ECLI:NL:GHARL:2025:4645

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 juli 2025
Publicatiedatum
25 juli 2025
Zaaknummer
21-004176-24
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rijden onder invloed van amfetamine en GHB met betrekking tot de toepassing van psychomotorische tests en controlebevoegdheden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is beschuldigd van het rijden onder invloed van amfetamine en GHB op 24 mei 2023. De politierechter had de verdachte vrijgesproken, maar het hof heeft dit vonnis vernietigd. Het hof oordeelt dat verbalisanten bevoegd zijn om een bestuurder na een negatieve drugstest als verdachte aan te merken op basis van de uitkomsten van een psychomotorische test (PMT). De controlebevoegdheden van artikel 160 lid 5 van de Wegenverkeerswet 1994 hoeven niet in een bepaalde volgorde te worden toegepast en sluiten elkaar niet uit. Het hof concludeert dat de waarnemingen van verbalisanten, mits geverbaliseerd, voldoende zijn voor een redelijk vermoeden van middelengebruik, wat kan leiden tot een verzoek om medewerking aan een bloedonderzoek. De verdachte is uiteindelijk veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, met een vervangende hechtenis van 20 dagen, en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor 3 maanden met een proeftijd van 1 jaar.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004176-24
Uitspraak d.d.: 25 juli 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 18 september 2024 met parketnummer 96-131271-24 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 11 juli 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van de verdachte ter zake van het aan haar tenlastegelegde tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 20 dagen hechtenis en dat aan de verdachte een ontzegging tot het besturen van motorrijtuigen wordt opgelegd voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en haar raadsman, mr. K.E. Wielenga, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter in de rechtbank Noord-Nederland heeft bij vonnis van 18 september 2024, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte vrijgesproken van het aan haar tenlastegelegde.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 24 mei 2023 te [plaats] een voertuig, te weten een personenauto, heeft bestuurd of als bestuurder heeft doen besturen, na gebruik van een of meer in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stoffen als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten amfetamine en / of GHB, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van genoemde Wet, het gehalte in haar bloed bij iedere aangewezen stoffen vermelde meetbare stoffen 99 microgram amfetamine per liter bloed en / of 54 milligram GHB per liter bloed bedroeg, in elk geval (telkens) zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stoffen afzonderlijk vermelde grenswaarde.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het aan de verdachte tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. Hiertoe heeft hij – kort samengevat – aangevoerd dat de controlebevoegdheden als bedoeld in artikel 160, vijfde lid van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) cumulatief van aard zijn, dat deze bevoegdheden naast elkaar kunnen worden ingezet door verbalisanten en is de volgorde waarin, niet relevant. De wetgever heeft dit volgens de advocaat-generaal ook zo bedoeld. De bevoegdheid tot het toepassen van een bloedonderzoek zou afhankelijk zijn van de vraag of er sprake is van een redelijk vermoeden van schuld.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het aan haar tenlastegelegde. Hiertoe heeft hij – kort samengevat en zakelijk weergegeven – aangevoerd dat ten eerste de wetgever wel degelijk heeft bedoeld dat gekozen moet worden tussen de controlebevoegdheden van artikel 160, vijfde lid WVW 1994. De genoemde voorlopige onderzoeken staan in zo’n volgorde, dat de inbreuk op de lichamelijk integriteit van de verdachte steeds groter wordt. Als voor een zwaardere variant is gekozen (de speekseltest), mag daarna niet teruggevallen worden op een lichtere variant (de psychomotorische test, hierna: PMT). Nu de speekseltest een negatieve indicatie voor het gebruik van middelen gaf, had de verbalisant niet mogen overgaan tot het afnemen van een PMT.
Ten tweede heeft de raadsman aangevoerd dat de wijze van het afnemen van de PMT niet rechtsgeldig was en dat er zodoende geen sprake is van een verdenking. Daarnaast betreft het rechtsgeldig uitvoeren van een PMT een strikte waarborg. Artikel 160, vijfde lid WVW 1994 geeft aan dat het moet gaan om een onderzoek en dat dit op de eerste vordering van de verbalisant plaatsvindt. Er is geen vordering geweest. Daarnaast vereist artikel 5, tweede lid van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer dat de opsporingsambtenaar het resultaat van een psychomotorisch onderzoek direct aan de verdachte mededeelt. Dat is volgens de raadsman niet gedaan. Daarnaast voert hij aan dat het dossier een formulier PMT bevat, terwijl de verbalisanten niet met de verdachte in gesprek zijn gegaan over de gedragingen die zij hebben waargenomen bij de verdachte. In dat geval zou verdachte direct hebben kunnen aangeven dat de door de verbalisant waargenomen kenmerken op andere wijze dan door het gebruik van middelen verklaard konden worden.
Concluderend bestond er volgens de raadsman geen rechtsgeldige aanhouding en had de verdachte niet verzocht mogen worden mee te werken aan een bloedonderzoek. Omdat dit een strikte waarborg is, is er geen sprake van een deugdelijk onderzoek en dient dat tot bewijsuitsluiting van de resultaten van dat onderzoek en dus tot vrijspraak te leiden.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door de verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Hiertoe overweegt het hof het volgende.
Het hof stelt voorop dat uit de wetsgeschiedenis van artikel 160, vijfde lid WVW 1994 niet blijkt dat het de bedoeling van de wetgever is geweest dat de controlebevoegdheden die uit voornoemde bepaling voortvloeien in een bepaalde volgorde dienen te worden toegepast. Artikel 160, vijfde lid WVW 1994 sluit evenmin uit dat bevoegdheden naast en na elkaar kunnen worden toegepast. Vervolgens stelt het hof vast dat de wijze van het toepassen van een psychomotorische test geen strikte waarborg is, waaraan dient te worden voldaan wil sprake zijn van een ‘onderzoek’ in de zin van artikel 8 WVW 1994. Een PMT is een voorlopig onderzoek en dus geen definitieve test waarvan de uitkomst voor het bewijs kan dienen. Een PMT is slechts een middel waarmee een verdenking kan worden vastgesteld. Daarnaast kunnen ook waarnemingen van verbalisanten leiden tot een redelijk vermoeden dat verdachte onder invloed is van één of meer middelen als bedoeld in artikel 8, eerste of vijfde lid WVW 1994 op grond waarvan de verdachte verzocht kan worden mee te werken aan een bloedonderzoek. In dat geval dient de verbalisant de waarnemingen, die de grondslag voor deze verdenking vormen, in een proces-verbaal op te nemen.
Het hof is van oordeel dat de verbalisant, op het moment dat de PMT als zodanig werd uitgevoerd, dit in dit onderhavige geval, waarbij de verdachte aanspreekbaar was, had moeten mededelen aan de verdachte. Ook de uitslag ervan had in dit geval aan de verdachte moeten worden medegedeeld. Uit het dossier blijkt niet dat deze mededelingen aan de verdachte zijn gedaan. De door de verbalisant afgenomen PMT is naar het oordeel van het hof aldus niet conform de regels omtrent het uitvoeren van de PMT uitgevoerd. Dit leidt echter niet tot de conclusie dat er (dus) geen sprake was van een verdenking van het gebruik van middelen. De waarnemingen van de verbalisanten met betrekking tot het gedrag van de verdachte, zoals geverbaliseerd, zijn naar het oordeel van het hof voldoende voor het ontstaan van een redelijk vermoeden dat de verdachte een voertuig heeft bestuurd onder invloed van middelen. Naar het oordeel van het hof mochten de verbalisanten derhalve na de door hen gedane waarnemingen aan de verdachte vragen om toestemming tot het uitvoeren van een bloedonderzoek. Die toestemming heeft zij gegeven.
Uit het bloedonderzoek blijkt vervolgens dat in het bloed van de verdachte 99 microgram amfetamine per liter bloed is aangetroffen en 54 milligram GHB per liter bloed. Beide waardes liggen fors boven de grenswaardes die gelden in het geval sprake is van combinatiegebruik.
Gelet op al het bovenstaande is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het rijden onder invloed van amfetamine en GHB.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 24 mei 2023 te [plaats] een voertuig, te weten een personenauto, heeft bestuurd, na gebruik van meerdere in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stoffen als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten amfetamine en GHB, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van genoemde Wet, het gehalte in haar bloed bij iedere aangewezen stoffen vermelde meetbare stoffen 99 microgram amfetamine per liter bloed en 54 milligram GHB per liter bloed bedroeg.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft daarbij in het bijzonder gelet op het volgende.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan rijden onder invloed van amfetamine en GHB, waarbij de gemeten waardes fors boven de grenswaardes uitkwamen. Door aldus te handelen heeft de verdachte blijk gegeven van een miskenning van haar verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer en de verkeersveiligheid in gevaar gebracht. Daarbij brengt zij niet enkel haarzelf in gevaar, maar ook andere verkeersdeelnemers.
Het hof heeft acht geslagen op het de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie, waaruit blijkt dat verdachte voorafgaand aan dit feit niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Na onderhavig feit is de verdachte tweemaal onherroepelijk veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Gelet hierop houdt het hof rekening met de toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Gelet op het vorenstaande acht het hof – evenals de advocaat-generaal – een taakstraf voor de duur van 40 uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 20 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 3 maanden, met een proeftijd van 1 jaar, passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

Verklaartzoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaartniet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaarthet bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeeltde verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Ontzegtde verdachte ter zake van het bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Bepaaltdat de bijkomende straf van ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr. J.A.M. Kwakman, voorzitter,
mr. A.H. toe Laer en mr. O. Anjewierden, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L. Dijkman, griffier,
en op 25 juli 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.