ECLI:NL:GHARL:2025:4667

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 juli 2025
Publicatiedatum
29 juli 2025
Zaaknummer
21-000616-24
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de rechtbank Gelderland inzake mishandeling met zwaar lichamelijk letsel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Gelderland. De verdachte is veroordeeld voor tweemaal mishandeling, waarbij in één geval zwaar lichamelijk letsel is toegebracht aan haar dochter. De mishandeling vond plaats op 24 juni 2023, waarbij de dochter een gebroken pols opliep. De politierechter had eerder een taakstraf van 60 uur opgelegd, waarvan 30 uur voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het hof de mishandeling met zwaar lichamelijk letsel wettig en overtuigend bewezen achtte. De verdachte heeft geen strafblad en het hof heeft rekening gehouden met de impact van de mishandeling op de slachtoffers. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding voor zowel materiële als immateriële schade. Het hof heeft geen contact- en locatieverbod opgelegd, omdat er geen actuele noodzaak voor was. De uitspraak benadrukt de ernst van de mishandeling en de gevolgen voor de slachtoffers.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000616-24
Uitspraak d.d.: 28 juli 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Utrecht, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 31 januari 2024 met parketnummer 05-250466-23 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1962,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 14 juli 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en haar raadsman, mr. B.M.C.F. de Groen, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft verdachte ter zake van – kort gezegd – tweemaal een mishandeling, die in één zaak zwaar lichamelijk letsel tot gevolg heeft gehad veroordeeld tot een taakstraf van 60 uur subsidiair 30 dagen hechtenis, waarvan 30 uur subsidiair 15 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere beslissing komt ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 24 juni 2023 te [plaats 1] haar kind, [benadeelde] , heeft mishandeld door die voorgenoemde [benadeelde] :
- een of meerdere malen op/tegen de pols en/of arm te slaan en/of;
- een of meerdere malen bij haar pols vast te pakken en/of haar pols te verdraaien,
terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken pols ten gevolge heeft gehad;
2.
zij op of omstreeks 24 juni 2023 te [plaats 1] [slachtoffer] heeft mishandeld door die voorgenoemde [slachtoffer] :
- een of meerdere malen op/tegen het gezicht/hoofd, althans het lichaam, te slaan en/of te stompen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

De advocaat-generaal acht de tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde is aangevoerd dat het vastpakken en omdraaien van de pols niet bewezen kan worden. Daarnaast levert het wegslaan van een telefoon uit iemands hand geen aanmerkelijke kans op een gebroken pols. Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde heeft de raadsman bepleit dat uit het dossier niet kan worden vastgesteld dat het slachtoffer geraakt is op zijn hoofd en of dit pijn en letsel heeft veroorzaakt.
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende. Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde blijkt uit de aangifte dat verdachte aangeefster meerdere keren tegen haar rechterhand en pols sloeg, toen aangeefster de schermutseling aan het filmen was met haar telefoon. Ook heeft aangeefster verklaard dat verdachte haar polst kort vast heeft gehad en heeft verdraaid. Aangeefster voelde direct een stekende pijn. Voornoemde verklaring wordt ondersteund door de aangifte van [slachtoffer] . Hij heeft verklaard dat hij zag dat verdachte aangeefster vast had. Bovendien blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen dat op de camerabeelden te zien is dat aangeefster slaande bewegingen maakte in de richting van diegene die filmde. Daarnaast blijkt uit de letselverklaring dat aangeefster haar rechterpols heeft gebroken en deze breuk een herstelperiode van een aantal maanden nodig heeft. Benadeelde is bij de revalidatiearts geweest en is doorverwezen naar de handtherapeut. Zij is acht weken 100% ziekgemeld. Ter zitting van het hof heeft aangeefster in haar slachtofferverklaring aangeven dat zij nog steeds te maken heeft met pols-problemen. Hiervoor start zij binnenkort bij de [revalidatiecentrum] te [plaats 2] . Ook gaf zij aan nog steeds in de ziektewet te zitten. Zij werkt nog maar gedeeltelijk. Op grond van het voorstaande, acht het hof de tenlastegelegde mishandeling met zwaar lichamelijk letsel als gevolg dan ook wettig en overtuigend bewezen. De verdediging heeft nog aangevoerd dat verdachte geen opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Het hof passeert dit verweer, nu het zwaar lichamelijk letsel bij het ten laste gelegde artikel 300, tweede lid, Sr. een geobjectiveerd bestanddeel betreft.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde heeft [slachtoffer] verklaard dat verdachte hem op zijn borstkast heeft geslagen. Vervolgens heeft zij hem meermaals in zijn gezicht geslagen. Voornoemde aangifte wordt ondersteund door een proces-verbaal van bevindingen. Hieruit blijkt namelijk dat op de camerabeelden te zien is dat verdachte meerdere keren heeft uitgehaald naar een man (het hof begrijpt: aangever). Ook is op de beelden te zien dat een manspersoon in ieder geval één keer geraakt is. Het hof acht de tenlastegelegde mishandeling dan ook wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel – ook in onderdelen – slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
zij op
of omstreeks24 juni 2023 te [plaats 1] haar kind, [benadeelde] , heeft mishandeld door die voorgenoemde [benadeelde] :
-
een ofmeerdere malen
op/tegen de pols
en/of armte slaan en
/of;
-
een of meerdere malen bij haar pols vast te pakken en
/ofhaar pols te verdraaien,
terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken pols ten gevolge heeft gehad;
2.
zij op
of omstreeks24 juni 2023 te [plaats 1] [slachtoffer] heeft mishandeld door die voorgenoemde [slachtoffer] :
-
een ofmeerdere malen
op/tegen
het gezicht/hoofd, althanshet lichaam, te slaan en
/ofte stompen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De advocaat-generaal heeft een taakstraf van 60 uur, waarvan 30 uur voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar gevorderd. Voorts heeft hij een contact- en locatieverbod gevorderd.
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd gelet op de bepleite vrijspraak.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft haar dochter en schoonzoon mishandeld. Door aldus te handelen heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Bij deze mishandeling heeft haar dochter zelfs haar pols gebroken. Uit de ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring blijkt dat het bewezenverklaarde feit een grote impact heeft gehad op het leven van aangeefster.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf rekening gehouden met het feit dat verdachte blijkens het uittreksel uit de justitiële documentatie van 12 juni 2025 niet eerder is veroordeeld voor het plegen van (soortgelijke) strafbare feiten, terwijl ook nadien haar strafblad blanco is gebleven.
In het bijzonder in aanmerking genomen hetgeen omtrent de persoon van verdachte is gebleken, is het hof van oordeel dat oplegging van een taakstraf van 60 uur, waarvan 30 uur voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, passend en geboden is.
Contact- en locatieverbod
Het hof acht het opleggen van een contact- en locatieverbod niet noodzakelijk. De slachtoffers wonen niet langer in de nabijheid van verdachte en er zijn geen concrete aanwijzingen van recent contact of dreigingen. De noodzaak voor een dergelijk verbod is daarmee niet (meer) actueel.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 11.774,07 De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.963,90. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot het bedrag van € 1.632,71 aan materiële schade, bestaande uit:
- € 234,99 schade telefoon;
- € 770,- eigen risico 2023 en 2024;
- € 627,72 reiskosten.
Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de resterende vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
Op basis van het onderzoek ter terechtzitting en de stukken van het dossier is het hof van oordeel dat tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de immateriële schade voldoende verband bestaat om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij ten gevolge van dat handelen rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Zij heeft lichamelijk letsel opgelopen door toedoen van haar moeder en heeft onderbouwd dat zij daar geestelijk veel last van heeft gehad.
Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 onder b BW naar billijkheid vaststellen op € 600,-. Daarbij is in het bijzonder gelet op:
- de aard en de ernst van de normschending en ook dat de opzet van verdachte niet was gericht op het breken van haar pols;
- de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, en
- de schadevergoedingen die door rechters in soortgelijke gevallen worden toegekend;
- alsmede op het gegeven dat de benadeelde partij zelf in zekere mate provocerend heeft opgetreden.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 (vijftien) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.232,71 (tweeduizend tweehonderdtweeendertig euro en eenenzeventig cent) bestaande uit € 1.632,71 (duizend zeshonderdtweeendertig euro en eenenzeventig cent) materiële schade en € 600,00 (zeshonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.232,71 (tweeduizend tweehonderdtweeendertig euro en eenenzeventig cent) bestaande uit € 1.632,71 (duizend zeshonderdtweeendertig euro en eenenzeventig cent) materiële schade en € 600,00 (zeshonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 32 (tweeëndertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 24 juni 2023.
Aldus gewezen door
mr. P.A.H. Lemaire, voorzitter,
mr. C.A. Baardman en mr. R.A.J. Hübel, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H.E. Schoenmakers, griffier,
en op 28 juli 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.