ECLI:NL:GHARL:2025:4594

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 juli 2025
Publicatiedatum
24 juli 2025
Zaaknummer
21-003017-24
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Overijssel inzake diefstal met braak en geweld

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel. De verdachte is veroordeeld voor het medeplegen van diefstal met braak, vergezeld van geweld tegen personen. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en komt tot een andere strafoplegging. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. Het hof heeft ook beslissingen genomen over vorderingen van benadeelde partijen, waarbij de vorderingen van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] zijn toegewezen. De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een gewapende overval op een juwelierszaak, waarbij geweld is gebruikt tegen de aanwezigen. Het hof heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers meegewogen in de strafmaat. De verdachte heeft geen eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten en heeft aangegeven zijn leven op orde te willen brengen. Het hof heeft de vorderingen van de benadeelde partijen integraal toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003017-24
Uitspraak d.d.: 23 juli 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle , gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle , van 16 juli 2024 met parketnummer 08-301715-23 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 18-108317-23, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
wonende te [adres] ,
thans verblijvende in P.I. [locatie] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 9 juli 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. B. Hartman, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte ter zake van – kort gezegd – een gewapende overval veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en met aftrek van het voorarrest.
Aan het voorwaardelijk strafdeel heeft de rechtbank als bijzondere voorwaarde verbonden een contactverbod met [benadeelde 1] en [slachtoffer] .
Verder heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] toegewezen tot een bedrag van € 1.521,96, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] is toegewezen tot een bedrag van € 15.049,07, vermeerderd met de wettelijke rente en met de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Tot slot heeft de rechtbank de vordering tot tenuitvoerlegging van de onder parketnummer 18-108317-23 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van drie maanden toegewezen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen, omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw recht doen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 14 november 2023 te [plaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meerdere sieraden en/of juwelen, in elk geval enig goed, die geheel of ten dele aan [benadeelde 2] en/of [benadeelde 1] en/of [slachtoffer] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen; en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en/of die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde 1] en/of [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- met mondkapjes, althans deels gelaatsbedekkende kleding, op het hoofd en/of met capuchons op het hoofd/hoodies aan naar [benadeelde 2] te gaan en/of met een hamer/moker een raam/vitrine van [benadeelde 2] stuk te slaan en/of
- die [benadeelde 1] te duwen op/tegen het lichaam waardoor die [benadeelde 1] ten val kwam en/of
- door een hamer/moker naar, althans in de richting van, die [benadeelde 1] en/of [slachtoffer] te gooien;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks14 november 2023 te [plaats] ,
althans in Nederland,tezamen en in vereniging met
een of meeranderen,
althans alleen, een of meerderesieraden
en/of juwelen, in elk geval enig goed,die
geheel of ten deleaan [benadeelde 2] en/of [benadeelde 1] en/of [slachtoffer] ,
in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)toebehoorde
(n
)heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen; en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en
/ofdie weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak
en/of verbreking, welke diefstal werd
voorafgegaan,vergezeld en
/ofgevolgd van geweld
en/of bedreiging met geweldtegen [benadeelde 1] en
/of[slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal
voor te bereiden,gemakkelijk te maken en
/ofom bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en
/ofandere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- met
mondkapjes, althans deelsgelaatsbedekkende kleding, op het hoofd en
/ofmet capuchons op het hoofd/hoodies aan naar [benadeelde 2] te gaan en/of met een hamer/moker een raam/vitrine van [benadeelde 2] stuk te slaan en
/of
- die [benadeelde 1] te duwen
op/tegen het lichaam waardoor die [benadeelde 1] ten val kwam en
/of
- door een hamer/moker
naar, althansin de richting van
,die [benadeelde 1] en
/of[slachtoffer] te gooien.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal, vergezeld en gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en bij betrapping op heter daad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en terwijl de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. Daarnaast heeft hij gevorderd aan het voorwaardelijke strafdeel als bijzondere voorwaarde te verbinden een contactverbod met [benadeelde 1] en [slachtoffer] .
Standpunt verdediging
De raadsman heeft verzocht een lagere straf op te leggen dan de rechtbank heeft gedaan. Volgens de raadsman dient er rekening mee te worden gehouden dat het nooit de intentie van verdachte is geweest om een directe confrontatie met de eigenaren van [benadeelde 2] aan te gaan en dat door de mededaders enkel geweld is gebruikt om de vlucht mogelijk te maken en niet om sieraden te bemachtigen. Daarnaast heeft de raadsman erop gewezen dat geen geweld is toegepast door verdachte en dat verdachte een kleinere rol heeft gehad dan zijn mededaders. Volgens de raadsman is het niet nodig om een gedeelte van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen, aangezien reclasseringstoezicht in het kader van de voorwaardelijke invrijheidsstelling kan plaatsvinden.
Oordeel hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en het hof heeft gelet op de persoon van de verdachte. Daarbij is het volgende in bijzonder in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich samen met anderen op klaarlichte dag schuldig gemaakt aan een gezamenlijk voorbereide diefstal, vergezeld en gevolgd door geweld, van sieraden van [benadeelde 2] in [plaats] . Met zijn handelen heeft verdachte er blijk van gegeven geen oog te hebben voor de eigendommen van een ander. Hij heeft kennelijk alleen oog gehad voor zijn eigen financieel gewin en niet voor de gevolgen van zijn handelen voor de slachtoffers. Voorts kunnen slachtoffers van een overval van een winkel daarvan nog lang nadelige gevolgen ondervinden, omdat zij zich in een voor hen vertrouwde werkomgeving niet langer veilig kunnen wanen. Het hof rekent dit verdachte aan.
Het hof heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat tot uitgangspunt genomen de straffen die in soortgelijke zaken gewoonlijk worden opgelegd, zoals neergelegd in de door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) vastgestelde oriëntatiepunten voor de straftoemeting. De uiterlijke verschijningsvorm van het in deze zaak bewezenverklaarde feit heeft de kenmerken van een overval op een winkel, waarbij fysiek geweld tegen personen voor de afgifte van de goederen door de verdachten wellicht niet was beoogd maar geweld tegen de zichtbare aanwezigen in de winkel, die het gewelddadig wegnemen van hun sierraden wilden voorkomen, wel voorzienbaar was gelet op het tijdstip van die overval. In de oriëntatiepunten wordt voor de straf voor een overval op een winkel onderscheid gemaakt tussen het toepassen van “licht geweld/bedreiging” (2 jaar) en “ander geweld” (3 jaar). Het hof stelt vast dat door één van de verdachten na het wegnemen een duw is gegeven waardoor [benadeelde 1] letsel heeft opgelopen en dat er met een hamer is gegooid in de richting van de beide eigenaren van de winkel. Voorts houdt het hof rekening met de grote gewelddadige impact van de wijze van het vernielen van de winkelpui midden op de dag in het zicht van de eigenaren en de aanwezigen op straat die hier ongewild getuige van zijn geweest. Het hof acht daarom in dit geval in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van dertig maanden passend en geboden.
Voorts heeft het hof gelet op het uittreksel uit de justitiële documentatie van 5 juni 2025. Hieruit volgt dat verdachte nog niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Verder heeft het hof rekening gehouden met de zich in het dossier bevindende reclasseringsadviezen. Uit het reclasseringsrapport van 25 juni 2025 volgt dat verdachte redelijk geworteld is in het criminele circuit en dat hij daarbinnen fungeerde als een tussenpersoon, die partijen met elkaar in contact bracht ten behoeve van bijvoorbeeld heling en witwassen. In 2022 werd verdachte zelf slachtoffer. Verdachte heeft aangegeven op dit moment niet meer bedreigd te worden, maar nog wel steeds de gevolgen daarvan te ervaren in de vorm van angstaanvallen, waarvoor hij ook in therapie is. Verdachte wil meewerken aan een traject van begeleide huisvesting en hij volgt cursussen om zich te kunnen specialiseren in lassen. Daarnaast heeft verdachte aangegeven zijn leven op orde te willen brengen en te willen zorgen voor zijn zieke vader. De reclassering schat het risico op recidive, letsel en het onttrekken aan voorwaarden in als gemiddeld.
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op het bovenstaande en in het bijzonder vanwege de ernst van de feiten, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een langere deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Het hof ziet in de hierboven beschreven persoonlijke omstandigheden van verdachte aanleiding om een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Het voorwaardelijke strafdeel heeft tot doel verdachte ervan te doordringen geen nieuwe strafbare feiten te plegen en hem de mogelijkheid te geven met hulp van de reclassering zich positief te ontwikkelen.
Alles afwegende acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.
Het hof acht een contactverbod met beide aangevers niet noodzakelijk nu op grond van het dossier niet aannemelijk is geworden dat verdachte voornemens is contact met hen te zoeken.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Vorderingen van de benadeelde partijen

De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.521,96, bestaande uit € 21,96 materiële schade en € 1500,00- immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 15.049,07 aan materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen – conform het vonnis van de rechtbank – integraal dienen te worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen.
Oordeel hof
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partijen [benadeelde 2] en [benadeelde 1] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte respectievelijk rechtstreeks € 15.049,07 en € 21,96 schade hebben geleden. De vorderingen zijn voldoende onderbouwd en de verdediging heeft de schade niet betwist. Het hof zal de gevorderde materiële schade daarom integraal en hoofdelijk toewijzen.
Immateriële schade [benadeelde 1]
Artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) geeft een limitatieve opsomming van de gevallen waarin deze bepaling recht geeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen, te weten in geval van:
a. oogmerk om zodanige schade toe te brengen;
b. lichamelijk letsel, aantasting in de eer of goede naam of aantasting in de persoon op andere wijze;
c. bepaalde gevallen van aantasting van de nagedachtenis van een overledene.
Van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is sprake in geval van geestelijk letsel of een diepe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, de persoonlijke integriteit of een fundamenteel recht.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 1] door het bewezenverklaarde handelen van verdachte schade heeft geleden die binnen meerdere van de hiervoor genoemde categorieën van artikel 6:106 BW valt. Door het bewezenverklaarde feit heeft [benadeelde 1] allereerst lichamelijk letsel opgelopen, te weten blauwe plekken en meer last van haar maag. Daarnaast is het hof van oordeel dat uit hetgeen namens [benadeelde 1] ter terechtzitting in eerste aanleg is verklaard en uit de onderbouwing van de vordering van [benadeelde 1] voldoende gebleken dat de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Door het bewezenverklaarde heeft ze psychische klachten opgelopen. Ze is angstig en op haar hoede en realiseert zich dat het ook heel anders had kunnen aflopen. Dit alles is ook aan verdachte toe te rekenen. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering hoofdelijk zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof ten aanzien van beide benadeelde partijen de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de eerder bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Noord-Nederland van 9 mei 2023, onder parketnummer 18-108317-23, opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot tenuitvoerlegging dient te worden toegewezen.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht om van de voorwaardelijke straf waarvan de tenuitvoerlegging wordt verzocht de proeftijd te verlengen, maar deze niet ten uitvoer te leggen.
Oordeel hof
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden bevolen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.521,96 (duizend vijfhonderdeenentwintig euro en zesennegentig cent) bestaande uit € 21,96 (eenentwintig euro en zesennegentig cent) materiële schade en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.521,96 (duizend vijfhonderdeenentwintig euro en zesennegentig cent) bestaande uit € 21,96 (eenentwintig euro en zesennegentig cent) materiële schade en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 25 (vijfentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 14 november 2023.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 15.049,07 (vijftienduizend negenenveertig euro en zeven cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 15.049,07 (vijftienduizend negenenveertig euro en zeven cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 110 (honderdtien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 14 november 2023.
Beveelt de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 9 mei 2023, parketnummer 18-108317-23, voorwaardelijk opgelegde straf, te weten van:
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Aldus gewezen door
mr. A.J. Smit, voorzitter,
mr. G. Mintjes en mr. C.H. Zuur, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. G.J.H. van Vliet, griffier,
en op 23 juli 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.