegooid, twee gieters met benzine geleegd in de woning en aangestoken waardoor er brand is ontstaan. Verdachte is direct daarna samen met zijn medeverdachte, die dan de auto bestuurt, weggereden.
De brand heeft vervolgens in een snel tempo om zich heen gegrepen. De aanwezige bewoners, een 33 weken zwangere vrouw en een kindje van één jaar, hebben ternauwernood en met doodsangsten kunnen vluchten uit de woning. De vrouw heeft haar kind in de armen van een toegesnelde buurman gegooid en is zelf aan de brand ontkomen door van de eerste verdieping van de woning te springen. Hierbij heeft ze haar enkel en knieën gekneusd. De woning is volledig uitgebrand en het huis van de buren heeft forse schade opgelopen. Ook die woning raakte onbewoonbaar. Dat de buren niet in een soortgelijke situatie terecht zijn gekomen is enkel te danken aan oplettende buurtbewoners die snel ter plaatse waren. Ook in de woning van deze buren waren kinderen aanwezig en het gezin lag ten tijde van de brand te slapen.
Anders dan door de verdediging is aangevoerd acht het hof de verklaring van verdachte dat hij in eerste instantie niet van plan was om de woning in de brand te steken en dat hij heeft gecheckt of er iemand in de woning aanwezig was niet geloofwaardig. Uit de verklaring van aangeefster, die boven bezig was met haar haar, volgt dat zij helemaal geen geluiden bij de deur en ook geen deurbel heeft gehoord. Ook blijkt uit het onderzoek aan de inbeslaggenomen deurbelcamera niet dat verdachte die avond bij de voordeur van de woning is geweest. De laatst opgeslagen opname is van 20.26 uur als [slachtoffer 3] zijn woning verlaat. Het hof ziet geen reden te twijfelen aan deze onderzoeksresultaten.
Dat verdachte niet heeft gehandeld in een plotselinge gemoedsopwelling volgt uit de door verdachte op die bewuste dag verzonden berichten aan [slachtoffer 1] , waarin onder meer staat: ‘Wat ik met je osso ga doen’ en ‘Let op je kanker osso zometeen’. Osso is een straattaalterm voor woning. Bovendien heeft verdachte onderweg naar de woning twee gieters met benzine getankt en gebruikt bij de brandstichting. Dit bevestigt verdachte zelf in het opgenomen gesprek tussen hem en zijn ouders, waarin hij zegt dat hij twee stuks van die jerrycans naar binnen heeft gegooid dan wel gegoten. Deze hoeveelheid benzine past ook veel beter bij het plan om een woning in brand te steken, dan ‘slechts’ een auto. Dat verdachte de benzine wilde gaan gebruiken voor het in de brand steken van de auto van [slachtoffer 1] acht het hof dan ook niet geloofwaardig en wordt ook weersproken door het opgenomen gesprek tussen verdachte en zijn ouders dat onder meer inhoudt dat verdachte zegt dat het huis ‘willens en wetens/welbewust’ was.
Door niet te controleren of er iemand in de woning aanwezig was heeft verdachte op de koop toegenomen dat er een persoon of meerdere personen in de woning aanwezig waren op het moment dat hij de brand stichtte. Verdachte was zich ervan bewust dat er een aanmerkelijke kans was dat er mensen aanwezig waren. Dit blijkt uit voornoemd opgenomen gesprek, waarin hij aangeeft dat zijn medeverdachte hem erop wees dat er mogelijk mensen thuis waren. Verder was het verdachte bekend dat [slachtoffer 1] een vrouw had. Ten slotte stond bij de buren op de oprit een auto, wat, gelet op het late tijdstip, betekent dat het zeer goed mogelijk is dat die bewoners (ook) thuis waren.
Door zijn handelen heeft verdachte er blijk van gegeven er niet voor terug te schrikken andere mensen, ook mensen die op geen enkele manier betrokken zijn bij het conflict zoals aangeefster, haar zoontje en haar buren, ernstig in gevaar te brengen. Ook heeft verdachte er blijk van gegeven geen enkel respect te hebben voor andermans bezittingen.
Het is een feit van algemene bekendheid dat een brand zich snel en onbeheerst kan ontwikkelen en dat alleen al de rookontwikkeling tot levensbedreigende situaties kan leiden en grote materiële schade en leed kan veroorzaken. Dat er bij deze brand geen dodelijke slachtoffers zijn gevallen, is een omstandigheid die niet aan verdachte te danken is. Meer in het algemeen leidt een brandstichting tot grote onrust in de samenleving en in het bijzonder ook bij de directe buurtbewoners.
Verdachte heeft naast fysiek letsel ook psychisch leed bij aangeefster teweeggebracht. Aangeefster heeft moeten vrezen voor haar leven en dat van haar zoontje en ongeboren kind. Verdachte mag van geluk spreken dat aangeefster zo adequaat heeft gehandeld.
Uit de slachtofferverklaring van aangeefster volgt dat het voorval veel impact op aangeefster heeft gehad en ook nog steeds heeft. De gebeurtenis heeft geleid tot ernstige gevoelens van onveiligheid en angst. Aangeefster ervaart ernstige slaapproblemen en woont momenteel bij haar moeder. Hoewel EMDR-therapie geïndiceerd is, kan deze therapie nog altijd niet starten omdat nog geen sprake is van een stabiele situatie.
Persoonlijke omstandigheden
Het hof heeft bij de straftoemeting in aanmerking genomen dat verdachte zoals volgt uit het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 22 mei 2025 eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van andersoortige strafbare feiten.
Uit het psychologisch rapport van 30 mei 2024 volgt dat verdachte kampt met stoornissen in het alcohol- en cannabisgebruik van onbekende ernst en met een matige tot ernstige depressieve stoornis en een posttraumatische stressstoornis. De psycholoog heeft geen antwoord kunnen geven op de vraag in hoeverre de vastgestelde stoornissen eventueel doorwerkten in het tenlastegelegde omdat verdachte zich ten tijde van het onderzoek beriep op zijn zwijgrecht en niet wilde spreken over het tenlastegelegde. Ook heeft verdachte geen toestemming gegeven voor het raadplegen van referenten.
Verder volgt uit het reclasseringsrapport van 4 juli 2024 dat het geïndiceerd wordt geacht om verdachte na detentie begeleiding te bieden om zo gedragsbeïnvloeding te bewerkstelligen om de risico’s te beperken. Dit kan in het kader van bijzondere voorwaarden of in het kader van een voorwaardelijke invrijheidsstelling. Vanuit de OXREC, het risico-taxatie instrument van de reclassering, komt zowel op algemene als
geweldsrecidive een hoog risico naar voren. Het professioneel oordeel van de reclassering
sluit hierbij aan vanwege de gediagnosticeerde stoornissen, het beperkte zelfinzicht, de
destructieve partnerrelatie en de instabiele leefomstandigheden onder andere als gevolg van
het middelenmisbruik.
Ter zitting in hoger beroep is aangevoerd dat verdachte na detentie zijn werkzaamheden als glaszetter weer kan oppakken en dat hij alle banden heeft verbroken met iedereen die iets te maken heeft met het conflict.
Duur gevangenisstraf
Opzettelijke brandstichting met levensgevaar behoort tot de meest ernstige misdrijven in
het Nederlandse strafstelsel. Kijkend naar de aard en ernst van het bewezenverklaarde feit en de angst en onrust die hierdoor bij de slachtoffers en de aangrenzende buren is veroorzaakt kan niet worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur.
Alles afwegend acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren passend en geboden. Deze straf sluit meer aan bij straffen die in (min of meer) soortgelijke situaties worden opgelegd dan de straf die de rechtbank heeft opgelegd. Het hof komt daarmee tot een andere weging van de ernst van het bewezenverklaarde dan de rechtbank.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze vordering is bij het vonnis van de rechtbank toegewezen tot een bedrag van € 20.000,-, bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd.
Ter zitting in hoger beroep is de vordering toegelicht door de advocaat van de benadeelde partij. Daarbij is aangegeven dat in hoger beroep de vordering wordt beperkt tot de immateriële schadevergoeding, waarbij de advocaat zich voor wat betreft de hoogte van deze vergoeding refereert aan het oordeel van het hof.
Door de verdediging is verzocht het bedrag te matigen tot een bedrag van € 5.000. In het uiterste geval verzoekt de verdediging het in eerste aanleg toegewezen bedrag van € 20.000 op te leggen.
Oordeel van het hof
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag.
De begroting van de omvang van immateriële schade is voorbehouden aan de rechter. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel
6:106 BW naar maatstaven van billijkheid schatten op € 15.000,-, waarbij in het bijzonder is gelet op:
  • de omstandigheid dat de benadeelde partij fysiek letsel aan knieën en enkel heeft opgelopen en rook heeft ingeademd;
  • de omstandigheid dat de benadeelde partij doodsangsten heeft moeten doorstaan, waarbij zij niet alleen moest vrezen voor haar eigen leven, maar ook dat van haar kind en haar ongeboren kind. De benadeelde partij heeft gekampt met ernstige gevoelens van onveiligheid en angst. Ook heeft zij ernstige slaapproblemen ervaren. Hoewel EMDR-therapie geïndiceerd is, kan deze therapie nog altijd niet starten omdat nog geen sprake is van een stabiele situatie;
  • de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend.
Nu verdachtes medeverdachte onherroepelijk is veroordeeld tot betaling van € 5.000,-, zonder hoofdelijkheid, zal het hof de vordering van immateriële schade, ook gelet op zijn grotere rol, toewijzen tot het bedrag van € 10.000,-.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Het hof zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de
kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog
moet maken.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 63 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en de beslissing over de benadeelde partij [benadeelde] en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 10.000,00 (tienduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 10.000,00 (tienduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 85 (vijfentachtig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 18 december 2023.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door
mr. H.J. Deuring, voorzitter,
mr. T.H. Bosma en mr. J.A.M. Kwakman, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J. Brink, griffier,
en op 9 juli 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.