ECLI:NL:GHARL:2025:4799

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 juli 2025
Publicatiedatum
1 augustus 2025
Zaaknummer
200.336.648/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid werknemer voor schade aan laptop en uitbetaling vakantiedagen in arbeidszaak

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om een arbeidsconflict tussen MEBA Beveiligingen B.V. en een voormalige werknemer, [geïntimeerde]. De werknemer heeft in hoger beroep vorderingen ingesteld voor de uitbetaling van 15 niet-genoten vakantiedagen ter waarde van € 2.860,08 en een (gedeeltelijke) 13e maand over 2020 ter waarde van € 2.842,80. Daarnaast is er een geschil over de aansprakelijkheid van de werknemer voor schade aan een laptop die hij bij zijn vertrek heeft ingeleverd. Het hof heeft op 29 juli 2025 uitspraak gedaan. Het hof oordeelt dat de werknemer recht heeft op de uitbetaling van de vakantiedagen en niet aansprakelijk is voor de schade aan de laptop. Het hof houdt de beslissing over de 13e maand aan in afwachting van tegenbewijs van de werkgever. De werkgever, MEBA, heeft de werknemer aansprakelijk gesteld voor schade die zij stelt te hebben geleden door het inleveren van een geresette laptop. Het hof oordeelt dat de werkgever niet heeft aangetoond dat de werknemer opzettelijk schade heeft veroorzaakt. De werkgever heeft de mogelijkheid gekregen om tegenbewijs te leveren over de 13e maand, die volgens de werknemer onafhankelijk van de bedrijfsresultaten zou moeten worden uitbetaald.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.336.648/01
zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle 10370864
arrest van 29 juli 2025
in de zaak van
ATSnl B.V. alsrechtsopvolgster onder algemene titel van
MEBA Beveiligingen B.V.,
die is gevestigd in Dedemsvaart,
die hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de kantonrechter optrad als gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
hierna:
MEBA,
advocaat: mr. M. Walvius te Hoogeveen,
tegen
[geïntimeerde],
die woont in [woonplaats1] ,
en bij de kantonrechter optrad als eiser in conventie en verweerder in reconventie,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. A.M. [naam1] te Utrecht.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

Na het arrest van 6 augustus 2024 heeft op 20 mei 2025 een enkelvoudige mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1
In hoger beroep gaat deze zaak nog over de vragen of [geïntimeerde] recht heeft op uitbetaling van 15 niet-genoten vakantiedagen (met een financiële waarde van € 2.860,08 bruto) en op een (gedeeltelijke) 13e maand over 2020 (met een financiële waarde van € 2.842,80). Verder is nog in geschil of [geïntimeerde] tegenover MEBA aansprakelijk is voor schade die MEBA stelt te hebben geleden als gevolg van de wijze waarop [geïntimeerde] zijn laptop bij MEBA heeft ingeleverd.
2.2
Het hof is van oordeel dat [geïntimeerde] recht heeft op uitbetaling van 15 niet-genoten vakantiedagen en dat [geïntimeerde] niet aansprakelijk is voor (mogelijke) schade vanwege de laptop. Het hof zal die beslissingen aanhouden in afwachting van de levering van tegenbewijs door MEBA tegen de voorshands voor juist gehouden stelling dat partijen als arbeidsvoorwaarde zijn overeengekomen dat [geïntimeerde] over ieder gewerkt (deel van een) jaar recht heeft op betaling van een (pro rata) 13e maand, onafhankelijk van de bedrijfsresultaten van MEBA.
2.3
Na de feiten te hebben opgesomd, zal het hof uitleggen op grond van welke argumenten het hof tot dit oordeel is gekomen.

3.De feiten

3.1
MEBA is een beveiligingsbedrijf. Per 1 januari 2020 zijn de aandelen van MEBA overgenomen door de holding van [naam1] (hierna: [naam1] ). Voorheen was [naam2] enig aandeelhouder en de bestuurder van MEBA. Vanaf de aandelenovername is [naam1] bestuurder van MEBA. MEBA is op 26 juni 2023 door fusie opgegaan in ATS.nl B.V. waarvan [naam1] ook de bestuurder is.
3.2
[geïntimeerde] heeft van 2012 tot 1 oktober 2021 bij MEBA gewerkt als servicemonteur beveiligingsinstallaties. Vanaf 1 oktober 2021 werkt [geïntimeerde] bij een concurrent van MEBA.
3.3
[geïntimeerde] beschikt over een document van MEBA gedateerd 22 september 2017 met het opschrift “
Betreft: Toekomstige aanvullende arbeidsvoorwaarden”. Het document luidt, voor zover hier van belang:

(…)
13e maandAlsextrabeloning voor de inzet en betrokkenheid wordt in december een 13e maand uitbetaald. We zien dit ook alsextravoor het komende werkjaar. Mocht een collega in het volgende werkjaar vertrekken, dan wordt de 13e maand naar rato terugbetaald. De periode voor het vervolgjaar loopt dan van 1 januari tot januari.
[geïntimeerde] heeft het document niet voor akkoord retour gestuurd.
3.4
In notulen van een werkoverleg van MEBA van 19 oktober 2017 staat, voor zover hier van belang:

13e maand wordt ingevoerd per november 2017. Deze wordt naar rato terugbetaald mocht iemand binnen 12 maanden uit dienst gaan van 1-dec tot 1-dec.
3.5
MEBA heeft in 2017, 2018 en 2019 aan haar werknemers een 13e maand aan loon uitbetaald.
3.6
Tijdens zijn vakantie heeft [geïntimeerde] in een brief van 1 augustus 2021 met inachtneming van een opzegtermijn van een maand zijn arbeidsovereenkomst met MEBA opgezegd per 30 september 2021. Die brief luidt verder, voor zover hier van belang:

Ik wil u er ook op attenderen dat ik onbenutte verlofdagen heb die ik wil opnemen en resterende dagen uitbetaald zie worden.
Ik maak graag met u een afspraak over het inleveren van de bedrijfseigendommen. Daarnaast verzoek ik u mij binnen 30 dagen na het einde van mijn arbeidscontract de eindafrekening te sturen.
Een collega van [geïntimeerde] heeft op dezelfde dag eveneens ontslag genomen.
3.7
Op 3 augustus 2021 heeft [naam1] schriftelijk de ontvangst van de opzegging bevestigd. De brief luidt verder, voor zover hier van belang:

Omdat er geen motivatie is gegeven voor de aanleiding om tot het ontslag te komen krijg ik hier een zeer vreemd gevoel over en wordt ik gedwongen om jou per direct vrij te stellen van werk en wordt jou de toegang tot het bedrijfsgebouw per direct ontzegd. Ik wil je er wel aan herinneren dat er tot en met 30-09-2021 nog steeds een arbeidsovereenkomst bestaat tussen jou en MEBA (…).
3.8
Op 23 en 25 augustus 2021 heeft [geïntimeerde] de laptop van MEBA die hij voor zijn werk gebruikte teruggezet naar de fabrieksinstellingen en daarop een schone versie van het besturingsprogramma Windows geïnstalleerd. [geïntimeerde] heeft daarbij meer dan 10.000 bestanden van de laptop verwijderd, zowel privé-bestanden als bedrijfsbestanden.
3.9
In een sms-bericht van 9 september 2021 heeft [naam3] , bedrijfsleider bij MEBA, aan [geïntimeerde] laten weten:

Ik graag jouw en [naam4] [de collega die ook ontslag had genomen, hof] morgen om 14.00 uur graag op de zaak spreken. Tevens laptop en tablet meenemen, deze gaan wij weer inzetten.
3.1
Op 10 september 2021 heeft [geïntimeerde] de laptop en tablet van MEBA ingeleverd. Die dag heeft ook een gesprek tussen [geïntimeerde] en MEBA plaatsgevonden, waarin MEBA [geïntimeerde] een brief heeft voorgelegd, die [geïntimeerde] niet heeft ondertekend. In die brief staat, voor zover hier van belang:
“(…)
Deze vrijstelling van werk wordt per direct ingetrokken. Dit houdt in dat er van (…) [geïntimeerde] per 10 september 2021 wordt verwacht dat hij weer aan het werk gaat. Doordat er een onhoudbare situatie is ontstaan, is overeengekomen dat (…) [geïntimeerde] zijn vrije dagen gaat opnemen tot en met 30 september 2021. Totaal gaat het dan om 15 verlofdagen.
3.11
In oktober 2021 heeft MEBA de eindafrekening opgemaakt waarin 264 openstaande vakantie-uren zijn meegenomen (na de inhouding van de hiervoor bedoelde 15 verlofdagen). Die 264 uren zijn [geïntimeerde] uitbetaald.

4.Het oordeel van het hof

De oorspronkelijke vorderingen, de beslissingen van de kantonrechter, de vordering in hoger beroep
4.1
[geïntimeerde] heeft bij de kantonrechter (in conventie) gevorderd om MEBA te veroordelen:
aan hem te betalen € 2.860,08 bruto aan vergoeding voor vrije dagen;
aan hem te betalen € 2.842,80 bruto aan dertiende maand;
te vermeerderen met wettelijke verhoging, wettelijke rente en incassokosten. Daarnaast werd nog een bruto/nettospecificatie gevorderd.
4.2
MEBA heeft bij de kantonrechter (in reconventie) gevorderd:
[geïntimeerde] te veroordelen tot nakoming van het concurrentiebeding;
voor recht te verklaren dat [geïntimeerde] aansprakelijk is voor de door MEBA geleden schade wegens het handelen in strijd met artikel 7:611 BW en/of overtreding van het beding om bedrijfseigendommen te verstrekken en/of overtreding van het concurrentiebeding;
[geïntimeerde] te veroordelen om aan MEBA € 84.097,45 aan geleden schade te betalen, te vermeerderen met de schade die MEBA lijdt als gevolg van voortduring van de overtreding van het concurrentiebeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 mei 2023.
4.3
De kantonrechter heeft de vorderingen van [geïntimeerde] voor een belangrijk deel toegewezen en de vorderingen van MEBA afgewezen. De bedoeling van het hoger beroep van MEBA is dat de toegewezen vorderingen van [geïntimeerde] alsnog worden afgewezen. In hoger beroep heeft MEBA haar eis gewijzigd. MEBA vordert:
te verklaren voor recht dat [geïntimeerde] aansprakelijk is voor de door MEBA geleden schade wegens het handelen in strijd met artikel 7:611 BW en/of het overtreden van artikel 18 van de arbeidsovereenkomst;
[geïntimeerde] te veroordelen tot betaling aan MEBA van de door haar geleden schade ter hoogte van € 18.673,- althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 mei 2023, althans een in goede justitie te bepalen datum.
4.4
De eiswijziging van MEBA is bij eerste gelegenheid in hoger beroep gedaan. Daartegen is geen bezwaar gemaakt en komt het hof ook niet in strijd met de geode procesorde voor. Het hof zal op de gewijzigde eis beslissen.
4.5
MEBA is met elf bezwaren tegen het eindvonnis opgekomen. MEBA heeft geen grieven gericht tegen afwijzing van haar vorderingen 1. en 2., gebaseerd op het concurrentiebeding. Die afwijzing staat daarmee vast. Het hof zal de grieven en de vorderingen in hoger beroep hierna thematisch behandelen.
de feiten die de kantonrechter in het bestreden vonnis hanteert
4.6
Omdat het hof hiervoor de feiten opnieuw heeft vastgesteld en daarbij rekening heeft gehouden met wat MEBA in haar
grieven 1 en 3heeft aangevoerd (en door [geïntimeerde] niet is betwist), heeft MEBA geen belang bij een verdere bespreking van deze grieven.
[geïntimeerde] heeft recht op uitbetaling van 15 niet-genoten vakantiedagen
4.7
[geïntimeerde] stelt dat hij nog recht heeft op uitbetaling van 15 vakantiedagen. MEBA betwist niet dat [geïntimeerde] die 15 vakantiedagen had opgebouwd, maar voert tot haar verweer aan dat [geïntimeerde] die vakantiedagen heeft opgenomen tussen 10 en 30 september 2021. MEBA stelt dat zij de vakantiedagen heeft vastgesteld overeenkomstig de wensen van [geïntimeerde] in zijn brief van 1 augustus 2021. [geïntimeerde] betwist dat die brief kwalificeert als een verzoek tot het opnemen van vakantiedagen en beroept zich erop dat hij met zijn brief niet de wil had om vakantiedagen op te nemen.
4.8
Op grond van artikel 7:638 lid 2 BW stelt de werkgever in beginsel de tijdstippen van aanvang en einde van de vakantie vast overeenkomstig de wensen van de werknemer. Een verzoek tot het opnemen van vakantiedagen kwalificeert daarom als een eenzijdige gerichte rechtshandeling. Ingeval van discrepantie tussen wil en verklaring, waarop [geïntimeerde] zich beroept, komt toch een rechtshandeling tot stand als MEBA gerechtvaardigd heeft vertrouwd op een door [geïntimeerde] gewekte schijn dat zijn verklaring in overeenstemming is met zijn wil (artikel 3:35 BW). Of een rechtshandeling tot stand is gekomen en, zo ja, welke inhoud zij heeft, is afhankelijk van de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen van het hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
4.9
MEBA baseert haar stelling dat zij gerechtvaardigd heeft vertrouwd op een door [geïntimeerde] gewekte schijn dat hij vakantiedagen wilde opnemen op de bewoordingen van de brief van 1 augustus 2021 “
Ik wil u er ook op attenderen dat ik onbenutte verlofdagen heb die ik wil opnemen en resterende dagen uitbetaald zie worden.”. Verder is het volgens MEBA zeer gebruikelijk dat een werknemer bij opzegging van de arbeidsovereenkomst verzoekt de resterende vakantiedagen op te nemen en geeft [geïntimeerde] in dezelfde brief aan dat hij graag een afspraak maakt om de bedrijfseigendommen in te leveren en vraagt hij niet om overleg over het opnemen van verlofdagen. MEBA concludeert dat zij er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat [geïntimeerde] vakantiedagen wilde opnemen in de periode tussen zijn opzegging van het dienstverband en moment van daadwerkelijk eindigen daarvan.
4.1
Het hof volgt MEBA daarin niet. In de brief waarin hij zijn arbeidsovereenkomst beëindigt, attendeert [geïntimeerde] MEBA er alleen op dat hij onbenutte vakantiedagen heeft die hij wil opnemen. [geïntimeerde] doet in zijn brief ook geen concreet voorstel en dus gaat het beroep op artikel 7:638 lid 2 BW niet op. MEBA heeft [geïntimeerde] na zijn opzegging nimmer de keuze gelaten om nog te werken. MEBA heeft [geïntimeerde] op 3 augustus 2021 op non-actief gesteld. [geïntimeerde] was toen op vakantie. Hieruit blijkt dat niet alleen [geïntimeerde] zoals hij stelt, maar ook MEBA ervan uitging dat [geïntimeerde] na zijn vakantie nog terug zou komen om bij en voor MEBA te werken. MEBA wilde dat kennelijk niet. Het hof stelt vast dat MEBA hoe dan ook niet wilde dat [geïntimeerde] na (formele) opheffing van de op non-actiefstelling feitelijk nog terug zou komen. [geïntimeerde] heeft op de dag waarop de op non-actiefstelling werd opgeheven (10 september 2021) immers alle bedrijfsmiddelen moeten teruggeven, waarbij de ontzegging van toegang feitelijk werd gehandhaafd omdat [geïntimeerde] niet geacht werd zijn werk voor MEBA in de laatste periode van het dienstverband te hervatten. Het hof komt tot de conclusie dat MEBA feitelijk de op non-actiefstelling van [geïntimeerde] voort heeft willen zetten, zonder de resterende vakantiedagen van [geïntimeerde] uit te willen betalen. Dat is in strijd met artikel 7:641 lid 1 BW waarin is bepaald dat een werknemer recht heeft op uitbetaling van nog niet genoten, maar wel opgebouwde vakantiedagen.
4.11
Net als de kantonrechter is het hof van oordeel dat [geïntimeerde] recht heeft op uitbetaling van 15 niet-genoten vakantiedagen (met een financiële waarde van € 2.860,08 bruto).
De daartegen gerichte grieven treffen geen doel, evenmin als de grief die tegen de wettelijke rente over dit bedrag is gericht.
[geïntimeerde] is niet aansprakelijk voor (mogelijke) schade vanwege de geresette laptop
4.12
MEBA houdt [geïntimeerde] aansprakelijk voor de schade die zij stelt te hebben geleden doordat [geïntimeerde] de laptop gestript heeft geretourneerd, dus zonder de bedrijfsinformatie die daar op stond. MEBA stelt dat [geïntimeerde] de informatie op zodanige wijze heeft verwijderd dat herstel niet meer mogelijk was. [geïntimeerde] betwist niet dat hij, zoals MEBA stelt, meer dan 10.000 bestanden van de laptop heeft verwijderd. Dit bewust handelen van [geïntimeerde] betekent echter nog niet dat [geïntimeerde] ten opzichte van MEBA aansprakelijk is voor schade die MEBA daardoor lijdt. Dat is ook niet het geval als dit handelen van [geïntimeerde] , zoals MEBA stelt en [geïntimeerde] betwist, in strijd is met de afspraak die partijen in artikel 18 van de arbeidsovereenkomst hebben gemaakt, inhoudende dat [geïntimeerde] bij einde van de arbeidsovereenkomst op eerste verzoek van MEBA alle zaken van en betreffende MEBA en haar cliënten aan MEBA ter beschikking stelt.
4.13
In beginsel is namelijk [geïntimeerde] niet aansprakelijk. Artikel 7:661 lid 1 BW neemt tot uitgangspunt dat een werknemer die bij de uitvoering van de overeenkomst schade toebrengt aan de werkgever ten opzichte van de werkgever niet aansprakelijk is, tenzij de schade het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid.
4.14
Uit artikel 7:661 lid 1 BW volgt dat op MEBA de stelplicht en, bij voldoende gemotiveerde betwisting door [geïntimeerde] , ook de bewijslast rust van opzet en bewuste roekeloosheid. Het ligt dus op de weg van MEBA om feiten en/of omstandigheden te stellen waaruit:
  • ofwel blijkt dat [geïntimeerde] aan MEBA opzettelijk schade heeft toegebracht door een ‘lege’ laptop in te leveren;
  • ofwel blijkt dat [geïntimeerde] zich ervan bewust was dat belangrijke informatie voor MEBA verloren kon gaan toen hij de laptop leeghaalde.
4.15
MEBA ziet in het handelen van [geïntimeerde] en zijn directe collega een vooropgezet plan tot het wegmaken van haar bedrijfsinformatie om MEBA schade toe te brengen. MEBA heeft als feiten en omstandigheden aangevoerd:
  • [geïntimeerde] heeft tegelijk met de collega met wie hij de kern van de afdeling inbraakbeveiliging, toegangscontrole en camerabeveiliging vormde, zijn arbeidsovereenkomst bij MEBA opgezegd, terwijl zij beiden op vakantie waren;
  • [geïntimeerde] begint in de brief van 1 augustus 2021 waarin hij zijn arbeidsovereenkomst met MEBA opzegt over het terugbrengen van bedrijfseigendommen, maar vraagt niet hoe hij de laptop in moet leveren;
  • net als [geïntimeerde] heeft ook die collega de laptop die MEBA aan hem ter beschikking had gesteld ontdaan van alle bedrijfsinformatie ingeleverd;
  • [geïntimeerde] is met die collega bij een concurrent van MEBA gaan werken;
  • de (beveiligings)branche waarin MEBA actief is. [geïntimeerde] werkte met de vertrouwelijkheid en gevoeligheid van klant- en bedrijfsgegevens (waaronder inlogcodes) en
  • meerdere klanten van MEBA zijn overgestapt naar de nieuwe werkgever van [geïntimeerde] .
4.16
Deze door MEBA aangevoerde omstandigheden zijn onvoldoende om daaruit opzet of bewuste roekeloosheid uit af te leiden. Uit deze omstandigheden volgt namelijk niet, ook niet als alle omstandigheden met elkaar in onderling verband worden bezien, dat [geïntimeerde] met het inleveren van een ‘lege’ laptop, MEBA opzettelijk schade heeft willen toebrengen. [geïntimeerde] heeft verklaard dat hij ervan uitging dat alle bestanden op zijn laptop ook in de ‘cloud’ van MEBA waren opgeslagen. Dat hij de bestanden opzettelijk heeft verwijderd, betekent niet dat hij dat heeft gedaan met de bedoeling om MEBA schade toe te brengen en evenmin dat Bijlsma zich ervan bewust was dat belangrijke informatie voor MEBA verloren kon gaan toen hij de laptop (met daarop ook privé-bestanden) leeghaalde omdat hij ervan uit ging dat daarop geen informatie stond waarover MEBA niet anderszins beschikte. Anders dan MEBA op de zitting bij het hof heeft betoogd, is dit laatste gelet op het toetsingskader (zie hiervoor rechtsoverweging 4.14) wel relevant voor het antwoord op de vraag of [geïntimeerde] bewust roekeloos heeft gehandeld. MEBA heeft niet betwist dat informatie die op de laptop van [geïntimeerde] stond ook in de ‘cloud’ werd opgeslagen, maar zij heeft verklaard dat zij niet wist of alle bestanden van die laptop daadwerkelijk in de cloud waren opgeslagen. Dat daadwerkelijk sprake was van bestanden die alleen op de laptop van [geïntimeerde] stonden, heeft MEBA niet aangetoond of anderszins voldoende onderbouwd, laat staan dat zij heeft aangetoond dat [geïntimeerde] wist dat dat hij bestanden verwijderde waarvan MEBA geen kopie had.
4.17
Tegen het verwijt dat MEBA [geïntimeerde] maakt dat hij in zijn brief van 1 augustus 2021 niet heeft gevraagd hoe hij de laptop moest inleveren, valt in te brengen dat MEBA [geïntimeerde] in haar brief van 3 augustus 2021 niet geschreven dat de laptop mét alle bedrijfsinformatie daarop moest worden ingeleverd. Een concrete instructie daarover valt uit deze brief dan ook niet te halen. Uit die brief volgt dan ook niet dat [geïntimeerde] opzettelijk of bewust roekeloos heeft gehandeld.
4.18
Het hof komt daarom, net als de kantonrechter, tot de conclusie dat [geïntimeerde] niet aansprakelijk is voor mogelijke schade van MEBA als gevolg van het retourneren van een geresette laptop. De daartegen gerichte
grief (10)van MEBA slaagt niet en evenmin
grief 11die daarop voortbouwt. De vorderingen van MEBA in hoger beroep onder 1 en 2 zullen worden afgewezen.
Voorshands vermoeden dat een 13e maand aan loon is overeengekomen onafhankelijk van het bedrijfsresultaat van MEBA
4.19
[geïntimeerde] stelt dat hij met MEBA (in de persoon van de heer [naam2] ) mondeling de arbeidsvoorwaarde is overeengekomen dat hij over ieder gewerkt (deel van een) jaar recht heeft op betaling van een 13e maand aan loon. Bij dat gesprek is hem het document van rechtsoverweging 3.3. ter hand gesteld. [geïntimeerde] vordert nakoming van die afspraak over 2020, met inachtneming van de afspraak dat de 13e maand afhankelijk is van het aantal maanden dat hij in 2021 nog heeft gewerkt. Daarom maakt hij aanspraak op 9/12e deel.
MEBA betwist niet dat zij (in de persoon van de heer [naam2] ) mondeling met [geïntimeerde] een arbeidsvoorwaarde is overeengekomen over betaling van een 13e maand en evenmin dat die naar rato achteraf kan worden gecorrigeerd, maar wel dat zij die aan [geïntimeerde] moet betalen ongeacht haar bedrijfsresultaten. MEBA voert aan dat aan de mondeling overeengekomen arbeidsvoorwaarde de voorwaarde is verbonden dat uitkering van een 13e maand afhankelijk is van de financiële positie van het bedrijf. Volgens haar was (onder meer als gevolg van de corona-crisis) de financiële positie van MEBA over 2020 niet goed.
4.2
Een arbeidsvoorwaarde als een 13e maand loon kan mondeling tussen een werkgever en een werknemer worden overeengekomen. Daarom is niet van grote betekenis dat het document niet aan [geïntimeerde] is gericht en dat [geïntimeerde] het document niet voor akkoord heeft ondertekend en evenmin dat de arbeidsvoorwaarde niet als addendum aan de schriftelijke arbeidsovereenkomst is toegevoegd. Evenmin is al doorslaggevend wat de werkgever met andere werknemers is overeengekomen. Het gaat om wat MEBA en [geïntimeerde] over betaling van een 13e maand hebben afgesproken.
4.21
Op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv rust op [geïntimeerde] , die zich op het bestaan van een onvoorwaardelijke arbeidsvoorwaarde van de 13e maand beroept, de stelplicht en, bij voldoende gemotiveerde betwisting door MEBA, ook de bewijslast van zijn stelling dat hij met MEBA als arbeidsvoorwaarde is overeengekomen dat hij over ieder gewerkt jaar recht heeft op betaling van een 13e maand – zij het dat die achteraf gecorrigeerd kan worden als hij in het daarop volgende jaar ontslag neemt – ongeacht de bedrijfsresultaten van MEBA.
4.22
Naar het oordeel van het hof is [geïntimeerde] daarin voorshands – behoudens tegenbewijs – geslaagd. Het hof komt tot dat oordeel omdat [geïntimeerde] beschikt over het document van MEBA van 22 september 2017. [geïntimeerde] stelt dat hij dit document van MEBA (in de persoon van de heer [naam2] ) heeft gekregen toen hij met MEBA mondeling overeenstemming bereikte over betaling van een 13e maand als arbeidsvoorwaarde.
4.23
Het document van MEBA van 22 september 2017 heeft de kop “
Betreft: Toekomstige aanvullende arbeidsvoorwaarden”. Met de kantonrechter stelt het hof vast dat in dat stuk de 13e maand tussen andere afspraken staat waarvan duidelijk is dat die niet eenmalig zijn of voor slechts voor de duur van één jaar zullen gelden (zoals overuren, toepassing van de cao en inschaling). Ook de 13e maand wordt in dat stuk niet aan een specifiek jaar gekoppeld. In het document van MEBA van 22 september 2017 wordt aan de betaling van een 13e maand niet als voorwaarde verbonden dat dit afhankelijk is van het bedrijfsresultaat van MEBA. Ook het feit dat MEBA in 2017, 2018 en 2019 aan [geïntimeerde] een 13e maand heeft uitbetaald zonder daar (nu kenbaar) haar bedrijfsresultaat bij te betrekken, wijst op de juistheid van de stelling van [geïntimeerde] . Ook in de notulen van het werkoverleg van 19 oktober 2017 staat niet dat de 13e maand resultaatsafhankelijk is.
4.24
MEBA heeft gewezen op de schriftelijke verklaring van [naam2] die zij heeft overgelegd. [naam2] heeft schriftelijk verklaard: “
We hebben heel duidelijk aangegeven dat voornamelijk het uitkeren van de 13e maand ieder jaar opnieuw getoetst zou worden en afhankelijk zou zijn van de financiële situatie binnen MEBA beveiligingen”. Met alleen de schriftelijke verklaring heeft MEBA het tegenbewijs niet geleverd omdat in de schriftelijke verklaring van [naam2] ook staat: “
Naast de mondelinge gesprekken is een en ander ook schriftelijk vastgelegd en per mail toegezonden. Dit zou ons inziens te herleiden moeten zijn.” Het hof stelt vast dat MEBA geen stukken betreffende de met [geïntimeerde] gemaakte afspraken over de dertiende maand in het geding heeft gebracht. Op de mondelinge behandeling bij het hof heeft MEBA verklaart dat die stukken er niet zijn.
4.25
MEBA heeft terecht aangevoerd dat zij toegelaten moet worden tot het leveren van tegenbewijs tegen de voorshands voor juist aangenomen stelling dat partijen als arbeidsvoorwaarde zijn overeengekomen dat [geïntimeerde] over ieder gewerkt (deel van een) jaar recht heeft op betaling van een 13e maand, ongeacht de bedrijfsresultaten van MEBA. Het hof zal MEBA die gelegenheid geven.
Conclusie
4.26
In afwachting van de bewijslevering zal het hof iedere verdere beslissing aanhouden.

5.De beslissing

Het hof:
5.1
laat MEBA toe tegenbewijs te leveren tegen de voorshands voor juist aangenomen stelling dat partijen als arbeidsvoorwaarde zijn overeengekomen dat [geïntimeerde] over ieder gewerkt (deel van een) jaar recht heeft op betaling van een 13e maand, onafhankelijk van de bedrijfsresultaten van MEBA;
5.2
bepaalt dat, indien MEBA bewijs door bewijsstukken wil leveren, zij die stukken op de roldatum van dinsdag 9 september 2025 in het geding moet brengen;
5.3
bepaalt dat, indien MEBA getuigen wil doen horen, raadsheer-commissaris mr. J.H. Kuiper de getuigen zal verhoren in het Paleis van Justitie aan het Wilhelminaplein 1 in Leeuwarden. Partijen moeten daar zelf bij aanwezig zijn;
5.4
bepaalt dat MEBA op dinsdag 9 september 2025 moet laten weten hoeveel getuigen zij wil laten horen met opgave van de verhinderdagen van die getuigen, van partijen en van hun advocaten. Daarna stelt het hof de dag en het tijdstip van het verhoor vast. Dat gebeurt ook als de opgave onvolledig is;
5.5
bepaalt dat MEBA de namen en woonplaatsen van de getuigen ten minste een week voor het getuigenverhoor aan de wederpartij en de griffier van het hof moet opgeven;
5.6
bepaalt dat een partij die ten behoeve van het getuigenverhoor nieuwe stukken wil indienen, het hof en de wederpartij daarvan uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting een kopie moet sturen;
5.7
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Kuiper, M. Willemse en W.F. Boele en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2025.