Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep
2.De kern van de zaak
€ 100.500,-, totdat het hof in deze zaak een einduitspraak heeft gedaan, op de derdengeldenrekening van mr. Rezaie moet overboeken, afgewezen. Op enig moment is het geld alsnog overgeboekt naar de derdengeldenrekening van mr. Rezaie. Door de man is vervolgens conservatoir beslag gelegd op de verkoopopbrengst van de woning van de man, welk bedrag zich op de derdengeldenrekening van mr. Rezaie bevindt.
3.Het oordeel van het hof
sui generis. Dit brengt mee dat de door het hof toe te passen regels van internationaal privaatrecht op de vordering tot afgifte van de bruidsgave niet voortvloeien uit een verdrag of verordening, maar uit het commune Nederlandse recht. Omdat de man als de in eerste aanleg gedaagde partij in Nederland woont, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe (artikel 2 van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)).
400 Bahar-e Azadi volle (1) gouden munten, dan wel de waarde daarvan van € 195.920,-.
€ 100.409,-) aan de vrouw te voldoen. Voor de resterende 195 Bahar-e Azadi volle gouden munten volgt naar het oordeel van het hof uit de door de man overgelegde inkomensgegevens en hetgeen ter zitting is verklaard, voldoende dat de man niet in staat kan worden geacht om deze direct te voldoen. Het hof zal de man daarom toestaan het surplus van 195 munten in termijnen aan de vrouw te voldoen. Het hof zal bepalen dat de man, voor het eerst op 1 januari 2026, ieder jaar vijf Bahar-e Azadi volle gouden munten, of een equivalent daarvan in euro’s (te weten € 2.449,-), aan de vrouw dient te voldoen.
€ 35.000,- door de man uit hoofde van een geldleningsovereenkomst dan wel onverschuldigde betaling dan wel ongerechtvaardigde verrijking.
4.De beslissing
17 januari 2024, voor zover dit ziet op de bruidsgave en doet opnieuw recht:
17 januari 2024, voor zover dit ziet op de (afwijzing van de vordering tot) terugbetaling van € 35.000,-;
1 juli 2025.