ECLI:NL:GHARL:2025:4386

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 juli 2025
Publicatiedatum
16 juli 2025
Zaaknummer
200.348.970
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontruiming van huurwoning wegens overlast door huurder

In deze zaak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Overijssel, dat op 8 november 2024 is uitgesproken. De kantonrechter had de vorderingen van Christelijke Woningstichting De Goede Woning (DGW) toegewezen, die ontruiming van de woning van [appellante] eiste vanwege overlast. [appellante] huurt sinds 10 december 2018 een woning van DGW en had op het moment van de dagvaarding een huurachterstand van € 1.491,96. DGW had ook een huisverbod opgelegd gekregen voor [appellante] door de burgemeester van Rijssen-Holten. Het hof heeft de beslissing van de kantonrechter bekrachtigd, waarbij het hof oordeelt dat er voldoende bewijs is van overlast door [appellante] en dat de huurovereenkomst waarschijnlijk in een bodemprocedure zou worden ontbonden. Het hof heeft geoordeeld dat de ontruiming van de woning een noodzakelijke maatregel is, gezien de herhaalde meldingen van overlast en de ernst van de situatie. [appellante] is veroordeeld tot betaling van de proceskosten in hoger beroep, omdat zij ongelijk heeft gekregen. De uitspraak is gedaan op 15 juli 2025.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.348.970
zaaknummer rechtbank 11323499\CV EXPL 24-1894
arrest in kort geding van 15 juli 2025
in de zaak van
[appellante](hierna: [appellante] )
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als gedaagde
advocaat: mr. G.J. Hollema
en
Christelijke Woningstichting De Goede Woning(hierna: DGW)
die is gevestigd in Rijssen
en bij de rechtbank optrad als eiseres
advocaat: mr. A. Çapkurt

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
[appellante] heeft hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof (hierna: het hof) tegen het vonnis dat de kantonrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, (hierna: de kantonrechter) op 8 november 2024 tussen partijen heeft uitgesproken. Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep
  • de memorie van grieven
  • de memorie van antwoord
  • het verslag (proces-verbaal) van de mondelinge behandeling die op 24 juni 2025 is gehouden.

2.De kern van de zaak

2.1.
[appellante] huurt sinds 10 december 2018 een woning van DGW (hierna: de woning). De huur bedraagt € 813,80 per maand. Sinds eind maart 2024 hebben buurtbewoners bij DGW en de politie gemeld dat zij overlast ondervinden van [appellante] . De burgemeester van de gemeente Rijssen-Holten heeft aan [appellante] op 15 augustus 2024 een huisverbod opgelegd. Het huisverbod is verlengd tot 11 september 2024. [appellante] had op het moment dat DGW de dagvaarding in deze procedure uitbracht een huurachterstand van € 1.491,96.
2.2.
DGW heeft bij de kantonrechter gevorderd dat [appellante] , binnen zeven dagen nadat het vonnis van de kantonrechter aan [appellante] zal zijn betekend, de woning zal ontruimen en verlaten. Verder heeft DGW gevorderd dat [appellante] de huurachterstand, vermeerderd met wettelijke rente zal betalen en dat zij € 813,80 per maand zal betalen totdat de woning is ontruimd. Ook wilde DGW dat [appellante] de proceskosten zou betalen.
2.3.
De kantonrechter heeft deze vorderingen toegewezen, maar hij heeft de termijn, waarbinnen [appellante] de woning zou moeten ontruimen en verlaten, gesteld op vier maanden. De bedoeling van het hoger beroep is dat de toegewezen vorderingen alsnog worden afgewezen en de ontruiming alsnog niet doorgaat.
2.4.
Het hof zal de beslissing van de kantonrechter in stand laten en legt dat hierna uit.

3.De toelichting op de beslissing van het hof

Gebeurtenissen na het vonnis van de kantonrechter
3.1.
Nadat de kantonrechter in deze zaak vonnis had gewezen, is het volgende gebeurd.
Er zijn in de maanden november en december 2024 nieuwe meldingen van overlast binnengekomen bij DGW en de politie.
Op 10 december 2024 heeft de burgemeester van de gemeente Rijssen-Holten een nieuw huisverbod en een straat- en contactverbod opgelegd. Op 19 december 2024 zijn deze verboden met vier weken verlengd.
[appellante] is een procedure gestart tegen DGW om te voorkomen dat dit vonnis tegen haar ten uitvoer gelegd zou worden (een executieprocedure). Zij heeft in die procedure ongelijk gekregen. De woning is op 26 maart 2025 ontruimd en opgeleverd.
Het beoordelingskader
3.2.
In een kort geding procedure tot ontruiming van een woning moet worden beoordeeld of een in een bodemprocedure door de verhuurder gevorderde ontbinding naar voorlopig oordeel met voldoende mate van zekerheid zal worden toegewezen door de rechter. Indien dat zo is, moet afzonderlijk worden beoordeeld of de ontruiming als voorlopige voorziening kan worden toegewezen. Hierbij weegt mee dat de ontruiming van een woning een ingrijpende maatregel is, mogelijk met gevolgen die niet geheel of slechts moeilijk ongedaan kunnen worden gemaakt. Daarnaast moet er een spoedeisend belang zijn bij de gevraagde voorziening.
Spoedeisend belang
3.3.
DGW heeft ook in hoger beroep nog een spoedeisend belang bij de gevraagde voorlopige voorziening. De woning is weliswaar al ontruimd en opgeleverd, maar de huurovereenkomst is nog niet beëindigd. DGW heeft er daarom een spoedeisend belang bij dat de woning ontruimd blijft. Bovendien is een vordering die tot doel heeft dat een overlastsituatie wordt beëindigd naar zijn aard spoedeisend.
De omstandigheid dat de kantonrechter [appellante] een ontruimingstermijn van vier maanden heeft gegund maakt dit niet anders. Deze termijn is slechts een gevolg van een afweging van de belangen van beide partijen, waarbij de belangen van [appellante] tot deze relatief ruime termijn hebben geleid.
Overlast
3.4.
DGW heeft aan de vordering tot ontruiming ten grondslag gelegd dat [appellante] veelvuldig overlast heeft veroorzaakt.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat voldoende is komen vast te staan dat [appellante] overlast heeft veroorzaakt en dat DGW voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij tekort geschoten is in de nakoming van haar verplichtingen uit de huurovereenkomst en dat de bodemrechter de huurovereenkomst in dit geval zou ontbinden.
[appellante] is het daar niet mee eens. Zij ontkent dat zij veelvuldig overlast heeft veroorzaakt en volgens haar is er sinds medio mei 2024 geen sprake meer van een GHB-verslaving.
Zij heeft er in hoger beroep op gewezen dat – zoals DGW in haar dagvaarding heeft vermeld – het relatief rustig is in de buurt van het gehuurde sinds 11 september 2024. Zij heeft daarbij gesteld dat er diverse intrekkingen zijn geweest van strafbeschikkingen, die aan haar waren opgelegd, omdat er onvoldoende bewijs was. Ook wijst zij er op dat in beslag genomen geluidsapparatuur aan haar is teruggegeven.
3.5.
Dat het in de periode van 11 september 2024 tot 2 oktober 2024 (het moment waarop de inleidende dagvaarding in deze procedure in kort geding werd uitgebracht) relatief rustig was in de buurt van het gehuurde, laat echter onverlet dat in de bestuurlijke rapportage van de politie van 10 augustus 2024 vele (bijna 30) meldingen worden genoemd van geluids- en andere overlast die veroorzaakt werd door [appellante] in de periode van 29 maart 2024 tot en met 5 augustus 2024. In de aanvullende rapportage van 15 augustus 2024 zijn daar zes extra meldingen bijgekomen. De geluidsoverlast bestond onder meer uit harde muziek in en rondom de woning. Daarnaast hebben de meldingen betrekking op overlast in de omgeving van de woning in verband met gebruik van GHB en/of alcohol door [appellante] .
DGW heeft in deze procedure ook geluids- en videofragmenten op een USB-stick overgelegd, waarop onder meer harde muziek afkomstig van de woning – ook wel ’s nachts – is te horen.
Daarnaast heeft DGW zowel bij de dagvaarding voor de kantonrechter als in hoger beroep diverse verklaringen van buurtbewoners overgelegd. Daarin wordt eveneens geklaagd over veelvuldige geluidsoverlast door harde muziek, hard op en neer rennen van de trappen en overlast die [appellante] veroorzaakt in de buurt, als zij onder invloed is van GHB en/of alcohol. In de verklaringen staat ook dat buurtbewoners en vooral ook hun kinderen bang zijn voor de gevolgen van het gedrag van [appellante] .
In hoger beroep heeft DGW bovendien whatsappberichten in het geding gebracht, waarin staat dat in de periode vanaf 25 november 2024 tot en met 27 februari 2025 nog steeds veel overlast werd ondervonden door buurtbewoners.
Verder is van belang dat er een nieuw huisverbod en straat- en contactverbod aan [appellante] is opgelegd op 10 december 2024 en dat deze verboden op 19 december 2024 met vier weken zijn verlengd.
3.6.
[appellante] heeft slechts drie intrekkingen van strafbeschikkingen overgelegd en één beschikking van de raadkamer van de rechtbank Overijssel, waarin is bepaald dat in beslag genomen geluidsapparatuur aan haar terug gegeven moest worden. In de bestuurlijke rapportage van de politie staat echter negen keer dat er proces-verbaal tegen [appellante] is opgemaakt en geluidsapparatuur in beslag is genomen. Wat er met deze overige processen-verbaal en in beslag genomen geluidsapparatuur is gebeurd, heeft [appellante] niet onderbouwd gesteld.
3.7.
Uit de vele meldingen die gedaan zijn en de geluids- en videofragmenten ontstaat het beeld dat [appellante] veelvuldig voor overlast heeft gezorgd en dat zij daarbij onder invloed was van verslavende middelen. Ook is voldoende aannemelijk geworden dat dit niet is gestopt na het vonnis van de kantonrechter, maar is doorgegaan. [appellante] heeft daarmee in strijd gehandeld met artikel 6 lid 3 en lid 7 van de algemene huurvoorwaarden die bij de huurovereenkomst horen, die [appellante] met DGW gesloten heeft. Het is ook in strijd met artikel 7:213 van het Burgerlijk Wetboek; [appellante] heeft zich niet als een goed huurder gedragen. Het is dan ook aannemelijk dat de kantonrechter in een bodemprocedure op vordering van DGW de huurovereenkomst zou ontbinden. Om die reden vindt het hof het terecht dat [appellante] is veroordeeld om de woning te ontruimen. Het hof is het ook eens met de veroordeling van [appellante] in de proceskosten van de procedure bij de kantonrechter. Een belangenafweging leidt niet tot een ander oordeel. Het hof merkt in dat verband nog op dat [appellante] over andere (tijdelijke) woonruimte beschikt.
3.8.
[appellante] is in hoger beroep niet opgekomen tegen de veroordeling door de kantonrechter tot betaling aan DGW van een bedrag van € 1.491,96 en maandelijkse betalingen van € 813,80, beide vermeerderd met de wettelijke rente. Alleen al om die reden blijven die veroordelingen in stand.
De conclusie
3.9.
De conclusie is dat het hoger beroep niet slaagt. Omdat [appellante] ongelijk krijgt, moet zij de proceskosten in hoger beroep betalen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. [1] Anders dan DGW ter zitting heeft geopperd, ziet het hof geen aanleiding om voor wat betreft de hoogte van de verschuldigde proceskosten af te wijken van het liquidatietarief.

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Overijssel van 8 november 2024;
4.2.
veroordeelt [appellante] tot betaling van de volgende proceskosten van DGW tot zover:
€ 798 aan griffierecht
€ 2.428 aan salaris van de advocaat van DGW (2 procespunten x het toepasselijke tarief II).
Dit arrest is gewezen door mrs. S.B. Boorsma, G.R. den Dekker en M.F.J.N. van Osch, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2025.

Voetnoten

1.HR 10 juni 2022,