Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000349-22
Uitspraak d.d.: 18 juli 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 28 januari 2022 met parketnummer 16-285276-21 in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
wonende te [woonplaats] .
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 4 juli 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis van de rechtbank, met dien verstande dat opnieuw een bevel tot gevangenneming wordt gegeven. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. V.A. van Biljouw, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Bij het hierboven genoemde vonnis, waartegen het hoger beroep is gericht, heeft de rechtbank de verdachte ter zake van het aan hem tenlastegelegde feit veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van het voorarrest. Voorts heeft de rechtbank de gevangenneming bevolen van de verdachte. Daarnaast heeft de rechtbank een deel van de onder de verdachte inbeslaggenomen goederen onttrokken aan het verkeer, te weten een pistool, een patroonhouder en drie patronen. Tot slot heeft de rechtbank de teruggave aan de verdachte gelast van de onder hem inbeslaggenomen Samsung-telefoon, een Huawei-telefoon en een Smartwatch.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen, omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 5 oktober 2021 te [plaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
- een vuurwapen van categorie III, onder 1, te weten een pistool, van het merk Walther, model PP, kaliber 9mm K., zijnde een vuurwapen en/of
- (bijbehorende) munitie van categorie III, te weten drie scherpe patronen, kaliber 9 mm Br. C. of 380 auto, merk S&B en/of FC, voorhanden heeft gehad;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsoverweging
Het hof volstaat ten aanzien van het hierna bewezenverklaarde feit met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte het hierna bewezenverklaarde feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend en door de verdediging ten aanzien van dit feit geen vrijspraak is bepleit.
De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van het hof d.d. 4 juli 2025;
Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen ‘Vuurwapen BMW’, op 21 oktober 2021 opgemaakt door inspecteur van politie Midden-Nederland [verbalisant 1] , opgenomen als bijlage bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van politie van 9 december 2021, genummerd 2021317478 en 2021328173 (onderzoek Lyricon), pagina’s 1001 en 1002;
Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen met nummer PL0900-2021317478-64, opgemaakt door [verbalisant 2] van de politie Eenheid Midden-Nederland, inhoudende de categorisering van inbeslaggenomen voorwerpen in het kader van de Wet wapens en munitie, pagina’s 1102 tot en met 1104.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 5 oktober 2021 te [plaats] ,
- een vuurwapen van categorie III, onder 1, te weten een pistool, van het merk Walther, model PP, kaliber 9mm K., en
- ( bijbehorende) munitie van categorie III, te weten drie scherpe patronen, kaliber 9 mm Br. C. of 380 auto, merk S&B en FC, voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Met betrekking tot de aard en de ernst van het bewezenverklaarde delict heeft het hof in het bijzonder acht geslagen op:
- de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke gepleegde feiten worden opgelegd;
- de omstandigheid dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van een geladen vuurwapen en bijbehorende munitie. Het vuurwapen is aangetroffen in een door hem gebruikte auto. Dit betrof een semi-automatisch wapen. De verdachte heeft wisselende verklaringen gegeven voor de aanwezigheid van het vuurwapen en daardoor hierover geen openheid gegeven. Het ongecontroleerde bezit van een vuurwapen met bijbehorende munitie leidt tot gevoelens van onveiligheid in de samenleving en herbergt het risico in zich dat dit zal worden gebruikt, met niet zelden ernstige gevolgen;
- de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht ter zake van delicten ingevolge de Wet wapens en munitie. In het geval van het voorhanden hebben van een pistool in een woning of in een openbare ruimte van categorie III van die wet wordt in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier tot acht maanden als uitgangspunt genomen. In het geval van het voorhanden hebben van een automatisch vuurwapen in een woning of in een openbare ruimte van categorie III van die wet wordt in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf tot vijftien maanden als uitgangspunt bij de strafoplegging genomen. Verdachte had een semi-automatisch vuurwapen voorhanden.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof in het bijzonder acht geslagen op:
- de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 27 mei 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van een soortgelijk strafbaar feit. Daarnaast heeft het hof rekening gehouden met de toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht;
- de inhoud van het reclasseringsrapport van 18 juni 2025, waaruit volgt dat de verdachte huisvesting, een vaste baan en een stabiel inkomen heeft en geen problemen kent met middelengebruik of psychosociaal functioneren. De reclassering ziet zijn schuldenlast en het feit dat hij nergens staat ingeschreven als risicofactoren;
- de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. Daaruit is gebleken dat de verdachte woont met meerdere mensen, bij een vriend, maar daar niet staat ingeschreven.
De raadsman heeft verzocht om aan de verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen in verband met zijn persoonlijke omstandigheden, met name gelet op de baan die verdachte heeft. De raadsman heeft bepleit dat een taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf een passende strafoplegging is. Naar het oordeel van het hof kan gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde echter niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich meebrengt.
Verder heeft het hof geconstateerd dat de redelijke termijn waarbinnen de berechting had moeten plaatsvinden in hoger beroep is overschreden. De redelijke termijn in hoger beroep is aangevangen op 28 januari 2022, de dag waarop verdachte hoger beroep heeft ingesteld. Dit arrest is uitgesproken op 18 juli 2025 en daarmee niet binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. Het hof constateert dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn van bijna anderhalf jaar. Aan die overschrijding zal het hof gevolgen verbinden door de duur van de oplegging van de gevangenisstraf met tien procent te matigen.
Het hof acht in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden. Gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn acht het hof de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 324 dagen, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet.