ECLI:NL:GHARL:2025:4716

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 juli 2025
Publicatiedatum
30 juli 2025
Zaaknummer
200.351.985
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arrest in kort geding over omgangsregeling tussen vader en minderjarige

In deze zaak heeft de vader hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Gelderland, waarin een omgangsregeling voor zijn dochter was vastgesteld. De vader vorderde nakoming van deze regeling, die in een eerdere beschikking van 31 oktober 2024 was vastgesteld. De voorzieningenrechter had in zijn vonnis van 23 januari 2025 de omgangsregeling aangepast, wat de vader niet accepteerde. Tijdens de mondelinge behandeling op 18 juni 2025 waren zowel de vader als vertegenwoordigers van de Stichting Jeugdbescherming Gelderland aanwezig. Het hof oordeelde dat de vader geen spoedeisend belang meer had, omdat de bodemprocedure gelijktijdig werd behandeld en er een definitieve regeling werd vastgesteld. Het hof verwierp het hoger beroep van de vader en bepaalde dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het hof benadrukte dat de voorzieningenrechter in de rechtbank vrij stond om een beslissing te nemen die in het belang van het kind was, gezien de omstandigheden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.351.985
zaaknummer rechtbank Gelderland 444629
arrest in kort geding van 29 juli 2025
in de zaak van
[verweerder],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. P.K. de Blieck-Willemsen,
en
de gecertificeerde instelling (de GI)
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Arnhem,
verzoeker in hoger beroep,
advocaat: mr. I.P.C. Sindram.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
De vader stelt hoger beroep in bij het gerechtshof (hierna: het hof) tegen het vonnis dat de voorzieningenrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, (hierna: de voorzieningenrechter) op 23 januari 2025 tussen partijen heeft uitgesproken.
1.2.
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep (tevens memorie van grieven) van de vader
  • de memorie van antwoord
  • het journaalbericht van 22 mei 2025 van mr. De Blieck-Willemsen met producties
  • het journaalbericht van 4 juni 2025 van mr. De Blieck-Willemsen met producties
  • het journaalbericht van 10 juni 2025 van mr. De Blieck-Willemsen met producties.
1.3.
Op 18 juni 2025 heeft de mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- de vader bijgestaan door zijn advocaat;
- twee vertegenwoordigers van de GI, bijgestaan door hun advocaat;
- de pleegouders;
- een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder ook: de raad).
Een stagiaire van de GI is bijzondere toegang als toehoorder verleend.

2.De kern van de zaak

2.1.
De vader heeft bij de voorzieningenrechter nakoming gevorderd van de door de rechtbank Gelderland in de beschikking van 31 oktober 2024 vastgestelde omgangsregeling. In die beschikking is als omgangsregeling bepaald dat zijn dochter [de minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ), geboren [in] 2009, eenmaal per vier weken van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur alsmede tweemaal een week vakantie per jaar bij de vader verblijft. Voor het geval de omgangsregeling door de GI niet wordt uitgevoerd, vordert de vader dat aan de GI dan een dwangsom wordt opgelegd.
2.2.
De voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 23 januari 2025 beslist over de vordering tot nakoming van de vastgestelde omgangsregeling van de vader en bepaald dat [de minderjarige] :
  • in de periode tot en met juli 2025: een dag per twee maanden, te beginnen in februari 2025;
  • in de periode 1 augustus 2025 - 31 oktober 2025: een zondag per maand;
  • vanaf 31 oktober 2025: een keer per vier weken van zaterdag 10.00 uur tot zondag 18.00 uur;
  • en als het voorgaande loopt, twee keer één week vakantie per jaar;
  • alles onder de regie van de GI.
Het overige door de vader verzochte heeft de voorzieningenrechter afgewezen.
2.3.
De vader is het niet eens met de door de voorzieningenrechter vastgestelde omgangsregeling en hij komt daarom in hoger beroep. Hij vordert dat het hof het vonnis van 23 januari 2025 zal vernietigen en de GI alsnog zal veroordelen tot nakoming van de omgangsregeling zoals vastgelegd in voormelde beschikking van 31 oktober 2024 (zie 2.1.) met oplegging van een dwangsom aan de GI in het geval de omgangsregeling niet wordt nagekomen (€ 5.000 per dag of dagdeel of uur), en de GI te veroordelen in de proceskosten in beide instanties.
De GI vraagt het hof de vorderingen van de vader af te wijzen en hem te veroordelen in de proceskosten.
2.4.
De GI heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing over de omgang in de beschikking van 31 oktober 2024 (de bodemprocedure met zaaknummer 200.350.462). Het hof heeft het verzoek van de GI (principaal hoger beroep) en de tegenverzoeken van de vader (incidenteel hoger beroep) in die procedure tegelijk met de verzoeken in deze procedure bij de mondelinge behandeling op 18 juni 2025 behandeld.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

Bodemprocedure
3.1.
In de bodemprocedure heeft de GI in het principaal hoger beroep verzocht de beschikking van 31 oktober 2024 te vernietigen ten aanzien van de daarin vastgestelde omgangsregeling en te bepalen dat [de minderjarige] één dag per kwartaal bij de vader verblijft. De vader heeft vervolgens in het incidenteel hoger beroep verzocht de voogdijmaatregel op te heffen en hem alsnog te belasten met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] , het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij hem te bepalen en een bijzondere curator te benoemen die advies kan uitbrengen, dan wel te bepalen dat er diagnostisch onderzoek moet worden verricht.
Het hof geeft in de bodemprocedure net als in deze procedure een beschikking op 29 juli 2025. Het hof bepaalt in de bodemprocedure dat de beschikking van 31 oktober 2024 wordt vernietigd ten aanzien van de omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] en het hof stelt als omgangsregeling vast dat [de minderjarige] minimaal één zondag per kwartaal van 9.00 uur tot 18.00 uur bij de vader verblijft. De verzoeken van de vader in de bodemprocedure wijst het hof af.
Spoedeisend belang
3.2.
Het hof stelt voorop dat bij de beantwoording van de vraag of een in kort geding verlangde voorziening in hoger beroep voor toewijzing in aanmerking komt, mede dient te worden beoordeeld, zo nodig ambtshalve, of de eisende partij - in dit geval de vader - ten tijde van het arrest van het hof bij die voorziening een spoedeisend belang heeft (HR 31 mei 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE3437). Uitgaande van de toestand op dit moment moet een afweging van de belangen van partijen worden gemaakt.
3.3.
Het hof stelt vast dat de vader op het moment van indiening van de vordering in kort geding een spoedeisend belang had omdat de omgangsregeling zoals vastgesteld door de rechtbank in de beschikking van 31 oktober 2024 niet volledig werd uitgevoerd. Het hof is echter van oordeel dat het feit dat het hof de bodemprocedure in hoger beroep tegelijkertijd met de vorderingen in deze kortgedingprocedure heeft behandeld en het hof in beide procedures op dezelfde datum een beslissing geeft, tot gevolg heeft dat hij geen spoedeisend belang meer heeft bij een beslissing van het hof op zijn vordering in deze procedure.
Te meer nu het hof in de bodemprocedure niet alleen de omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] maar ook de verzoeken van de vader over de voogdij en het gezag over [de minderjarige] en haar hoofdverblijf heeft beoordeeld. In deze kortgedingprocedure kan slechts een voorlopige regeling worden getroffen en dat kan niet meer aan de orde zijn, omdat het hof in de bodemprocedure met ingang van heden een definitieve regeling vaststelt. Voor zover de vader om oplegging van een dwangsom heeft verzocht, ziet dit specifiek op nakoming door de GI van de omgangsregeling zoals bepaald in de beschikking van 31 oktober 2024, welke regeling door het hof wordt vernietigd onder vaststelling van een andere omgangsregeling.
Het hof zal daarom het hoger beroep van de vader tegen het vonnis van 23 januari 2025 verwerpen.
3.4.
De vader heeft in deze kortgedingprocedure gesteld dat de voorzieningenrechter in de rechtbank zo kort na de beslissing van de rechtbank over de omgang tussen de vader en [de minderjarige] geen andere omgangsregeling had mogen vaststellen, mede omdat de procedure in kort geding dan een verkapt hoger beroep zou zijn.
Ten overvloede overweegt het hof dat als de bodemrechter een beslissing heeft gegeven, de voorzieningenrechter zijn oordeel daarop in beginsel moet afstemmen. Onder omstandigheden kan hierop echter een uitzondering worden gemaakt. Dat kan het geval zijn als de zaak zo spoedeisend is dat niet kan worden gewacht op de beslissing op een rechtsmiddel dat tegen de uitspraak is aangewend. Een uitzondering kan ook aan de orde zijn als sprake is van een zodanige wijziging van omstandigheden dat de bodemrechter waarschijnlijk een andere beslissing zou hebben gegeven als hij daar destijds van op de hoogte zou zijn geweest. Bij de beoordeling van de vordering worden dus alle omstandigheden van het geval in aanmerking genomen en dit kan er toe leiden dat de voorzieningenrechter in kort geding een andere beslissing geeft.
Het hof constateert dat er na de beschikking van 31 oktober 2024 nieuwe ontwikkelingen zijn geweest wat betreft de (uitvoering) van de omgangsregeling en de afspraken die waren gemaakt bij de rechtbank tijdens de mondelinge behandeling. Aangegeven is door de voogd dat [de minderjarige] na de beschikking nauwelijks meer was te mobiliseren. Zij gaf aan dat zij zich niet gehoord voelde en zij wilde nauwelijks meer meewerken aan contact en een gesprek met de vader. Met het oog op de belangen van [de minderjarige] stond het de voorzieningenrechter in die situatie vrij om een (andere) beslissing te geven die zij op dat moment het meest geraden achtte.
3.5.
Vanwege de aard van de zaak (familieverhoudingen) is het hof van oordeel dat iedere partij zijn eigen kosten moet dragen (compensatie van proceskosten). In hetgeen partijen hebben aangevoerd ziet het hof geen aanleiding om anders te beslissen.

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
verwerpt het hoger beroep;
4.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt van de procedures bij de voorzieningenrechter en het hof;
4.3.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. K.A.M. van Os-ten Have, I.A. Vermeulen en M. Kemmers, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2025.