ECLI:NL:GHARL:2025:4760

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 juli 2025
Publicatiedatum
31 juli 2025
Zaaknummer
24/531
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake proceskostenvergoeding in WOZ-zaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 juli 2025 uitspraak gedaan in een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft een geschil over de waardering van een onroerende zaak volgens de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar van de gemeente Vijfheerenlanden had de waarde van de woning vastgesteld op € 306.000 per waardepeildatum 1 januari 2021, en had een aanslag onroerendezaakbelasting opgelegd. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar de heffingsambtenaar heeft het bezwaar ongegrond verklaard. Hierop heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank, die het beroep ongegrond verklaarde. Belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld, waarbij de proceskostenvergoeding ter discussie stond. Het Hof oordeelde dat de rechtbank terecht geen proceskostenvergoeding had toegekend, omdat de uitspraak op bezwaar voldoende duidelijk was en de heffingsambtenaar het bezwaar gemotiveerd had afgewezen. Het Hof concludeerde dat de kosten voor beroepsmatige rechtsbijstand in dit geval niet redelijk waren en dus niet voor vergoeding in aanmerking kwamen. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummer BK-ARN 24/531
uitspraakdatum: 29 juli 2025
Uitspraak van de zesde enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank) van 17 januari 2024, nummer UTR 23/1577, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Vijfheerenlanden(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning), per waardepeildatum 1 januari 2021, voor het jaar 2022 vastgesteld op € 306.000. Tegelijk met deze beschikking heeft de heffingsambtenaar voor dat jaar aan belanghebbende een aanslag onroerendezaakbelasting opgelegd.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de beschikking en de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juli 2025. Daarbij is verschenen en gehoord [naam1] namens de heffingsambtenaar. Belanghebbende is met bericht van verhindering niet verschenen.

2.Vaststaande feiten

2.1.
De heffingsambtenaar heeft op 26 januari 2023 op het bezwaar van belanghebbende beslist. In de uitspraak op bezwaar is – voor zover van belang – het volgende opgenomen:
“(…)
Uw bezwaar tegen de waardebeschikking en de aanslag onroerende-zaakbelastingen 2022 verklaar ik ongegrond. De waarde blijft gehandhaafd.
In uw bezwaar gaf u het volgende aan:
– De WOZ-waarde is te hoog vastgesteld;
– De woning van belanghebbende is gelegen in een zeer smalle straat, dit zorgt voor verkeershinder;
– Referentieobjecten;
– Aanleveren gegevens.
Uw bezwaar is als volgt beoordeeld:
Een taxateur van [naam2] heeft uw bezwaarschrift behandeld.
U geeft aan dat de WOZ-waarde te hoog is vastgesteld. Bij de heroverweging naar aanleiding van uw bezwaar heeft de taxateur de waarde van de woning opnieuw onderzocht. Hieruit is gebleken dat uw stelling juist is. De WOZ-waarde van het onderhavige object is te hoog vastgesteld gezien de verkoopcijfers van de gehanteerde onderbouwingen. Echter is uw waardevoorstel van € 245.000, - te laag.
In uw bezwaarschrift geeft u aan dat bij de waardebepaling onvoldoende rekening is gehouden met de nadelige ligging. U noemt specifiek dat de woning is gelegen in een zeer smalle straat. Voor de waardebepaling van de woning is uitgegaan van verkoopcijfers van vergelijkbare woningen die rond de waardepeildatum zijn verkocht. Hierbij is rekening gehouden met de onderlinge verschillen in waardebepalende factoren tussen de woning en de verkochte woningen. Nader onderzoek door de taxateur heeft uitgewezen dat bij de waardebepaling voldoende rekening is gehouden met een bij ons bekende gemiddelde ligging van de woning.
Verder stelt u in uw bezwaar dat de waarde te hoog is vastgesteld in vergelijking met het verkoopcijfers van objecten (…) en (…). Deze verkoopcijfers zijn echter minder goed bruikbaar op basis van een afwijkende gebruikersoppervlakte.
In uw bezwaarschrift vraagt u om gegevens te verstrekken. De gevraagde gegevens zijn, naast het taxatieverslag, eerder aan u verstrekt en/of in deze uitspraak verwerkt of bijgevoegd.
Bij de waardering van woningen past de gemeente de vergelijkingsmethode conform artikel 17 lid 2 Wet WOZ toe. Deze methode houdt in dat de waarde van een object wordt afgeleid van gerealiseerde verkoopcijfers van vergelijkbare objecten, die op of rond de waardepeildatum zijn gerealiseerd. Daarbij wordt rekening gehouden met onderlinge waarderelevante verschillen tussen uw object en de gehanteerde vergelijkbare objecten.
De woning wordt vergeleken met de volgende woningen:
[vergelijkingsobjecten]
De verkoopcijfers van deze vergelijkingsobjecten laten zien dat de waarde niet te hoog is vastgesteld. De onderlinge verschillen zijn voldoende tot uitdrukking gekomen in de
oorspronkelijke waarde.
Horen
In uw bezwaarschrift heeft u aangegeven dat u gehoord wenst te worden als niet geheel
aan uw bezwaar tegemoet zou worden gekomen. De hoorzitting heeft op 18 januari 2023
plaats gevonden. Hetgeen tijdens de hoorzitting naar voren is gekomen, is verwerkt in
deze uitspraak.
Kostenvergoeding
Er bestaat geen aanleiding om op grond van artikel 7:15, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht en het Besluit proceskosten bestuursrecht over te gaan tot de gevraagde kostenvergoeding. Uw bezwaar is ongegrond verklaard. Dan is er in de heroverweging op bezwaar geen sprake van het herroepen van het bestreden besluit wegens aan ondergetekende te wijten onrechtmatigheid.
(…)”
2.2.
De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.

3.Geschil

In hoger beroep is slechts nog in geschil of de Rechtbank een proceskostenvergoeding had moeten toekennen vanwege een fout in de uitspraak op bezwaar.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Belanghebbende stelt dat de uitspraak op bezwaar onduidelijk was, waardoor zij – om inzicht te krijgen in de WOZ-waarde na bezwaar – beroep heeft moeten instellen. De Rechtbank had de heffingsambtenaar daarom moeten veroordelen in de proceskosten in verband met door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, aldus belanghebbende.
4.2.
Het Hof volgt belanghebbende hierin niet. Uit de uitspraak op bezwaar, waarin alle door belanghebbende aangevoerde gronden gemotiveerd zijn weersproken, volgt onmiskenbaar dat de heffingsambtenaar het bezwaar ongegrond heeft verklaard en de waarde heeft gehandhaafd. De woorden “ongegrond” en “gehandhaafd” (zie 2.1) zijn niet voor een andere uitleg vatbaar. Dat verderop in de motivering van de uitspraak op bezwaar staat dat is gebleken dat de stelling van belanghebbende juist is en dat de WOZ-waarde van het onderhavige object te hoog is vastgesteld gezien de verkoopcijfers van de gehanteerde onderbouwingen, doet daaraan niet af. Het moet belanghebbende duidelijk zijn geweest dat dit een vergissing betrof, temeer aan het eind van de motivering – na een weergave van de vergelijkingsobjecten – staat dat de verkoopcijfers van de vergelijkingsobjecten laten zien dat de waarde niet te hoog is vastgesteld en de onderlinge verschillen voldoende tot uitdrukking zijn gekomen in de oorspronkelijke waarde. Mocht belanghebbende desondanks toch twijfelen over het dictum van de uitspraak op bezwaar, dan had zij zich tot de heffingsambtenaar kunnen wenden om hierover helderheid te krijgen. Het inroepen van beroepsmatige rechtsbijstand is in het onderhavige geval naar het oordeel van het Hof niet redelijk, waardoor die kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen (vgl. HR 11 juli 2025, ECLI:NL:HR:2025:1127).
4.3.
Het voorgaande leidt het Hof tot het oordeel dat de Rechtbank terecht geen aanleiding heeft gezien voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Tanghe, lid van de zesde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Postema als griffier.
De beslissing is op 29 juli 2025 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De raadsheer,
(E.D. Postema) (T. Tanghe)
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert wordt een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.