ECLI:NL:GHARL:2025:4780

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 juli 2025
Publicatiedatum
1 augustus 2025
Zaaknummer
200.340.477/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale rechtsmacht en toepasselijk recht bij bruidsgave in huwelijksgeschil tussen man en vrouw van Iraanse afkomst

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een huwelijksgeschil tussen een man en een vrouw van Iraanse afkomst, heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 juli 2025 uitspraak gedaan. De man en de vrouw zijn in 2008 in Iran gehuwd en hebben zowel de Iraanse als de Nederlandse nationaliteit. De vrouw heeft in 2023 een vordering ingesteld tot betaling van de bruidsgave, bestaande uit 400 Bahar-e Azadi gouden munten, en een bedrag van € 35.000,- op basis van een geldleningsovereenkomst. De rechtbank Noord-Nederland heeft de vordering tot bruidsgave toegewezen, maar de vordering tot terugbetaling van € 35.000,- afgewezen. De man is in hoger beroep gegaan tegen de toewijzing van de bruidsgave, terwijl de vrouw in incidenteel hoger beroep is gegaan tegen de afwijzing van de terugbetaling.

Het hof heeft eerst de rechtsmacht en het toepasselijke recht beoordeeld. Het hof concludeert dat de Nederlandse rechter bevoegd is om te oordelen over de vorderingen, gezien de woonplaats van de man in Nederland. Het hof heeft vastgesteld dat het Iraanse recht van toepassing is op de bruidsgave, aangezien deze voortvloeit uit het huwelijk dat in Iran is gesloten. Het hof heeft de bruidsgave gekwalificeerd als een rechtsverhouding en heeft geoordeeld dat de vrouw recht heeft op de bruidsgave. De man heeft verzocht om matiging van de bruidsgave, wat het hof heeft toegestaan voor een deel van de bruidsgave, waarbij de man in termijnen moet betalen.

De vordering van de vrouw tot terugbetaling van € 35.000,- is afgewezen, omdat deze onvoldoende onderbouwd was. Het hof heeft bepaald dat elke partij zijn eigen proceskosten draagt, gezien de aard van de zaak. De uitspraak van het hof houdt in dat de man 205 Bahar-e Azadi gouden munten of het equivalente bedrag in euro's aan de vrouw moet betalen, met een betalingsregeling voor het surplus van 195 munten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.340.477/01
zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 226553
arrest van 1 juli 2025
in de zaak van
[appellant](de man),
die woont in [woonplaats1] ,
die hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de rechtbank optrad als gedaagde,
advocaat: mr. W. Matadien te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde](de vrouw),
die woont in [woonplaats2] ,
die ook hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de rechtbank optrad als eiseres,
advocaat: mr. D. Rezaie te Amsterdam.

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
Voor het verloop van de procedure tot 1 oktober 2024 verwijst het hof naar zijn tussenarrest van die datum. Het verdere verloop blijkt uit:
- de memorie van antwoord, tevens incidenteel appel met bijlage(n);
- de memorie van antwoord in incidenteel appel met bijlage(n).
1.2.
Op 7 mei 2025 heeft een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1.
De man en de vrouw zijn [in] 2008 gehuwd in [plaats1] , Iran. De man woonde toen in Nederland, de vrouw woonde nog in Iran. Ongeveer anderhalf jaar na de huwelijksvoltrekking is de vrouw naar Nederland gekomen. Partijen bezitten nu zowel de Iraanse als de Nederlandse nationaliteit.
2.2.
In de ondertekende huwelijksakte hebben partijen blijkens de beëdigde Engelse vertaling, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
“(…)
Mariage Portion: A volume of Holy Koran and one branch of candy bar and 400 (One Bahar Azadi) gold coins, due to be paid by the husband on the wife’s demand. Signed.
(…)”
2.3.
De vrouw heeft zich in 2010 voor het eerst in de BRP in Nederland ingeschreven.
2.4.
Het huwelijk van de man en de vrouw is niet ontbonden, maar wonen niet meer samen.
2.5.
Bij dagvaarding van 22 maart 2023 heeft de vrouw gevorderd dat de man wordt veroordeeld tot voldoening van de bruidsgave van de vrouw door 400 Bahar-e Azadi volle (1) gouden munten, dan wel het equivalent daarvan in euro’s (te weten € 195.920,-) aan de vrouw te voldoen. De vrouw heeft eveneens gevorderd dat de man wordt veroordeeld tot betaling van € 35.000,- aan de vrouw, primair uit hoofde van de tussen partijen bestaande geldleningsovereenkomst, subsidiair op grond van onverschuldigde betaling en meer subsidiair op grond van ongerechtvaardigde verrijking, te vermeerderen met de wettelijke rente.
2.6.
De rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, heeft in het eindvonnis van 17 januari 2024 (hierna: het bestreden vonnis) de vordering ten aanzien van de bruidsgave toegewezen. De vordering tot terugbetaling van € 35.000,- is afgewezen.
2.7.
Bij vonnis van 5 maart 2024 heeft de voorzieningenrechter de vordering van de man om te bepalen dat de vrouw de verkoopopbrengst van de woning van de man, te weten
€ 100.500,-, totdat het hof in deze zaak een einduitspraak heeft gedaan, op de derdengeldenrekening van mr. Rezaie moet overboeken, afgewezen. Op enig moment is het geld alsnog overgeboekt naar de derdengeldenrekening van mr. Rezaie. Door de man is vervolgens conservatoir beslag gelegd op de verkoopopbrengst van de woning van de man, welk bedrag zich op de derdengeldenrekening van mr. Rezaie bevindt.
2.8.
De man komt met twee grieven in hoger beroep van het bestreden vonnis. De bedoeling van het hoger beroep van de man is dat de toegewezen vordering betreffende de bruidsgave, alsnog wordt afgewezen. De man vordert het eindvonnis op dit punt te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, (naar het hof begrijpt) de inleidende vordering van de vrouw ten aanzien van de bruidsgave alsnog af te wijzen en te bepalen dat beide partijen de eigen proceskosten dragen.
2.9.
De vrouw voert verweer tegen het beroep van de man. De vrouw concludeert tot bekrachtiging van het bestreden vonnis voor zover het de bruidsgave betreft, met veroordeling van de man in de kosten van het hoger beroep. De vrouw komt eveneens in hoger beroep van het bestreden vonnis. De bedoeling van haar hoger beroep is dat de afgewezen vordering ten aanzien van de terugbetaling van € 35.000,- door de man alsnog wordt toegewezen, met veroordeling van de man in de kosten van de procedure.
2.10.
De man concludeert in het incidenteel appel tot afwijzing van de vordering van de vrouw en bekrachtiging van het bestreden vonnis ten aanzien van de terugbetaling van € 35.000,-, met compensatie van de kosten van de procedure, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

3.Het oordeel van het hof

Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.1.
De zaak heeft een internationaal karakter, omdat partijen (mede) de Iraanse nationaliteit hebben en het huwelijk van partijen is voltrokken in Iran. Het hof zal daarom eerst te beoordelen of de Nederlandse rechter bevoegd is om te oordelen over de vorderingen betreffende de bruidsgave en de terugbetaling van € 35.000,- en zo ja, welk recht hierop van toepassing is.
3.2.
Het hof kwalificeert de bruidsgave als een rechtsverhouding
sui generis. Dit brengt mee dat de door het hof toe te passen regels van internationaal privaatrecht op de vordering tot afgifte van de bruidsgave niet voortvloeien uit een verdrag of verordening, maar uit het commune Nederlandse recht. Omdat de man als de in eerste aanleg gedaagde partij in Nederland woont, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe (artikel 2 van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)).
3.3.
Voor het op de bruidsgave toepasselijke recht dient volgens het ongeschreven conflictenrecht te worden aangesloten bij het recht waarnaar de bruidsgave is tot stand gekomen. De bruidsgave vloeit voort uit het door partijen in Iran gesloten huwelijk en is opgenomen in de naar Iraans recht opgemaakte huwelijksakte. Iraans recht is daarom van toepassing op de bruidsgave.
3.4.
Ten aanzien van de vordering tot terugbetaling komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe op grond van artikel 1 lid 1 en artikel 4 lid 1 Brussel I-bis, omdat de man woonplaats heeft in Nederland.
3.5.
Noch de man, noch de vrouw heeft een grief geformuleerd tegen de beslissing van de rechtbank ten aanzien van het toepasselijke recht op de terugbetaling. Nu partijen er beiden kennelijk met de rechtbank van uit zijn gegaan dat het Nederlandse recht toegepast moet worden, zal ook het hof daarvan uitgaan.
Grief 1 van de man
3.6.
De eerste grief van de man ziet op de toepassing van het Iraanse recht op het huwelijksvermogensregime van partijen. Ter zitting is deze grief door de man ingetrokken, zodat deze geen bespreking meer behoeft.
Grief 2 van de man
3.7.
De tweede grief van de man ziet op de veroordeling tot betaling aan de vrouw
400 Bahar-e Azadi volle (1) gouden munten, dan wel de waarde daarvan van € 195.920,-.
3.8.
Het hof gaat voorbij aan de stelling van de man dat de bruidsgave in het kader van het huwelijk slechts een symbolische betekenis heeft. Uit de huwelijksakte van partijen volgt dat de man de verplichting heeft tot betaling van de bruidsgave van vierhonderd stuks Bahar-e Azadi gouden munten en dat de vrouw de bruidsgave kan opeisen wanneer zij dat wil. Ook het Iraanse recht biedt geen steun voor de stelling van de man. Daarmee staat vast dat de vrouw aanspraak kan maken op de bruidsgave.
3.9.
Ter zitting is namens de man een beroep gedaan op de matiging van het aantal gouden munten dat de man aan de vrouw moet betalen, dan wel de mogelijkheid om een betalingsregeling te treffen. Gelet op het partijdebat in eerste aanleg en een welwillende uitleg van de tweede grief van de man, ziet het hof aanleiding om in te gaan op deze stelling. Het hof stelt vast dat naar Iraans recht een deel van de bruidsgave, bestaande uit 110 Bahar-e Azadi volle gouden munten, niet in aanmerking komt voor matiging of een betalingsregeling. Ten aanzien van het surplus, te weten 290 Bahar-e Azadi volle gouden munten, geldt dat naar Iraans recht op basis van de draagkracht van de man tot een matiging dan wel betalingsregeling kan worden beslist.
3.10.
Zoals onder 2.7 is vermeld, is de verkoopopbrengst van de woning van de man gestort op de derdengeldenrekening van mr. Rezaie en heeft de man daarop conservatoir beslag gelegd. Dit maakt dat de man in ieder geval in staat moet worden geacht om op dit moment 205 Bahar-e Azadi volle gouden munten, of het equivalent daarvan in euro’s (te weten
€ 100.409,-) aan de vrouw te voldoen. Voor de resterende 195 Bahar-e Azadi volle gouden munten volgt naar het oordeel van het hof uit de door de man overgelegde inkomensgegevens en hetgeen ter zitting is verklaard, voldoende dat de man niet in staat kan worden geacht om deze direct te voldoen. Het hof zal de man daarom toestaan het surplus van 195 munten in termijnen aan de vrouw te voldoen. Het hof zal bepalen dat de man, voor het eerst op 1 januari 2026, ieder jaar vijf Bahar-e Azadi volle gouden munten, of een equivalent daarvan in euro’s (te weten € 2.449,-), aan de vrouw dient te voldoen.
Grief 1 van de vrouw
3.11.
De grief van de vrouw ziet op de afwijzing van de vordering tot terugbetaling van
€ 35.000,- door de man uit hoofde van een geldleningsovereenkomst dan wel onverschuldigde betaling dan wel ongerechtvaardigde verrijking.
3.12.
Uit de stukken blijkt dat tijdens de mondelinge behandeling bij de rechtbank een geluidsfragment is afgespeeld waaruit zou blijken dat er sprake is geweest van een lening. Het genoemde geluidsfragment is in hoger beroep niet aan het dossier toegevoegd. Ook heeft geen van beide partijen het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de rechtbank aan het hof overgelegd. Daarnaast is namens de vrouw ter zitting verklaard dat enig ander (schriftelijk) bewijs van de gestelde lening ontbreekt. Onder deze omstandigheden is het hof van oordeel dat de vordering van de vrouw onvoldoende is onderbouwd, zodat deze wordt afgewezen.
Proceskosten
3.13.
Het hof zal vanwege de aard van de zaak (familieverhoudingen) bepalen dat elke partij zijn eigen kosten moet dragen (compensatie van proceskosten).

4.De beslissing

Het hof, recht doende in principaal en incidenteel hoger beroep:
in het principaal appel
vernietigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van
17 januari 2024, voor zover dit ziet op de bruidsgave en doet opnieuw recht:
veroordeelt de man uit hoofde van de bruidsgave aan de vrouw te overhandigen 400 Bahar-e Azadi volle (1) gouden munten dan wel de waarde daarvan van € 195.920,-, op de volgende wijze te voldoen:
- de man dient 205 Bahar-e Azadi volle (1) gouden munten of het equivalent daarvan in euro’s (te weten € 100.409,-) aan de vrouw te voldoen binnen vier weken na de datum van dit arrest;
- de man dient het surplus van 195 Bahar-e Azadi volle (1) gouden munten aan de vrouw te voldoen in termijnen van vijf Bahar-e Azadi volle (1) gouden munten per jaar, of het equivalent daarvan in euro’s (te weten € 2.449,-), steeds te voldoen op 1 januari, voor het eerst op 1 januari 2026;
in het incidenteel hoger beroep
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van
17 januari 2024, voor zover dit ziet op de (afwijzing van de vordering tot) terugbetaling van € 35.000,-;
in het principaal en incidenteel hoger beroep
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. J.G. Knot, mr. I.A. Vermeulen en mr. E.F. Groot, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
1 juli 2025.