In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 juli 2025 de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd, waarbij een machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] is verleend. De kinderrechter in de rechtbank Overijssel had op 17 februari 2025 besloten dat de kinderen uit huis geplaatst moesten worden tot 18 maart 2026, na een verzoek van de gecertificeerde instelling (GI) Stichting Jeugdbescherming Overijssel. De kinderen stonden sinds 18 maart 2021 onder toezicht van de GI en verbleven tijdelijk bij hun grootmoeder en vervolgens in een jeugdhulpvoorziening. De moeder van de kinderen was het niet eens met de beslissing van de kinderrechter en ging in hoger beroep, met de wens dat de kinderen per direct bij haar teruggeplaatst zouden worden. De vader steunde de beslissing van de kinderrechter en de GI wilde dat de beslissing in stand bleef. Het hof heeft de situatie van de kinderen en de zorgen over hun ontwikkeling en emotionele veiligheid in overweging genomen. Het hof concludeerde dat de machtiging tot uithuisplaatsing terecht was verleend, gezien de ernstige ontwikkelingsbedreigingen en de onveilige thuissituatie. De moeder had geen hulp voor zichzelf ingeschakeld en er waren zorgen over haar opvoedvaardigheden. Het hof oordeelde dat de kinderen nog niet veilig thuis konden wonen en bevestigde de beslissing van de kinderrechter.