ECLI:NL:GHARL:2025:4668

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 juli 2025
Publicatiedatum
29 juli 2025
Zaaknummer
21-001789-23
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Midden-Nederland inzake wapenbezit en cocaïne

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld voor het voorhanden hebben van een wapen en munitie, alsook voor het bezit van cocaïne. De rechtbank had de verdachte een gevangenisstraf van zes maanden opgelegd, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting op 14 juli 2025 heeft het hof de zaak behandeld, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte, vertegenwoordigd door zijn raadsman, mr. M.M.J. Nuijten. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 24 november 2021 in Nederland een vuurwapen van het merk Walther, model PPQ, en munitie van het kaliber 9x19mm voorhanden heeft gehad, evenals ongeveer 1,73 gram cocaïne. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de rechtbank vernietigd en is tot de conclusie gekomen dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig is aan de tenlastegelegde feiten. De strafmaat is vastgesteld op zes maanden gevangenisstraf, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Het hof heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Tevens is besloten tot onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen voorwerpen, waaronder het vuurwapen en de verdovende middelen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001789-23
Uitspraak d.d.: 28 juli 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Utrecht, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, van 28 maart 2023 met parketnummer 16-318640-21 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2001,
wonende te [adres 1] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 14 juli 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. M.M.J. Nuijten, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte ter zake van – kort gezegd – het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie en het aanwezig hebben van cocaïne veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en daaraan gekoppeld algemene en bijzondere voorwaarden. Tevens zijn er beslissingen genomen omtrent het beslag.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 24 november 2021 te [plaats] , althans in Nederland, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen/pistool, van het merk Walther, model PPQ, kaliber 9x19, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 24 november 2021 te [plaats] , althans in Nederland, munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten één of meerdere (10), scherpe patronen van het kaliber 9mm Luger (=9x19mm) voorhanden heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 24 november 2021 te [plaats] , althans in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1,73 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

De advocaat-generaal acht het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde wettige en overtuigend bewezen.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 en 2 tenlastegelegde. Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde heeft hij zich gerefereerd.
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 1 en 2 tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof kan zich vinden in de navolgende overwegingen van de rechtbank. Het hof neemt die overwegingen over en maakt die tot de zijne. Waar ‘rechtbank’ staat, dient ‘hof’ te worden gelezen. Waar de overweging van de rechtbank aanvulling of – op kleine punten – verbetering behoeft, is dit aangegeven met niet-cursieve tekst. Indien in de overwegingen van de rechtbank taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd.
Bewijsmiddelen [1]
Opmerking hof: onderstaand bewijsmiddel wordt gebezigd voor de feiten 1 en 2.
In een proces-verbaal van bevindingen [2] is door [verbalisant 1] het volgende gerelateerd, zakelijk weergegeven:
Op woensdag 24 november 2021 te 14.28 uur betrad ik, te samen met genoemde verbalisanten de woning. Hierbij werd de hoofdbewoonster, en tevens later aangehouden verdachte, [naam 1] naar buiten geleid door [verbalisant 2] en [verbalisant 3] . In de woning waren op dat moment de later aangehouden [medeverdachte 1] , [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] aanwezig.
Op de stoel bevond zich [medeverdachte 2] . Op de rechter tweezitsbank bevond zich [verdachte] . Op het bed bevond zich [medeverdachte 1] . In de keuken bevond zich [medeverdachte 3] . Ik zag en hoorde dat genoemde verbalisanten, de aanwezigen sommeerden hun handen te laten zien en niet verder te bewegen. Hierna werden de aanwezigen één voor één staande gehouden en gefouilleerd.
Nadat alle aanwezigen waren gefouilleerd, is om 14.35 uur gestart met de doorzoeking. Hierbij is eerst de linker tweezitsbank gecontroleerd, waarna [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] plaats namen op deze tweezitsbank.
Nadat [verdachte] gefouilleerd was, bleef hij staan bij het dressoir, waarna de rechter tweezitsbank werd gecontroleerd. Ik zag toen [verbalisant 4] het aan de linkerzijde van de rechter tweezitsbank gelegen kussen optilde dat er een zwart handvuurwapen op de bank lag. Ik zag dat dit handvuurwapen leek op het dienstvuurwapen van de nationale politie.
Opmerking hof: onderstaande bewijsmiddelen worden gebezigd voor feit 3.
In een proces-verbaal van bevindingen [3] is door [verbalisant 5] en [verbalisant 2] het volgende gerelateerd, zakelijk weergegeven:
Ik, [verbalisant 5] , vroeg ik het bijzijn van [verbalisant 2] , aan de [verdachte] : "Bij deze vorder ik de uitlevering van verdovende middelen." Ik hoorde [verdachte] zeggen: "Kijk maar in mijn zak, daar zit meer." Ik [verbalisant 5] vroeg aan [verdachte] : "Wat bedoel je hier mee." Ik [verbalisant 5] hoorde [verdachte] zeggen: "Kijk nou maar in me zak. daar zit wat in."
Hierop heb ik [verbalisant 5] in de broekzak van [verdachte] gekeken. Ik zag en voelde dat er verschillende kleine zakjes in zijn broekzak zaten. Het is mij ambtshalve bekent dat deze zakje vaak worden gebruik voor drugs. Ik [verbalisant 5] , pakte de zakje en zag dat er een witte poeder in de zakje zat. Wij verbalisanten herkenden ambtshalve deze witte poeder als vermoedelijk cocaïne. Ik [verbalisant 5] zag en voelde dat dit zeven (7) zakjes betrof.
Opmerking hof: onderstaande bewijsmiddelen worden gebezigd voor de feiten 1 en 2.
In een proces-verbaal van relaas [4] is door [verbalisant 2] het volgende gerelateerd, zakelijk weergegeven:
Inbeslagname: vuurwapen (goednummer: 2911614)
In een proces-verbaal van bevindingen [5] is door [verbalisant 6] het volgende gerelateerd, zakelijk weergeven:
Naar aanleiding van de aangetroffen, in beslag genomen voorwerpen, werd door mij, in het kader van de Wet wapens en munitie, op donderdag 25 november 2021, een eerste oppervlakkig onderzoek aan een paar van deze voorwerpen ingesteld. Hierbij werd het volgende vastgesteld.
1 . Goednummers: PL0900-2021371962-2911614 (pistool) en
PL 0900-2021371962-2911615 (patroonmagazijn)
SIN: AAPC9317NL (pistool) en
AAPC9318NL (patroonmagazijn)
Wapen: vuurwapen, pistool, merk Walther, model PPQ, kaliber 9x19mm, voorzien van het wapennummer [nummer] . Dit vuurwapen is eerder gedeactiveerd dan wel getransformeerd naar een kleiner kaliber en later weer gereactiveerd.
Categorie: III sub 1
2. Goednummer: PL0900-2021371692-2911964
SIN: AAHD2589NL
Munitie: scherpe patronen kaliber 9x 19mm, in het patroonmagazijn van het onder 1 omschreven vuurwapen. Deze patronen kunnen met dit vuurwapen worden afgevuurd.
Categorie: III
Rapporteur [naam 2] heeft in het NFI rapport DNA-onderzoek naar aanleiding van het aantreffen van een vuurwapen in [plaats] van 24 november 2021 [6] onder meer het volgende gerapporteerd:
Onderstaande bemonsteringen zijn onderworpen aan een DNA-onderzoek:
AA014246NL#01 (vuurwapen AAPC9317NL: ruwe delen, trekker, trekkerbodem, nbd):
AA014248NL#01 (patroonmagazijn AAPC9318NL gehele magazijn, excl bodemplaat)
AA4014250NL#01 (vuurwapen AAPC9317NL: voorzijde + binnenzijde loop)
AA014246NL#01 en AA014250NL#01:
Voor deze bemonsteringen is de bewijskracht ten aanzien van [verdachte] berekend. Voor deze berekeningen is aangenomen dat de bemonstering DNA bevat van drie niet-verwante personen. DNA-mengprofielen AA014246NL#01 en AA014250NL#01 zijn elk meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer de bemonstering DNA bevat van [verdachte] en twee willekeurige onbekende personen, dan wanneer de bemonstering DNA bevat van drie willekeurige onbekende personen.
Opmerking hof: onderstaande bewijsmiddelen worden gebezigd voor feit 3.
Blijkens een kennisgeving van inbeslagneming [7] is onder verdachte onder meer in beslag genomen:
Goednummer: PL0900-2021372068-2911628
Object: verdovende mid (Cocaine Crack)
Aantal: 7 stuks
Totale hoeveelheid: 2,1 g
Eigenaar: [verdachte] , [adres 2]
In een proces-verbaal onderzoek verdovende middelen [8] is onder meer, zakelijk weergegeven, het volgende gerelateerd:
De aangeboden partij verdovende middelen bestond uit:
Goednummer: PL0900-2021372068-2911628
SIN: AAPH1629NL
Relatie met SIN: AAPH1090NL
Aantal/eenheid: 7 stuks
Omschrijving: Gripzakje niet witte brokjes
Gewicht netto: 1.73 gram
Het monster met SIN: AAPH1629NL is onderzocht en testte positief voor cocaïne.
Rapporteur ing. [naam 3] heeft in het NFI-rapport van 23 november 2021 [9] met betrekking tot het onderzoek aan de verdovende middelen onder meer het volgende gerapporteerd:
Kenmerk: AAPH1090NL
Omschrijving FO: brokjes, wit, 1.73 gram
Conclusie: bevat cocaïne
Opmerking hof: onderstaande bewijsmiddelen worden gebezigd voor de feiten 1 en 2.
In een proces-verbaal van bevindingen betreffende een nader onderzoek in het kader van de Wet wapens en munitie [10] is onder meer, zakelijk weergegeven, het volgende gerelateerd:
Het voorwerp (SIN AAPC9317NL (pistool) en AAPC9318NL (patroonmagazijn)) betreft een vuurwapen, merk Walther, model PPQ, kaliber 9x19mm, voorzien van het wapennummer [nummer] . De werking van dit pistool berust op het teweegbrengen van een scheikundige ontploffing. Derhalve is dit pistool een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 gelet op artikel 2 lid 1 categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie. [11]
De voorwerpen met SIN AABD2589NL betreffen 10 scherpe patronen van het kaliber 9mm Luger (=9x 19mm), merken S&B 8x) en G.F.L. (2x), zijn afkomstig uit het patroonmagazijn van het bovengenoemd vuurwapen. Deze patronen zijn munitie bestemd of geschikt om een projectiel door middel van dit vuurwapen en elk ander scherpschietend vuurwapen kaliber 9x19mm af te schieten. Derhalve zijn deze patronen munitie in de zin van artikel 1 aanhef onder 4, gelet op artikel 2 lid 2 categorie III in de Wet wapens en munitie. [12]
Ter terechtzitting van het hof op 15 juli 2025 heeft verdachte verklaard [13] , zakelijk weergegeven:
Het klopt dat ik op de bank zat. Ik heb het wapen aangeraakt. Ik voelde het wapen. Ik wist dat het daar lag.

Bewijsoverwegingen feiten 1 en 2

Het hof stelt voorop dat voor een veroordeling wegens het voorhanden hebben van een wapen of munitie in de zin van artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie allereerst is vereist dat de verdachte een wapen of munitie bewust aanwezig heeft gehad. Die bewustheid hoeft zich niet uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van het wapen of de munitie of tot de exacte locatie van dat wapen of die munitie. Voor het bewijs van dergelijke bewustheid geldt dat daarvan ook sprake kan zijn in een geval dat het niet anders kan dan dat de verdachte zulke bewustheid heeft gehad.
Verder is voor de bewezenverklaring van dat voorhanden hebben nodig dat de verdachte feitelijke macht over het wapen of de munitie heeft kunnen uitoefenen in de zin dat hij daarover heeft kunnen beschikken. Het is derhalve niet vereist dat verdachte eigenaar was van een wapen of de munitie.
Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat hij op de bank – waar het wapen later door de politie is aangetroffen – heeft gezeten. Ook heeft hij verklaard dat hij het wapen heeft aangeraakt en zich bewust was van het feit dat het wapen daar aanwezig was. Dit wordt gesteund door de uitkomsten van het uitgevoerde forensisch onderzoek, waaruit blijkt dat de aangetroffen DNA-mengprofielen op het wapen elk meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker zijn wanneer de bemonstering DNA bevat van verdachte en twee willekeurige onbekende personen, dan wanneer de bemonstering DNA bevat van drie willekeurig onbekende personen.
Gelet op de eigen verklaring van verdachte dat hij het vuurwapen heeft aangeraakt en zich bewust was van de aanwezigheid van het wapen, de uitkomst van het forensisch onderzoek en de omstandigheid dat het wapen is aangetroffen op de bank waarop verdachte zat, staat voor het hof vast dat verdachte het wapen en munitie bewust voorhanden heeft gehad en dat hij daarover heeft kunnen beschikken. Het hof acht het onder 1 en 2 tenlastegelegde derhalve wettig en overtuigend bewezen.
De raadsman heeft een voorwaardelijk verzoek gedaan om getuige [medeverdachte 3] te horen, naar het hof begrijpt voor het geval het hof voornemens zou zijn diens verklaring als steunbewijs te gebruiken. Het hof gebruikt de verklaring van getuige [medeverdachte 3] niet voor het bewijs. Daarmee is de voorwaarde die aan het verzoek is verbonden niet vervuld. Voor het geval de raadsman echter mede heeft bedoeld om aan te geven dat de getuige dient te worden gehoord in geval het hof tot een bewezenverklaring mocht komen, overweegt het hof als volgt. De getuige [medeverdachte 3] heeft verklaard dat verdachte “altijd op die plek op de bank zit”. Het hof acht dit niet van belang voor het bewijs, omdat het tenlastegelegde betrekking heeft op één dag. Verdachte ontkent ook niet dat hij op die dag daar op de bank zat. Dat hij daar mogelijk ook op andere dagen zat, is niet relevant. Het verhoor van de getuige is derhalve niet noodzakelijk. De verdachte is door het niet-horen van deze getuige niet geschaad in de verdediging. Het verzoek wordt afgewezen.
Het verweer van de raadsman dat de op verdachtes smartphone aangetroffen afbeelding van een vuurwapen niet bruikbaar is voor het bewijs, nu er geen machtiging was afgegeven voor onderzoek aan de telefoon wordt door het hof niet verder besproken, nu het hof de aangetroffen afbeelding niet voor het bewijs gebruikt.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op
of omstreeks24 november 2021 te [plaats]
, althans in Nederland,een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een
vuurwapen/pistool, van het merk Walther, model PPQ, kaliber 9x19, zijnde een vuurwapen in de vorm van een
geweer, revolver en/ofpistool voorhanden heeft gehad;
2.
hij op
of omstreeks24 november 2021 te [plaats]
, althans in Nederland,munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten
één of meerdere (10
),scherpe patronen van het kaliber 9mm Luger
(=9x19mm)voorhanden heeft gehad;
3.
hij op
of omstreeks24 november 2021 te [plaats]
, althans in Nederland,opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer1,73 gram
, in elk geval een hoeveelheidvan een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De advocaat-generaal heeft een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van drie jaar gevorderd. Voorts heeft hij een taakstraf van 180 uur gevorderd.
De raadsman heeft in het geval van een bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde een taakstraf van 90 uur bepleit, eventueel met oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf van één of twee maanden.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een wapen en bijbehorende munitie. Dergelijk bezit verdient bestraffing, omdat dat onder burgers gevoelens van onveiligheid met zich mee brengt, temeer aangezien vuurwapens dikwijls worden gebruikt bij het plegen van veelal ernstige strafbare feiten. De straf dient ook voldoende afschrikwekkend te zijn om niet alleen verdachte maar ook anderen ervan te weerhouden vuurwapens voorhanden te hebben. Daarom is het opleggen van een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats en wil het hof niet volstaan met een andere strafmodaliteit. Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van cocaïne. Harddrugs zijn zeer schadelijk voor de volksgezondheid en leiden tot veel vormen van criminaliteit. Feiten als deze brengen bovendien onrust en overlast voor de samenleving met zich mee.
Bij de op te leggen straf heeft het hof rekening gehouden met de justitiële documentatie van 12 juni 2025, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke delicten is veroordeeld. Daarnaast heeft het hof acht geslagen op het gegeven dat onderhavige feiten uit 2021 dateren. Voorts heeft het hof bij de op te leggen straf rekening gehouden met het feit dat verdachte momenteel een positieve ontwikkeling lijkt door te maken. Hij heeft een woning, vrijwillige hulpverleningen is vader geworden.
Bovendien heeft het hof geconstateerd dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, nu het hof pas na ongeveer twee jaar en vier maanden na het instellen van het hoger beroep uitspraak doet. Het hof zal de overschrijding van de redelijke termijn verdisconteren in de strafmaat.
In het bijzonder in aanmerking genomen hetgeen omtrent de persoon van verdachte is gebleken, is het hof van oordeel dat oplegging van een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar, passend en geboden is. In verband met de overschrijding van de redelijke termijn zal het hof de proeftijd verminderen tot twee jaar. De voorwaardelijke straf dient als stok achter de deur om verdachte op het rechte pad te houden en om het belang te onderstrepen van de voortzetting van de positieve ontwikkeling die verdachte doormaakt.

Beslag

Het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan met betrekking tot het inbeslaggenomen pistool, de patroonhouder en de verdovende middelen. Deze zullen aan het verkeer worden onttrokken, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.
Daarnaast zal het hof de teruggave gelasten aan verdachte van het inbeslaggenomen geldbedrag van € 20,-. Er is namelijk niet gebleken dat er een verband bestaan tussen het geldbedrag en het bewezenverklaarde feit.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- een pistool (goednummer PL0900-2021371962-2911614);
- een patroonhouder (goednummer PL0900-2021371962-2911615);
- verdovende middelen (7 stk cocaïne) (goednummer PL0900-2021372068-G2911628).
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- een geldbedrag ad € 20,- (goednummer G2911627, IBG 24-11-2021).
Aldus gewezen door
mr. C.A. Baardman, voorzitter,
mr. P.A.H. Lemaire en mr. R.A.J. Hübel, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H.E. Schoenmakers, griffier,
en op 28 juli 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 16 maart 2022, met procesverbaalnummers 2021260563, 2021371962 en 2021372068 opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met 171. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina's 31-33.
3.Pagina's 82 en 83.
4.Pagina 11.
5.Pagina’s 51 en 52.
6.Pagina’s 90-96.
7.Pagina 155.
8.Pagina’s 87-89.
9.Pagina 90.
10.Pagina’s 44, 45 en 46.
11.Pagina’s 44 en 45.
12.Pagina’s 45 en 46.
13.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van het hof op 15 juli 2025.