ECLI:NL:GHARL:2025:4626

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 juli 2025
Publicatiedatum
24 juli 2025
Zaaknummer
200.347.275/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van gouden sieraden na echtscheiding tussen partijen zonder huwelijkse voorwaarden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verdeling van gouden sieraden tussen twee partijen die in 2022 zijn getrouwd en geen huwelijkse voorwaarden hebben opgesteld. De man heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Gelderland, waarin de echtscheiding werd uitgesproken en de verdeling van de beperkte huwelijksgemeenschap werd vastgesteld. De vrouw had de rechtbank verzocht om de echtscheiding uit te spreken en de verdeling van de gemeenschap te regelen. De rechtbank heeft de helft van de gouden sieraden, die zich in de kluis van de vrouw bevonden, aan de man toegewezen, met uitzondering van de sieraden die eigendom waren van de ouders van de vrouw.

In hoger beroep heeft de man verzocht om vernietiging van de beschikking en om afgifte van de gouden sieraden, terwijl de vrouw heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de man en heeft ook hoger beroep ingesteld. Het hof heeft vastgesteld dat de gouden sieraden tot de beperkte gemeenschap van goederen behoren en dat de verdeling van deze sieraden moet plaatsvinden. Het hof heeft geoordeeld dat de man niet heeft aangetoond dat de sieraden uitsluitend van hem zijn en dat de vrouw niet heeft aangetoond dat zij de sieraden in haar bezit heeft. Uiteindelijk heeft het hof de beslissing van de rechtbank vernietigd en de verdeling van de gouden sieraden vastgesteld, waarbij elke partij recht heeft op de helft van de waarde.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.347.275
(zaaknummer rechtbank Gelderland, 437677)
beschikking van 24 juli 2025
inzake
[verzoeker] (de man)
die woont in [woonplaats1]
advocaat: mr. G.J.P.C.G. Verheijen
en
[verweerster] (de vrouw)
die woont in [woonplaats1]
advocaat: mr. B.F.M. Bos.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
De man heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking die de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen (hierna: de rechtbank) op 24 juli 2024 (hierna: de bestreden beschikking) heeft gegeven. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 23 oktober 2024;
  • het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep;
  • het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep, met wijziging vermeerdering van zijn verzoek;
  • een journaalbericht van mr. Verheijen van 4 februari 2025 met productie;
  • een journaalbericht van mr. Verheijen van 4 februari 2025 met producties;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 7 februari 2025.
1.2.
Op 7 februari 2025 is de advocaat van de vrouw niet verschenen. Het hof heeft toen beslist dat de zaak voor wat betreft de vermogensrechtelijke afwikkeling van het ontbonden huwelijk wordt aangehouden. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling op 7 februari 2025 heeft de man zijn hoger beroep over de informatieplicht (zijn eerste grief) ingetrokken. Het hof heeft bij beschikking van 13 februari 2025 als gevolg daarvan de man in dat verzoek niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
Op 11 juni 2025 heeft mr. Bos nog een journaalbericht met 3 verklaringen in het geding gebracht en mr. Verheijen op 12 juni 2025 een journaalbericht met een verklaring.
1.4.
De voortzetting van de mondelinge behandeling heeft vervolgens op 23 juni 2025 plaatsgevonden. Partijen waren samen met hun advocaten aanwezig.
2. De kern van de zaak
2.1.
Partijen zijn [in] 2022 in [woonplaats1] getrouwd en hebben voor of tijdens het huwelijk geen huwelijkse voorwaarden opgemaakt. Zij hebben allebei de Nederlandse nationaliteit.
2.2.
De vrouw heeft de rechtbank op 1 december 2023 verzocht de echtscheiding uit te spreken en onder meer veroordeling van partijen om met elkaar over te gaan tot verdeling van de beperkte huwelijksgemeenschap. Ook de man heeft de rechtbank verzocht de echtscheiding uit te spreken en tot verdeling over te gaan. Daarnaast heeft de man ook afgifte door de vrouw verzocht van videobeelden van het huwelijksfeest en de bezoekregistratie bij de [naam1] .
2.3.
Bij de bestreden beschikking is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en is (voor zover hier van belang) de verdeling van de ontbonden beperkte huwelijksgoederengemeenschap vastgesteld. De rechtbank heeft de helft van gouden sieraden de zich op de peildatum in de op naam van de vrouw staande kluis bij de [naam1] bevinden, met uitzondering van de gouden sieraden die eigendom zijn van de ouders van de vrouw, toegedeeld aan de man en de andere helft aan de vrouw, in onderling overleg te verdelen.
2.4.
De echtscheidingsbeschikking is op 14 augustus 2024 ingeschreven in de registers van de burgerlijk stand.
2.5.
De bedoeling van het hoger beroep van de man is dat de bestreden beschikking voor een deel wordt vernietigd en dat het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
-
primairde vrouw veroordeelt tot afgifte van de gouden sieraden, met een waarde van € 11.500 factuur [naam2] en factuur/taxatie [naam3] van € 15.034,12 en € 4.000 dus totaal € 30.534,52 en de nog ontbrekende facturen van overige familieleden van de man, dat op verbeurte van een dwangsom van € 1.500 per kalenderdag dat de vrouw na betekening van deze beschikking in gebreke blijft om de gouden sieraden aan de man af te geven,
subsidiairdat de man nog een vordering op de vrouw heeft ter hoogte van een nog vast te stellen bedrag na het overleggen van een overzicht (met foto’s) door de vrouw van de ontvangen sieraden met veroordeling van de vrouw tot betaling van dit bedrag aan de man,
meer subsidiairdat de man in ieder geval recht heeft op de helft van de waarde van de gouden sieraden voor het geval het hof oordeelt dat geen sprake is van een opzettelijke verzwijging, zoekmaking of verborgen houden in de zin van artikel 3:194 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW);
- de incidentele vordering op grond van artikel 843a van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv) toewijst;
- bepaalt dat gebleken is dat de vrouw weigert mee te werken aan de verdeling van de huwelijksgemeenschap en dat deze beschikking in de plaats daarvan zal komen en bepaalt dat de kosten van de tenuitvoerlegging voor rekening van de vrouw komen, een en ander met bekrachtiging van de bestreden beschikking voor het overige, kosten rechtens.
2.6.
De vrouw concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de man in zijn verzoeken in hoger beroep, dan wel tot ongegrond verklaring van zijn hoger beroep, kosten rechtens. De bedoeling van haar hoger beroep is dat de beschikking van 19 januari 2024 voor een deel (rechtsoverweging 4.4) wordt vernietigd en dat het hof bepaalt dat de door de man gestelde gouden sieraden met de door de man gestelde waarde van totaal € 40.000 in de gemeenschap vallen en dus bij helfte tussen partijen in onderling overleg moeten worden verdeeld.
2.7.
De man voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de vrouw in haar incidenteel hoger beroep, dan wel tot ongegrondverklaring van haar hoger beroep. Hij heeft bij deze gelegenheid ook zijn verzoek gewijzigd/vermeerderd.

3.Het oordeel van het hof

procesrechtelijk
3.1.
De man heeft in zijn verweerschrift op het incidenteel hoger beroep zijn verzoeken gewijzigd. Dat is te laat omdat een dergelijke wijziging al in zijn memorie van grieven opgenomen had moeten worden. Dit volgt uit artikel 347 lid 1 Rv. Het is vaste rechtspraak dat van deze regel (tweeconclusie-leer) slechts bij uitzondering kan worden afgeweken. Afwijking is bijvoorbeeld mogelijk als partijen het er over eens zijn dat op de gewijzigde grondslag wordt beslist als ook in die gevallen waarin er sprake is van een nieuw feit dat de man nog niet kon kennen op het moment dat hij zijn beroepschrift indiende. Omdat niet gebleken is van omstandigheden die nopen tot afwijking van de hoofdregel, zal het hof niet oordelen op grond van de gewijzigde verzoeken van de man.
vermogensrechtelijke afwikkeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap (grieven 2 tot en met 9 van de man en incidenteel hoger beroep vrouw)
3.2.
Partijen zijn gehuwd na 1 januari 2018, zodat tussen partijen een (inmiddels door echtscheiding ontbonden) beperkte gemeenschap van goederen bestaat. Dit betekent dat goederen die tijdens het huwelijk zijn verkregen en goederen die vóór het huwelijk aan hen gezamenlijk toebehoorden tot de beperkte huwelijksgemeenschap behoren. Goederen die voor het huwelijk niet gezamenlijk eigendom waren, behoren dus niet tot de beperkte huwelijksgemeenschap, net zoals erfenissen en schenkingen. Dit blijft allemaal privévermogen.
3.3.
Voor de beoordeling van de samenstelling en omvang van de beperkte gemeenschap is de datum van ontbinding daarvan bepalend. Dat is de datum van indiening van het echtscheidingsverzoek (1 december 2023), zoals door de rechtbank is vastgesteld.
3.4.
Het geschil gaat over de gouden sieraden die tijdens het huwelijksfeest door de familie van de man zijn geschonken (hierna: de gouden sieraden) en de trouwring van Cartier van de man (hierna: Cartier ring). De man stelt dat de gouden sieraden alleen van hem zijn en niet tot de beperkte gemeenschap behoren, omdat deze enkel en alleen aan hem zijn geschonken en niet (ook) aan de vrouw. Van de Cartier ring staat inmiddels onbetwist vast dat deze prive-vermogen is van de man. De vrouw heeft volgens de man de gouden sieraden en de Cartier ring in haar bezit en moet deze daarom aan de man teruggeven. De man klaagt dat de ontbonden gemeenschap voor wat betreft de sieraden door de rechtbank niet juist is vastgesteld (grief 2). De rechtbank heeft bij de vaststelling miskend dat wat de man in eerste aanleg heeft verzocht en ook is de beschikking absoluut niet duidelijk (grief 3). Ten onrechte heeft de rechtbank geloof gehecht aan datgene wat de vrouw heeft gesteld (grief 4), overwogen dat onduidelijk is om welke sieraden het zou gaan (grief 5) en heeft zij de vrouw niet gehouden om een specificatie te geven (grief 6). Ten onrechte heeft de rechtbank geen beslissing genomen over een door de vrouw te betalen vergoeding aan de man van de geldelijke waarde van de tot zijn privévermogen behorende Cartier trouwring (grief 7). Tot slot heeft de rechtbank ten onrechte het incidentele verzoek van de man op grond van artikel 843a Rv (grief 8) alsook zijn verzoek om de beschikking in de plaats te stellen van de medewerking van de vrouw en te bepalen dat de kosten van tenuitvoerlegging voor rekening van de vrouw komen, afgewezen (grief 9).
3.5.
De vrouw voert verweer en heeft ook hoger beroep ingesteld. Zij verklaart dat de gouden sieraden aan beide partijen zijn geschonken en dat deze voor de door de man gestelde waarde van € 40.000 in de huwelijksgemeenschap vallen en daarom bij helfte tussen partijen in onderling overleg moeten worden verdeeld. De Cartier-ring heeft de vrouw niet in haar bezit (gehad), waardoor het onmogelijk voor haar is om deze aan de man terug te geven. In hoger beroep stelt de vrouw dat zij nooit de beschikking heeft gekregen over de gouden sieraden en die bevinden zich dan ook niet de door haar gehuurde kluis en hebben zich daar nooit in bevonden. Daarom heeft de rechtbank volgens de vrouw ten onrechte overwogen:

Daarom behoren de zich in de kluis van de vrouw bevindende gouden sieraden, geschonken tijdens het huwelijksfeest, tot de gemeenschap en moeten deze bij helft worden verdeeld tussen partijen.
Van wie zijn de gouden sieraden?
3.6.
Het hof overweegt als volgt. In eerste aanleg heeft de man ter gelegenheid van de mondelinge behandeling verklaard ‘
Het goud is een geschenk aan ons beiden.’ (zie proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 15 juli 2024, pagina 5). Onder randnummer 20 van zijn verweerschrift in eerste aanleg van 12 februari 2024 stelt de man ‘
Het is juist de vrouw die al het goud (wat zij als echtpaar tijdens de bruiloft hebben gehad) heeft meegenomen waaronder ook zijn trouwring van Cartier.’ Eerst op 14 juni 2024 komt de man in zijn gewijzigde en aanvullende verweerschrift in eerste aanleg daarvan terug en stelt hij dat de sieraden aan hem zijn geschonken en dus niet aan partijen samen, dat hij de sieraden als gift van zijn familie heeft gekregen en dat de sieraden dus niet in de gemeenschap vallen. Op de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de advocaat van de man gezegd dat de familie van de man na het huwelijk aan de man heeft verklaard dat de gouden sieraden van de man zijn. Op de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de vrouw verklaard dat zij op de bruiloft met gouden sieraden is omhangen. De man betwist dat en hij verklaart dat er één armband, wellicht twee armbanden bij de vrouw zijn omgehangen. In de door de man overgelegde verklaring van de juwelier (zie verklaring overgelegd bij journaalbericht van 6 februari 2025) verklaart de juwelier echter ‘
De heer [verzoeker] heeft mij een foto getoond van de bruiloft waarop de bruid te zien is met de sieraden. Op deze foto is te zien dat de bruid een Trabzon ketting om heeft, 3-vlechten slavenarmbanden, een aantal hele Cumhuriyet muntstukken en op de jurk zelf tweetal kwart muntstukken.’ Uit die verklaring blijkt dat de vrouw aanmerkelijk meer gouden sierraden droeg dan door de man is gesteld. Geconcludeerd kan worden dat de man niet consistent is in zijn standpunten en wat hij daartoe op verschillende momenten heeft verklaard. De rechtbank heeft in rechtsoverwegingen 3.38, 3.39 en 3.40 daarom terecht geoordeeld dat niet duidelijk is geworden aan wie van partijen welke sieraden zijn geschonken en dat zij daarom niet kan vaststellen dat de gouden sieraden tot het vermogen van de man of de vrouw behoren en daarmee dus tot de gemeenschap behoren. Het hof neemt na eigen onderzoek voornoemde oordelen van de rechtbank over en maakt deze tot de zijne. De man heeft deze oordelen in hoger beroep niet kunnen ontkrachten. Een bewijsaanbod dat de op de bruiloft geschonken gouden sieraden aan de man zijn geschonken is door de man niet gedaan. Zijn bewijsaanbod ziet alleen op het moment van het uithalen van de gouden sieraden uit de kluis bij zijn ouders. Ook zijn beroep op artikel 843a Rv, dat hij heeft onderbouwd met de stelling dat hij het een en ander kan bewijzen met de videobeelden van de bruiloft en dat de vrouw de video aan hem moet afgeven en ook bewijs moet leveren van bezoekregistratie(s) aan haar kluis, kan hem niet baten. De vrouw heeft gemotiveerd betwist dat zij over de video beschikt. Zij stelt dat zij bij haar vertrek uit de woning de video niet meegenomen heeft en dat dus de man zelf over de video beschikt. Voor het hof is het niet mogelijk om vast te stellen waar deze video is. Het hof is dan ook, net als de rechtbank, van oordeel dat de gouden sieraden als gemeenschapsgoederen moeten worden aangemerkt [1] en dus verdeeld moeten worden.
Waar zijn de gouden sieraden en de Cartier ring?
3.7.
De rechtbank is er van uitgegaan dat de gouden sieraden zich in de kluis van de vrouw bevinden. Tegen die vaststelling heeft de vrouw in incidenteel hoger beroep een grief geformuleerd. De vrouw stelt dat zij van meet aan heeft ontkend en weersproken dat de gouden sieraden in de door haar gehuurde kluis zijn bewaard. Zij ontkent en betwist dat zij de gouden sieraden in haar bezit heeft of in haar bezit zou hebben gehad. Volgens de vrouw zijn de sieraden in het bezit van de man, dan wel zijn deze bij de ouders van de man gebleven. De man voert verweer. Hij erkent weliswaar dat de vrouw altijd heeft ontkend dat de gouden sieraden zich in de kluis van de vrouw zouden bevinden, maar stelt dat hij de beweringen van de vrouw steeds heeft tegengesproken en die tegenspraak met bewijsstukken heeft onderbouwd, terwijl iedere onderbouwing van de zijde van de vrouw ontbreekt. De man heeft schriftelijke verklaringen overgelegd van twee voormalige werknemers van zijn ouders en van zijn broer [naam4] waaruit volgens de man blijkt dat partijen de gouden sieraden wel degelijk hebben meegenomen uit de kluis van zijn ouders.
3.8.
Het hof overweegt als volgt. Ieder van partijen stelt dat de ander de gouden sieraden in bezit heeft. De omstandigheid dat de vrouw een eigen kluis heeft gehad en (een) bezoek(en) aan haar kluis heeft gebracht, betekent nog niet dat daarmee is vastgesteld dat zij de gouden sieraden in haar bezit heeft. Het verzoek van de man om afgifte van de bezoekregistratie zal dan ook worden afgewezen. De vrouw heeft gemotiveerd betwist dat partijen de gouden sieraden bij de ouders van de man hebben opgehaald. De door partijen over en weer overgelegde schriftelijke verklaringen van derden brengen ook geen opheldering. Deze schriftelijke verklaringen staan namelijk diametraal tegenover elkaar. Hetzelfde geldt voor de standpunten van partijen en wat zij verklaren. Dat de vrouw, zoals de man stelt, de gouden sieraden opzettelijk verborgen houdt, is door hem niet aangetoond, evenzo geldt dat de vrouw niet heeft aangetoond dat de man over de gouden sieraden beschikt. Het hof kan dan ook niet vaststellen wie van partijen over de gouden sieraden beschikt. Het incidenteel appel van de vrouw slaagt. Ten aanzien van het verzoek van de man ter zake van de Cartier trouwring oordeelt het hof dat ook niet kan worden vastgesteld waar deze ring is, of deze ring er nog is en wie deze ring dan heeft. De man heeft zijn standpunt dat deze ring bij de vrouw, gelet op de betwisting daarvan door de vrouw, onvoldoende onderbouwd. Het verzoek om de vrouw te veroordelen om deze ring aan de man te geven wordt dan ook afgewezen.
bewijsaanbod
3.9.
Het hof zal het bewijsaanbod van de man passeren omdat dat aanbod relevantie mist. Zelfs al zou hij in zijn bewijs slagen dan is daarmee alleen bewezen dat de gouden sieraden door partijen uit de kluis van zijn ouders zijn gehaald, maar nog niet dat deze in bezit van de vrouw zijn. Nu het hoger beroep van de man niet slaagt en het hoger beroep van de vrouw wel slaagt, komt het hof niet meer toe aan het bewijsaanbod van de vrouw.
conclusie
3.10.
De grief van de vrouw slaagt. Het hof zal daarom bepalen dat de gouden sieraden tot de (ontbonden) beperkte gemeenschap van goeden behoren en tussen partijen moeten worden verdeeld, ieder voor de helft. De grieven van de man falen.
proceskosten
3.11.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure de vermogensrechtelijke afwikkeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap betreft.

4.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
4.1.
vernietigt de beslissing onder 4.4 van de beschikking van de rechtbank Gelderland van 24 juli 2024 en in zoverre opnieuw beschikkende:
4.2.
stelt de verdeling van de ontbonden beperkte gemeenschap van goederen van partijen als volgt vast:
- deelt de helft van de gouden sieraden op peildatum (1 december 2023) toe aan de man en de andere helft aan de vrouw, in onderling overleg te verdelen.
4.3.
bepaalt dat de hiervoor onder 4.2. genoemde beslissing uitvoerbaar is bij voorraad.
4.4.
wijst de verzoeken van de man af;
4.5.
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L. Hamer, voorzitter, M.H.F. van Vugt en
I.J. Pieters, bijgestaan door mr. G.J. Heuvelink als griffier, en is op 24 juli 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Artikel 1:94 lid 8 BW.