ECLI:NL:GHARL:2025:4687

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 juli 2025
Publicatiedatum
29 juli 2025
Zaaknummer
200.346.733
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opschorting van zorgregeling in het belang van minderjarigen na letsel tijdens omgangsweekend

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de opschorting van een zorgregeling tussen een vader en zijn twee minderjarige kinderen. De vader en de moeder zijn gezamenlijk gezagdragers over de kinderen, die bij de moeder wonen. De kinderrechter had eerder besloten om de zorgregeling op te schorten na meldingen van letsel bij de kinderen na een omgangsweekend met de vader. De vader heeft in hoger beroep verzocht om de rechtmatigheid van deze beslissing te toetsen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft het hof vastgesteld dat de zorgregeling inmiddels weer is hervat, waardoor de verzoeken van de vader achterhaald zijn. Het hof heeft geoordeeld dat de kinderrechter het juiste wettelijk kader heeft toegepast en dat de opschorting van de zorgregeling gerechtvaardigd was, gezien de meldingen van letsel en de kwetsbaarheid van de kinderen. Het hof heeft de bestreden beschikking van de kinderrechter bekrachtigd en de verzoeken van de vader afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.346.733
(zaaknummer rechtbank Gelderland 436929)
beschikking van 29 april 2025
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. F. Pool,
en
de gecertificeerde instelling
Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Nijmegen,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de GI,
en
[de moeder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S.B.P. van Kuetsem.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 12 juli 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna ook: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 2 oktober 2024;
- het verweerschrift met producties van de GI en
- het verweerschrift met producties van de moeder.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 21 maart 2025 plaatsgevonden. Hierbij waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door mr. J. Brouwer, een kantoorgenoot van mr. Pool;
- een vertegenwoordiger van de GI;
- de moeder, bijgestaan door mr. Van Kuetsem; en
- een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad).

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2019; en
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2020.
3.2
De ouders oefenen samen het gezag uit over de kinderen.
3.3
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] wonen bij de moeder.
3.4
Bij beschikking van 1 september 2023 heeft de kinderrechter [de minderjarige1] en [de minderjarige2] onder toezicht gesteld van de GI tot 1 september 2024. Deze termijn is verlengd tot 1 september 2025.
3.5
De rechtbank heeft bij beschikking van 2 mei 2024 een zorgregeling vastgesteld tussen de vader en de kinderen waarbij de kinderen – kort gezegd – drie achtereenvolgende weekenden van vrijdagmiddag tot maandag naar school bij de vader verblijven alsook de helft van de vakanties en feestdagen.
3.6
Bij tussenbeschikking van 17 juni 2024 heeft de kinderrechter de vader het recht op contact met de kinderen tijdelijk ontzegd en verdere beslissingen aangehouden in afwachting van forensische rapportage, die is ingebracht op 9 juli 2024.
3.7
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter op verzoek van de GI deze zorgregeling voor de duur van zes maanden, tot 11 januari 2015, opgeschort. Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

4.De omvang van het geschil

4.1
De vader is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De vader verzoekt:
primair
I. Het verzoek van de GI om de omgang tussen de vader en [de minderjarige1] en [de minderjarige2] te schorsen
en de regie van de omgang bij de GI te leggen, af te wijzen.
subsidiair
II. Het verzoek van de GI om de omgang tussen de vader en [de minderjarige1] en [de minderjarige2] te schorsen
en de regie van de omgang bij de Gl te leggen, af te wijzen.
III. Te bepalen dat een voorlopige omgangsregeling, waarbij de vader drie
opeenvolgende weekenden van zaterdag 10:00 uur tot zondag 18:00 uur begeleide
omgang heeft onder het vier-ogenprincipe in het belang van de minderjarigen is.
meer subsidiair
IV. Het verzoek van de GI om de omgang tussen de vader en [de minderjarige1] en [de minderjarige2] te schorsen
en de regie van de omgang bij de Gl te leggen, af te wijzen.
V. Een voorlopige omgangsregeling vast te stellen die het hof in goede justitie acht.
4.2
De vader heeft op de mondelinge behandeling bij het hof zijn verzoek gewijzigd in die zin dat hij het hof verzoekt de rechtmatigheid van de bestreden beschikking te toetsen.
4.3
Zowel de GI als de moeder voeren verweer en vragen het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Wat staat er in de wet?
5.1
Op grond van artikel 1:265g van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter voor de duur van de ondertoezichtstelling op verzoek van de GI een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
Het oordeel van het hof
5.2
In de bestreden beschikking heeft de kinderrechter de zorgregeling tot 11 januari 2025 opgeschort. Ten tijde van de mondelinge behandeling bij het hof was deze termijn al verstreken. Op de mondelinge behandeling bij het hof heeft de vader verteld dat de zorgregeling, zoals die tot de bestreden beschikking was, inmiddels weer helemaal is hervat. De verzoeken die de vader in zijn beroepschrift heeft gedaan, zijn daardoor achterhaald. De advocaat van de vader heeft op vragen van het hof geantwoord dat de vader in plaats daarvan het hof verzoekt te beoordelen of de kinderrechter de beslissing over de opschorting heeft kunnen nemen. Het hof vat dit op als een rechtmatigheidstoets.
5.3
Anders dan de vader heeft betoogd, is het hof van oordeel dat de kinderrechter bij zijn beoordeling het juiste wettelijk kader heeft toegepast. Het verzoek van de GI om de zorgregeling te schorsen, moet worden beoordeeld aan de hand van het wettelijk kader van artikel 1:265g BW en niet – zoals de vader heeft gesteld – aan de hand van het wettelijk kader van artikelen 1:253a in combinatie met 1:377a BW. Op grond van artikel 1:265g BW moet het hof beoordelen of de opschorting van de zorgregeling in het belang van de kinderen noodzakelijk was.
5.4
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn, na de omgang met de vader, bij de moeder thuis gekomen met blauwe plekken en (schaaf)wonden. De vader heeft aan de moeder laten weten dat [de minderjarige2] in de badkamer was uitgegleden en hierdoor schaafplekken in zijn nek had. Enkele dagen daarna heeft [de minderjarige2] aan de moeder verteld dat de vader zowel hem als [de minderjarige1] pijn had gedaan. Hierop heeft de moeder dit gemeld aan de GI. De GI heeft contact opgenomen met de vertrouwensarts van [naam1] . De vertrouwensarts heeft een doorverwijzing gedaan naar forensisch artsen. De forensisch artsen hebben een letselonderzoek (Forensisch Medische Expertise Kindermishandeling) bij [de minderjarige1] en [de minderjarige2] uitgevoerd. Uit dit letselonderzoek volgt dat een deel van het letsel waarschijnlijk toegebracht letsel is. De GI heeft aangevoerd dat uit het onderzoek niet blijkt door wie dit letsel is toegebracht, maar dat wel is duidelijk dat de kinderen vlak voor het letsel een omgangsweekend bij de vader hebben gehad en dat de kinderen zelf ook hebben aangegeven dat de vader hen pijn zou hebben gedaan.
Anders dan de vader heeft betoogd, is het hof van oordeel dat de uitkomst van het onderzoek in combinatie met de uitspraken van de kinderen de tijdelijke opschorting van de zorgregeling voldoende rechtvaardigen. Dat volgens het onderzoek een deel van het letsel waarschijnlijker accidenteel letsel is, maakt dat niet anders. Het hof onderschrijft hierbij het oordeel van de kinderrechter dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] vanwege hun zeer jonge leeftijd nog volledig afhankelijk zijn van de volwassenen om hen heen en dat dit hen bijzonder kwetsbaar maakt. Voor zover de rechtmatigheid van de beslissing van de kinderrechter kan worden getoetst, is het hof – in navolging van het advies van de raad – van oordeel dat op basis van de toen aanwezige informatie opschorting van de zorgregeling in het belang van de kinderen was.
5.5
De kinderrechter heeft in zijn beschikking overwogen dat gelet op de jonge leeftijd van de kinderen de hechting tussen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] en de vader van groot belang is en dat daarom de GI de mogelijkheden tot contact tussen de kinderen en de vader moet onderzoeken. Om de begeleide omgang zo snel mogelijk op te starten, heeft de GI voorgesteld aan de vader om de omgang te laten begeleiden door de hulpverlener van [naam2] die al betrokken was bij het gezin. De vader is hiermee echter niet akkoord gegaan, omdat hij geen vertrouwen had in deze hulpverlener. De GI heeft daarna – tevergeefs – bij [naam2] gevraagd of een andere hulpverlener beschikbaar was. Vervolgens bleek het omgangshuis ook geen optie, omdat de vader niet wilde reizen voor de omgangsmomenten. Daarna heeft de GI twee andere zorgaanbieders – weer zonder resultaat – benaderd voor de begeleiding van de omgang. Uiteindelijk heeft de GI, omdat de vader geen contact meer wilde met de destijds betrokken jeugdbeschermer, een tweede contactpersoon aangesteld om de omgang tussen de vader en de kinderen te begeleiden. Die begeleide omgang heeft ook plaatsgevonden. Op de mondelinge behandeling heeft de GI aan het hof verteld dat – en dat is door de vader niet betwist – vanaf het moment dat de politie de zaak heeft geseponeerd de omgang met inzet van hulpverlening weer is opgebouwd. Inmiddels is de zorgregeling zoals die voor de schorsing was weer volledig hervat.
Het hof is van oordeel dat de GI vanaf de beslissing tot opschorting zich voldoende heeft ingespannen om het contact tussen de vader en de kinderen mogelijk te maken.
5.6
Het hof zal de bestreden beschikking in stand houden (bekrachtigen) en de verzoeken van de vader afwijzen.

6.De beslissing

Het hof:
6.1
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 12 juli 2024 en
6.2
wijst de verzoeken van de vader af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K. Mans, P.B. Kamminga en A.T. Bol, bijgestaan door de griffier, en is op 29 april 2025 door mr. P.B. Kamminga uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.