ECLI:NL:GHARL:2025:4732

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
31 juli 2025
Publicatiedatum
31 juli 2025
Zaaknummer
200.350.228
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake hoofdverblijfplaats en zorgregeling van minderjarige na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de hoofdverblijfplaats en zorgregeling van een minderjarige na de echtscheiding van de ouders. De ouders, de moeder en de vader, zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor de zorg van hun kind, dat in 2020 is geboren. De rechtbank Midden-Nederland had eerder bepaald dat het kind bij de moeder zou wonen, maar de moeder heeft in 2023 haar hoofdverblijfplaats verplaatst naar een andere stad, wat de uitvoering van de co-ouderschapsregeling bemoeilijkt. De vader heeft verzocht om de hoofdverblijfplaats van het kind bij hem te vestigen, wat het hof heeft bekrachtigd. Het hof oordeelt dat de afstand tussen de woonplaatsen van de ouders een wijziging van omstandigheden vormt die een herbeoordeling van de zorgregeling rechtvaardigt. De ouders zijn beide geschikt om voor het kind te zorgen, maar de praktische uitvoering van de zorgregeling is door de verhuizing van de moeder niet langer haalbaar. Het hof heeft de zorgregeling aangepast, zodat het kind meer tijd bij de vader doorbrengt, en heeft de verzoeken van de moeder om de zorgregeling te wijzigen afgewezen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.350.228/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 579782)
beschikking van 31 juli 2025
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S. Vermeule,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.V. de Nooijer.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 20 december 2024, uitgesproken onder zaaknummer 579782, verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 22 januari 2025;
- het verweerschrift met producties;
- een journaalbericht namens de moeder van 16 juni 2025, met producties 21 tot en met 33.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 27 juni 2025 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).

3.De feiten

3.1
Het huwelijk van de partijen is [in] 2023 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 4 april 2023 in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige] . [de minderjarige] is [in] 2020 in [plaats1] geboren. De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [de minderjarige] .
3.3
In de echtscheidingsbeschikking van 4 april 2023 heeft de rechtbank bepaald dat [de minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder zal hebben en dat de in het ouderschapsplan overeengekomen zorgregeling deel uitmaakt van de beschikking.
In het ouderschapsplan hebben de ouders afgesproken dat:
- [de minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder heeft en op dit adres ingeschreven staat. De ouders vinden dat het geen recht doet aan de situatie om het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij één van de ouders vast te stellen, omdat zij een gelijkwaardige rol als ouder vervullen binnen het co-ouderschap;
- [de minderjarige] in de oneven weeknummers bij de vader verblijft en in de even weeknummers bij de moeder, zodat [de minderjarige] op jaarbasis evenveel tijd bij elke ouder doorbrengt;
- de ouder bij wie [de minderjarige] het laatst verbleef, hem brengt naar de andere ouder wanneer er gewisseld moet worden. [de minderjarige] wordt wekelijks op zaterdagochtend naar de andere ouder gebracht;
- de ouder bij wie [de minderjarige] is, één keer per dag in de avond mogelijk zal maken dat [de minderjarige] even kan videobellen met de andere ouder. Als [de minderjarige] zelf vraagt om vaker te bellen, zal dit zover mogelijk altijd gefaciliteerd worden;
- de ouders gezamenlijk een keuze voor een (type) school maken.
3.4
Bij beschikking van 15 april 2025 heeft het hof het verzoek van de moeder om schorsing te bevelen van de werking van de bestreden beschikking, afgewezen (200.350.228/02).

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen zijn in geschil: de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] , de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen hen betreffende [de minderjarige] en de inschrijving van [de minderjarige] op een basisschool.
Bij de bestreden beschikking is:
- bepaald dat [de minderjarige] voortaan zijn hoofdverblijfplaats bij de vader heeft;
- aan de vader vervangende toestemming verleend om [de minderjarige] in te schrijven op basisschool [naam1] in [woonplaats2] ;
- een zorgregeling vastgesteld waarbij:
- [de minderjarige] per vier weken drie weekenden bij de moeder en één weekend bij de vader verblijft;
- de vader [de minderjarige] in de ene week op vrijdag direct uit school naar de moeder brengt, waarna de moeder [de minderjarige] op zondag om 18.00 uur bij de vader terugbrengt. In de opvolgende week dat [de minderjarige] in het weekend naar de moeder gaat, haalt de moeder [de minderjarige] direct uit school op, waarna de vader [de minderjarige] op zondag om 16.00 uur bij de moeder ophaalt,
- de volgende verdeling van vakanties en feestdagen vastgesteld, waarbij de ouders samen
afspreken welke ouder [de minderjarige] haalt en welke ouder [de minderjarige] terugbrengt en op welke tijdstippen,:
- in de herfstvakantie en de voorjaarsvakantie verblijft [de minderjarige] bij de moeder;
- in de kerstvakantie en de meivakantie verblijft [de minderjarige] één week bij de vader en één week bij de moeder, de weekverdeling in onderling overleg tussen de ouders vast te stellen;
- in de zomervakantie verblijft [de minderjarige] vier weken bij de moeder en twee weken bij de vader, de weekverdeling in onderling overleg tussen de ouders vast te stellen;
- tijdens Pasen verblijft [de minderjarige] in de oneven jaren bij de moeder en in de even jaren bij de vader;
- tijdens Hemelvaart verblijft [de minderjarige] in de even jaren bij de moeder en in de oneven jaren bij de vader;
- tijdens Pinksteren verblijft [de minderjarige] in de oneven jaren bij de moeder en in de even jaren bij de vader;
- op Koningsdag verblijft [de minderjarige] bij de ouder waar hij op dat moment volgens de reguliere zorgregeling is. Als Koningsdag op een vrijdag of een maandag plaatsvindt, verblijft [de minderjarige] een dag langer bij de ouder bij wie hij in dat weekend is;
- op Moederdag en Vaderdag verblijft [de minderjarige] bij de betreffende ouder;
- op de verjaardag van een van de ouders, verblijft [de minderjarige] bij de ouder waar hij op dat moment volgens de reguliere zorgregeling is;
- op de verjaardag van [de minderjarige] verblijft hij in de oneven jaren bij de moeder en in de even jaren bij de vader, voor zover dit in het weekend valt;
- op studiedagen van de basisschool die op een vrijdag of een maandag plaatsvinden, verblijft [de minderjarige] een dag langer bij de ouder bij wie hij in dat weekend is;
en deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
De moeder is het niet eens met die beslissing en is met vier grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen, de verzoeken van de vader alsnog af te wijzen, de moeder vervangende toestemming te verlenen om [de minderjarige] in te schrijven op basisschool [naam2] , een zorg- en contactregeling vast te stellen waarbij [de minderjarige] drie weekenden per vier weken bij de vader verblijft en de in het beroepschrift opgenomen verdeling van de vakanties en feestdagen vast te stellen.
Voor zover haar verzoek om vervangende toestemming om [de minderjarige] in te schrijven op basisschool [naam2] wordt afgewezen, verzoekt de moeder te bepalen dat de door de rechtbank in eerste aanleg vastgestelde regeling voor de vakanties en feestdagen in stand blijft en de door de rechtbank vastgestelde zorg- en contactregeling aan te vullen in die zin dat:
  • de moeder [de minderjarige] op donderdag ophaalt uit school en hem na het avondeten om 19.00 uur naar de vader terugbrengt in de week dat [de minderjarige] niet bij de moeder verblijft,
  • dat [de minderjarige] in de weken dat hij bij de moeder verblijft op maandag en woensdag om 17.30 uur met de moeder belt en dat [de minderjarige] in de week dat hij niet bij de moeder verblijft op maandag, woensdag en vrijdag om 17.30 uur met de moeder belt.
Ten slotte verzoekt de moeder het hof de te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
4.3
De vader voert verweer en vraagt het hof het hoger beroep van de moeder af te wijzen en de te geven beschikking uitvoervaar bij voorraad te verklaren, kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissing

rechtsmacht en het toepasselijk recht
5.1
De moeder heeft de Guatemalaanse nationaliteit, zodat deze zaak een internationaal karakter heeft. Het hof zal daarom eerst beoordelen of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en welk recht van toepassing is.
5.2
De voorliggende verzoeken hebben betrekking op de ouderlijke verantwoordelijkheid. Gelet op artikel 7 lid 1 Brussel II-ter zijn ten aanzien van de ouderlijke verantwoordelijkheid de gerechten van de lidstaat bevoegd op het grondgebied waarvan het kind de gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt. Omdat [de minderjarige] op het moment van indiening van het verzoekschrift in eerste aanleg, 2 augustus 2024, zijn gewone verblijfplaats in Nederland had, komt aan de Nederlandse rechter rechtsmacht toe.
5.3
De rechtbank heeft op de verzoeken Nederlands recht van toepassing geacht. Nu tegen dit oordeel geen grief is gericht, zal ook het hof bij de beoordeling Nederlands recht tot uitgangspunt nemen.
herstelfunctie hoger beroep
5.4
In de bestreden beschikking staat: “
De rechter heeft in het bijzijn van de griffier een muntje opgegooid om te bepalen in welke plaats [de minderjarige] naar de basisschool zal gaan en, als gevolg daarvan, bij wie hij zijn hoofdverblijfplaats zal hebben. Dat heeft het lot dus bepaald.” Zoals het hof in de zaak met nummer 200.350.228/02 al heeft overwogen vindt het hof, net als de moeder, het nemen van een beslissing op basis van het opgooien van een muntje onaanvaardbaar. Een dergelijke handelswijze past niet in het rechtssysteem, zeker niet wanneer het belang van een kind een eerste overweging dient te zijn.
De, namens de moeder in dat kader, naar voren gebrachte grief kan in verband met de herstelfunctie van het hoger beroep echter niet leiden tot vernietiging van de bestreden beschikking omdat het hoger beroep de gelegenheid biedt om eventuele fouten en verzuimen uit de eerste aanleg te herstellen.
hoofdverblijfplaats en zorgregeling
5.5
Op grond van artikel 1:253a lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing over de uitoefening van het ouderlijk gezag alsmede een door de ouders onderling getroffen regeling daarover wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Deze gewijzigde regeling kan een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken omvatten alsook de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft.
5.6
Niet in geschil is dat er een wijziging van omstandigheden is die een nieuwe beoordeling van de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling rechtvaardigt. Deze wijziging is erin gelegen dat [de minderjarige] inmiddels vier jaar oud is en dus naar een basisschool moet gaan en de bestaande co-ouderschapsregeling gelet op de afstand tussen de woonplaatsen van de ouders als gevolg daarvan niet langer kan worden gehandhaafd.
hoofdverblijfplaats
5.7
Uit de stukken en wat tijdens de mondelinge behadeling is besproken blijkt duidelijk dat beide ouders geschikt en in staat zijn om de dagelijkse zorg voor [de minderjarige] op zich te nemen. Zo zijn er geen zorgen over de opvoedvaardigheden van de ouders, hebben beide ouders de mogelijkheid om de dagelijkse zorg voor [de minderjarige] te combineren met hun werk en hebben zij beiden een goed netwerk. Daarnaast is tijdens de mondelinge behandeling gebleken dat de ouders liefdevolle en betrokken ouders zijn die elkaar het contact met [de minderjarige] gunnen. Het voorgaande maakt, zoals de raad tijdens de mondelinge behandeling heeft benadrukt, dat er voor wat betreft de bepaling van de hoofdverblijfplaats niet een ‘meer geschikte’ ouder is.
5.8
Hoewel beide ouders dus geschikt en in staat zijn de dagelijkse zorg voor [de minderjarige] te op zich te nemen, zal het hof toch een beslissing moeten nemen over de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] .
Het hof is van oordeel dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vader dient te worden bepaald, zodat het hof de beslissing van de rechtbank in zoverre zal bekrachtigen. Het hof neemt de motivering van de rechtbank echter niet over en overweegt als volgt.
5.9
Ten tijde van het tot stand komen van de zogenoemde ‘co-ouderschapsregeling’ was de moeder al verhuisd naar [woonplaats1] . De vader is in [woonplaats2] blijven wonen. Tot het moment dat [de minderjarige] naar de basisschool ging, verbleef hij de ene week bij de moeder en de andere week bij de vader. Zoals hiervoor al overwogen is die co-ouderschapsregeling op dit moment echter niet meer uitvoerbaar vanwege de afstand tussen de woonplaatsen van de ouders, nu [de minderjarige] naar de basisschool moet. Het hof acht het in dat kader van belang dat het de moeder is geweest die in het verleden de keuze heeft gemaakt om uit [woonplaats2] te vertrekken en op grote afstand van de vader te gaan wonen, hoewel op dat moment al voorzienbaar was dat de co-ouderschapsregeling niet langer uitvoerbaar zou zijn vanaf het moment dat [de minderjarige] naar de basisschool zou gaan. Dit aspect hebben de ouders ook al onder ogen gezien ten tijde van het ouderschapsplan. Daarin is weliswaar het hoofdverblijf bij de moeder bepaald, maar met de kanttekening dat de ouders vinden dat het geen recht doet aan de situatie om het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij één van de ouders vast te stellen, omdat zij een gelijkwaardige rol als ouder vervullen binnen het co-ouderschap. De moeder heeft indertijd geen vervangende toestemming voor de verhuizing gevraagd. Dat lag gezien de toen geldende co-ouderschapsregeling wellicht ook niet in de rede: de bepaling van de hoofdverblijfplaats had meer de functie om te bepalen waar [de minderjarige] ingeschreven staat. Dat [de minderjarige] toen bij de moeder is ingeschreven laat naar het oordeel van het hof onverlet dat, anders dan de moeder kennelijk meent, geen sprake is van een verhuizing van/naar de vader, maar van een verhuizing van de moeder (met [de minderjarige] ) zonder dat toestemming is gegeven.
Het hof is het met de raad eens dat het [de minderjarige] is die als gevolg van de grote afstand tussen de woonplaatsen van de ouders moet inleveren. [de minderjarige] moet een van de twee ouders immers meer missen en moet lang heen en weer reizen. Omdat [de minderjarige] in het kader van de uitvoering van de zorgregeling veel tijd in de auto doorbrengt, acht het hof het niet in het belang van [de minderjarige] om ook gedurende de week meerdere keren per dag tijd in de auto te moeten doorbrengen. In dat kader geldt dat wanneer de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de moeder wordt bepaald, hij met de auto naar school moet worden gebracht en van school moet worden gehaald, terwijl hij als zijn hoofdverblijfplaats bij de vader blijft te voet naar school kan.
zorgregeling en regeling tijdens vakanties en feestdagen
5.1
Aangezien de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vader blijft, komt het hof niet toe aan de verzoeken van de moeder om een zorgregeling en een regeling voor verblijf tijdens vakanties en feestdagen tussen de vader en [de minderjarige] vast te stellen.
vervangende toestemming
5.11
Het hof komt gelet op het voorgaande ook niet toe aan het verzoek van de moeder om vervangende toestemming om [de minderjarige] op een basisschool in [plaats2] in te schrijven.
voorwaardelijke verzoeken
5.12
Omdat geen vervangende toestemming wordt verleend om [de minderjarige] in te schrijven op basisschool [naam2] , dient het hof de voorwaardelijke verzoeken van de moeder tot aanvulling van de door de rechtbank vastgestelde zorg- en contactregeling te beoordelen.
5.13
Op grond van de huidige zorgregeling ziet [de minderjarige] de moeder regelmatig twee aaneengesloten weken niet. De moeder heeft daarom verzocht om de huidige zorgregeling aan te vullen, in die zin dat de moeder [de minderjarige] in de week dat [de minderjarige] niet bij de moeder verblijft op donderdag ophaalt uit school in [woonplaats2] en hem na het avondeten om 19.00 uur naar de vader terugbrengt.
Het hof vindt, net als de raad en de moeder, dat het voor [de minderjarige] lang is om een van zijn ouders gedurende twee aaneengesloten weken niet te zien en vindt het in het belang van [de minderjarige] om de moeder niet op regelmatige basis zo lang te hoeven missen. Het hof zal het verzoek van de moeder om de zorgregeling aan te vullen met een extra omgangsmoment in de week dat [de minderjarige] niet bij de moeder verblijft dan ook toewijzen. In hetgeen de vader heeft aangedragen ziet het hof geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen.
5.14
Daarnaast heeft de moeder verzocht om de huidige zorgregeling aan te vullen met een belregeling. De vader heeft laten weten daarmee in te stemmen, maar het belmoment een half uur later dan verzocht te willen laten plaatsvinden. Gelet hierop zal het hof de door de moeder verzochte belregeling vastleggen, met dien verstande dat de belmomenten om 18:00 zullen plaatsvinden.
5.15
De vader heeft laten weten dat hij in de vakanties, wanneer [de minderjarige] bij de moeder verblijft, graag op maandag, woensdag en vrijdag om 18:00 uur met [de minderjarige] wil bellen, maar hij heeft hier geen verzoek toe ingediend. De moeder heeft echter laten weten dat dit wat haar betreft akkoord is, zodat het hof ervan uit gaat dat de ouders ervoor zullen zorgen dat dit contact tijdens de vakanties wanneer [de minderjarige] bij de moeder verblijft, zal kunnen plaatsvinden.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 20 december 2024, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en vult de daarin vastgestelde zorgregeling als volgt aan:
- in de week dat [de minderjarige] in het weekend niet bij de moeder verblijft, haalt de moeder [de minderjarige] op donderdag op uit school en brengt hem na het avondeten om 19.00 uur naar de vader,
- in de weken dat [de minderjarige] in het weekend bij de moeder verblijft, belt de moeder op maandag en woensdag om 18.00 uur met [de minderjarige] ,
- in de week dat [de minderjarige] niet bij de moeder verblijft, belt de moeder op maandag, woensdag en vrijdag om 18.00 uur met [de minderjarige] ;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, E. de Boer en C.M. Schönhagen, bijgestaan door mr. M.A. Mertens als griffier, en is op 31 juli 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.