ECLI:NL:GHARL:2025:4655

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 juli 2025
Publicatiedatum
28 juli 2025
Zaaknummer
200.354.602/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtmatigheidstoets uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de uithuisplaatsing van een minderjarige. De kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland had eerder een spoedmachtiging verleend voor de uithuisplaatsing van de minderjarige van 10 april 2025 tot 24 april 2025, gevolgd door een machtiging voor pleegzorg van 24 april 2025 tot 10 juni 2025. De moeder van de minderjarige, die het eenhoofdig gezag uitoefent, was het niet eens met deze beslissingen en ging in hoger beroep. Het hof heeft de feiten en omstandigheden rondom de uithuisplaatsing zorgvuldig onderzocht, waarbij het belang en de veiligheid van het kind voorop stonden. Het hof concludeerde dat de beslissingen van de kinderrechter rechtmatig waren, gezien de signalen van betrokken hulpverleners over de zorgcapaciteiten van de moeder. Ondanks dat de machtiging inmiddels was opgeheven en de minderjarige weer bij de moeder woonde, bevestigde het hof de eerdere beslissingen van de kinderrechter, waarbij het belang van het kind leidend was. Het hof erkende ook de emotionele impact van de uithuisplaatsing op de moeder en de verbeteringen in haar zorg voor de minderjarige.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.354.602/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 591775)
beschikking van 22 juli 2025
over de uithuisplaatsing van
[de minderjarige]( [de minderjarige] ),
in de zaak van
[verzoekster](de moeder),
die woont in [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
advocaat: mr. E. Uijt de boogaardt te Lelystad,
en
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
regio Midden Nederland, locatie Utrecht,
verweerder in hoger beroep.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
[naam1](de GI),
locatie [plaats1] .

1.Samenvatting

De kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, heeft een spoedmachtiging verleend om [de minderjarige] uit huis te plaatsen van 10 april 2025 tot 24 april 2025. De kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, heeft vervolgens een machtiging verleend om [de minderjarige] uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 24 april 2025 tot 10 juni 2025.Het hof vindt dat deze beslissingen in stand moeten blijven en legt hierna uit waarom.

2.De feiten

2.1
[de minderjarige] is geboren [in] 2025. De moeder oefent het eenhoofdig gezag over hem uit.
2.2
Op 2 april 2025 is [de minderjarige] op vrijwillige basis in een crisispleeggezin geplaatst.
2.3
Bij beschikking van 10 april 2025 is [de minderjarige] op verzoek van de raad voorlopig onder toezicht gesteld van de GI tot 10 juli 2025. Daarbij is een machtiging verleend om [de minderjarige] uit huis te plaatsen tot 24 april 2025. De behandeling van het verzoek voor het overige is aangehouden tot de zitting van 22 april 2025.
2.4
Op de mondelinge behandeling van 22 april 2025 heeft de rechtbank de machtiging tot uithuisplaatsing van 24 april 2025 tot 10 juni 2025 verleend. Verder is de behandeling van het verzoek voor het overige aangehouden tot een nader te bepalen zitting gelegen voor
10 juni 2025.
2.5
Op 27 mei 2025 is er een zitting geweest bij de rechtbank over het aangehouden deel van het verzoek. De kinderrechter heeft het verzoek afgewezen en de machtiging tot uithuisplaatsing per direct opgeheven.
2.6
De moeder is afkomstig uit Sierra Leone en woont in het asielzoekerscentrum in [woonplaats1] . Sinds de opheffing van de machtiging tot uithuisplaatsing woont [de minderjarige] weer bij de moeder. Hier woont ook het oudere zusje van [de minderjarige] .

3.De procedure bij het hof

3.1
De moeder is het niet eens met de beslissingen van de kinderrechter van 10 april 2025 en 22 april 2025. Zij komt daarvan in hoger beroep. Zij wil dat het hof een rechtmatigheidstoets toepast en de beslissingen van de kinderrechter ongedaan maakt.
3.2
De raad heeft geen verweer gevoerd.
De informatie die het hof heeft ontvangen
3.3
Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 12 mei 2025;
- een e-mailbericht namens de moeder van 15 mei 2025 met bijlage(n):
- een journaalbericht namens de moeder van 20 mei 2025 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de moeder van 26 mei 2025 met bijlage(n);
- een e-mailbericht van de raad van 27 mei 2025;
- een journaalbericht namens de moeder van 18 juni 2025 met bijlage(n).
3.4
De zitting bij het hof was op 24 juni 2025, op de zittingslocatie te Zwolle. De moeder was verschenen, bijgestaan door haar advocaat en een tolk Krio. Namens de GI was een vertegenwoordiger aanwezig.

4.Het oordeel van het hof

Wat staat in de wet?
4.1
De kinderrechter kan een machtiging geven de kinderen uit huis te plaatsen. De rechter kan die machtiging geven als dat noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de kinderen of voor onderzoek van de kinderen.
Hoe oordeelt het hof?
4.2
De machtiging voor de uithuisplaatsing van [de minderjarige] liep tot 10 juni 2025 en is dus al verlopen. Toch moet het hof nog toetsen of de machtiging wel mocht worden gegeven.
4.3
Het hof is van oordeel dat de kinderrechter op grond van de op dat moment beschikbare informatie de juiste beslissing heeft genomen om [de minderjarige] uit huis te laten plaatsen. Het hof neemt de overwegingen van de kinderrechter over, maakt deze na eigen onderzoek tot de zijne en voegt hier het volgende aan toe.
4.4
Het belang en de veiligheid van een kind staan voorop. Er waren op het moment van de beslissing van 10 april 2025 signalen van meerdere betrokken (medische) hulpverleners dat de moeder [de minderjarige] niet kon bieden wat hij nodig had. Al tijdens de zwangerschap waren er zorgen ontstaan over de vraag of de moeder wel voor [de minderjarige] wilde zorgen. Zij heeft toen uitlatingen gedaan, waaruit opgemaakt kon worden dat zij de baby ter adoptie wilde afstaan. Dat heeft zij naderhand teruggenomen, maar na de bevalling heeft de moeder zich opnieuw wispelturig getoond ten aanzien van de vraag of zij voor [de minderjarige] wilde zorgen. Daar komt bij dat [de minderjarige] door de moeder niet of nauwelijks werd gevoed en verzorgd, waardoor de verpleging het moest overnemen. Tenslotte had iemand onder valse voorwendselen geprobeerd [de minderjarige] op te halen en werd er gevreesd voor mensenhandel. Het was daarbij onduidelijk in hoeverre de moeder haar kind hiertegen kon of wilde beschermen.
4.5
Tijdens de zitting van 22 april 2025 heeft de moeder desgevraagd bevestigd dat zij de zorgelijke uitspraken heeft gedaan. Zij heeft verklaard dat dit voortkwam uit de stress rond de zwangerschap. Op het moment van de beslissing van 22 april 2025 werd gezien dat het contact tussen de moeder en [de minderjarige] tijdens de omgangsmomenten positief verliep. Tegelijkertijd was er nog onvoldoende zicht op de opvoedvaardigheden van de moeder en de vraag of [de minderjarige] veilig bij haar kon opgroeien. De kinderrechter heeft toen benadrukt dat met spoed onderzoek moest worden gedaan naar de mogelijkheden van de moeder.
4.6
Het hof is van oordeel dat de beslissingen van de kinderrechter op grond van de toen beschikbare informatie rechtmatig waren. Het hof kan er niet omheen dat de moeder in bewoordingen maar ook in haar gedrag uitingen heeft gedaan waaruit kon worden opgemaakt dat zij zeer ambivalent was over de vraag of zij voor [de minderjarige] wilde zorgen. Ook al is het volgens de moeder nooit haar bedoeling geweest om niet zelf voor [de minderjarige] te zorgen, zij heeft deze uitspraken wel gedaan, en heeft dat ook erkend. Op de zitting bij het hof heeft de moeder verteld dat zij het gevoel heeft dat zij gestraft wordt voor het feit dat zij als pas bevallen vrouw haar kwetsbaarheid heeft getoond. Het hof overweegt dat de omstandigheid dat er geen tolk in haar eigen taal ‘Krio’ beschikbaar was, maar uitsluitend in het Engels, mogelijk niet heeft bijgedragen aan een optimale communicatie tussen de moeder en de hulpverleners. Maar de situatie was op dat moment erg kwetsbaar en terecht is voor de veiligheid van [de minderjarige] gekozen. Op grond van het voorgaande zal het hof de bestreden beschikkingen bekrachtigen.
4.7
Het hof overweegt ten overvloede dat de kinderrechter de uithuisplaatsing inmiddels heeft opgeheven en dat [de minderjarige] weer bij de moeder woont. Ter zitting is duidelijk geworden dat de moeder de uithuisplaatsing als zeer traumatisch heeft ervaren en dat zij zich onbegrepen heeft gevoeld, zowel in taal als in cultuur. Het hof vindt het knap van de moeder dat zij zich heeft hersteld en ziet uit de nu verkregen informatie dat zij goed voor [de minderjarige] weet te zorgen.

5.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad van 10 april 2025, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere van 22 april 2025, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Vermeulen, M.A.F. Veenstra en M. Kemmers, bijgestaan door mr. M.J. van Mourik als griffier, en is op 22 juli 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.