Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster,
1.1. Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
4.De omvang van het geschil
- de moeder [de minderjarige] op donderdag ophaalt uit school en hem na het avondeten om 19.00 uur naar de vader terugbrengt in de week dat [de minderjarige] niet bij de moeder verblijft,
- dat [de minderjarige] in de weken dat hij bij de moeder verblijft op maandag en woensdag om 17.30 uur met de moeder belt en dat [de minderjarige] in de week dat hij niet bij de moeder verblijft op maandag, woensdag en vrijdag om 17.30 uur met de moeder belt.
5.De motivering van de beslissing
De rechter heeft in het bijzijn van de griffier een muntje opgegooid om te bepalen in welke plaats [de minderjarige] naar de basisschool zal gaan en, als gevolg daarvan, bij wie hij zijn hoofdverblijfplaats zal hebben. Dat heeft het lot dus bepaald.” Zoals het hof in de zaak met nummer 200.350.228/02 al heeft overwogen vindt het hof, net als de moeder, het nemen van een beslissing op basis van het opgooien van een muntje onaanvaardbaar. Een dergelijke handelswijze past niet in het rechtssysteem, zeker niet wanneer het belang van een kind een eerste overweging dient te zijn.
De, namens de moeder in dat kader, naar voren gebrachte grief kan in verband met de herstelfunctie van het hoger beroep echter niet leiden tot vernietiging van de bestreden beschikking omdat het hoger beroep de gelegenheid biedt om eventuele fouten en verzuimen uit de eerste aanleg te herstellen.
Het hof is van oordeel dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vader dient te worden bepaald, zodat het hof de beslissing van de rechtbank in zoverre zal bekrachtigen. Het hof neemt de motivering van de rechtbank echter niet over en overweegt als volgt.