ECLI:NL:GHARL:2025:4812

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 juli 2025
Publicatiedatum
4 augustus 2025
Zaaknummer
200.351.093/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor erkenning en omgangsregeling in een DNA-onderzoek geschil

In deze zaak heeft een man verzocht om vervangende toestemming voor de erkenning van zijn zestienjarige dochter en om een omgangsregeling vast te stellen. De moeder van het kind heeft echter geweigerd om medewerking te verlenen aan een DNA-onderzoek, dat de man noodzakelijk achtte om zijn vaderschap vast te stellen. Het hof heeft in zijn uitspraak de belangen van de minderjarige vooropgesteld. Tijdens een kindgesprek heeft de minderjarige duidelijk gemaakt dat zij geen behoefte heeft aan erkenning door de man en dat zij niet wil dat hij haar erkent. Het hof heeft geconcludeerd dat het belang van de minderjarige om niet te willen weten van wie zij afstamt, zwaarder weegt dan het belang van de man om duidelijkheid te verkrijgen over zijn afstamming. Het hof heeft daarom de verzoeken van de man afgewezen en de beschikking van de rechtbank bekrachtigd. De uitspraak benadrukt het belang van de mening van de minderjarige in zaken van erkenning en omgang.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.351.093/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 194513)
beschikking van 29 juli 2025
in de zaak van
[verzoeker](de man),
die woont in [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
advocaat: mr. S.C. Bosch te Dokkum,
en
[verweerster](de moeder),
die woont in [woonplaats1] ,
verweerster in hoger beroep,
advocaat: mr. B.E. Dijkstra te Drachten.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de bijzondere curator] (de bijzondere curator)in zijn hoedanigheid van bijzondere curator over de minderjarige [de minderjarige] ,
kantoorhoudende te [woonplaats1] .
In zijn toetsende en/of adviserende taak is gekend:
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
regio Noord Nederland, locatie Leeuwarden.

1.De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 5 juni 2024 en 11 november 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De beschikking van 11 november 2024 wordt hierna aangeduid als de bestreden beschikking.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 7 februari 2025;
- het verweerschrift namens de moeder met bijlage(n);
- een brief van de bijzondere curator van 16 juni 2025.
2.2
De hierna te noemen minderjarige [de minderjarige] heeft haar mening over de zaak kenbaar
gemaakt in een kindgesprek met twee raadsheren en een griffier van het hof op 16 juni 2025. Van de inhoud van dat gesprek is ter zitting een samenvatting gegeven.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 19 juni 2025 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
  • de man met zijn advocaat;
  • de moeder met haar advocaat;
  • de bijzondere curator;
  • een vertegenwoordiger van de raad.

3.De feiten

3.1
De man en de moeder hebben een affectieve relatie gehad.
3.2
[in] 2008 is [de minderjarige] geboren uit de moeder.
3.3
De moeder had ten tijde van de geboorte van [de minderjarige] een geregistreerd partnerschap
met [naam1] . [naam1] is [in] 2009 overleden.
3.4
[naam1] heeft [de minderjarige] niet erkend en op de geboorteakte van [de minderjarige] staat geen
vader vermeld.
3.5
De man heeft gedurende langere tijd deel uitgemaakt van het leven van [de minderjarige] . De
man was vaak in het weekend bij de moeder en haar gezin. [de minderjarige] kwam ook bij de man thuis.
3.6
Bij inleidend verzoekschrift heeft de man de rechtbank, voor zover thans nog van belang, verzocht:
- te bepalen dat aan de man vervangende toestemming wordt verleend voor erkenning
van [de minderjarige] ;
- te bepalen dat er een zorgregeling wordt vastgelegd, waarbij [de minderjarige] eens per veertien
dagen op zondag van 11.00 uur tot 20.00 uur bij de man verblijft, alsmede een doordeweekse dag per week uit school tot 20.00 uur.
3.7
Bij (tussen)beschikking van 5 juni 2025 heeft de rechtbank [de bijzondere curator] benoemd tot
bijzondere curator over [de minderjarige] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de verzoeken van de man afgewezen.
4.2
De man komt met drie grieven in hoger beroep van de bestreden beschikking. De man
verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat:
I. [de minderjarige] wordt veroordeeld om medewerking te verlenen aan een DNA-onderzoek bij Verilabs binnen 30 dagen na dagtekening van de beschikking van het hof, zodat het onderzoek binnen de termijn van 30 dagen is afgerond en te bepalen dat een dwangsom wordt verbeurd van € 250,00 per dag dat zij hiermee in gebreke blijft met een maximum van € 10.000,00;
II. te bepalen dat - indien uit het DNA-onderzoek blijkt dat de man de biologische vader is - het verzoek om vervangende toestemming voor erkenning van [de minderjarige] wordt toegewezen;
III. te bepalen dat er (begeleide) omgang tussen [de minderjarige] en de man komt, waarbij er met behulp van professionals wordt gekeken naar de omvang van deze omgangsmomenten.
4.3
De moeder heeft verweer gevoerd en verzoekt het hof het hoger beroep van de man als ongegrond af te wijzen.
4.4
De bijzondere curator acht beantwoording van de vraag of de man de verwekker van [de minderjarige] is van eminent belang voor de beslissing om wel of niet vervangende toestemming voor erkenning te verlenen. Hij acht het in het belang van [de minderjarige] dat er duidelijkheid komt over haar afstamming en meent dat [de minderjarige] hierover geen weloverwogen beslissing kan nemen, enerzijds vanwege haar jonge leeftijd en anderzijds door de indruk dat [de minderjarige] onder invloed van haar moeder geen toestemming wenst te verlenen. Het DNA-onderzoek kan nauwelijks als belastend worden ervaren door [de minderjarige] . Als blijkt dat de man de verwekker is van [de minderjarige] , kan zij alsnog besluiten of zij toestemming wenst te verlenen. De bijzondere curator concludeert tot toewijzing van het verzoek I van de man en heeft daarbij aangegeven dat [de minderjarige] zonder een veroordeling op straffe van een dwangsom geen medewerking zal verlenen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Alvorens inhoudelijk in te gaan op de verzoeken van de man, overweegt het hof als volgt. De man beroept zich voor de toewijzing van zijn verzoeken op artikel 8 EVRM en de daarin gewaarborgde bescherming van privéleven en (beoogd) familieleven. Hij verwijst daarbij naar de uitspraak van de Hoge Raad van 31 maart 2023 (ECLI:NL:HR:2023:520).
Ter zitting van het hof heeft de man toegelicht dat niet alleen zijn verzoek om vervangende toestemming tot erkenning, maar ook zijn verzoek om het vaststellen van een omgangsregeling als een voorwaardelijk verzoek moet worden gezien, dat enkel wordt gehandhaafd als uit een DNA-onderzoek blijkt dat de man de biologische vader is van [de minderjarige] . Gelet daarop zou het wellicht voor de hand liggen om eerst te beoordelen of er een DNA-onderzoek moet plaatsvinden en er aan de door de man genoemde voorwaarde wordt voldaan. Het hof zal evenwel eerst vaststellen of aanspraak bestaat op erkenning en/of omgang alvorens te beoordelen of er aanleiding is voor een DNA-onderzoek. De door de man aangehaalde uitspraak van de Hoge Raad biedt de rechter de mogelijkheid de volgorde van het onderzoek te bepalen. Het belang van [de minderjarige] is daarbij leidend en het hof is van oordeel dat dat belang de gekozen volgorde rechtvaardigt. Het hof wijkt daarmee ook af van de door de bijzondere curator bepleite volgorde.
Vervangende toestemming tot erkenning
Het juridisch kader
5.2
Op grond van artikel 1:204, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan op verzoek van de verwekker die het kind wil erkennen de ontbrekende toestemming van de moeder wiens kind de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, dan wel de toestemming van het kind van twaalf jaren of ouder door de toestemming van de rechter worden vervangen, tenzij dit de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind schaadt of een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang komt. Hierbij dient een afweging te worden gemaakt tussen de belangen van betrokkenen, waarbij tot uitgangspunt dient te worden genomen dat zowel het kind als de verwekker er aanspraak op heeft dat hun relatie rechtens wordt erkend als familierechtelijke betrekking.
De beoordeling van het hof
5.3
Het hof stelt vast dat [de minderjarige] gedurende de procedure zestien jaar is
geworden en dat zij geen toestemming aan de man heeft verleend om haar te erkennen. [de minderjarige] heeft tijdens het kindgesprek duidelijk aangegeven dat zij niet wil dat de man haar erkent en zij stelt dat zij geen belang heeft bij het verkrijgen van duidelijkheid over haar afstamming en haar genetische achtergrond. [de minderjarige] ziet de man niet als haar vader en zij ervaart geen band met hem. Volgens [de minderjarige] zijn er in het verleden nare dingen gebeurd door het gedrag van de man. [de minderjarige] heeft ook verteld dat er veel ruzie was thuis en dat zij de rol op zich nam van vredestichter. Dit was geen leuke rol voor haar. Mede door de ruzies en de negatieve herinneringen heeft [de minderjarige] het contact met de man verbroken. Daarnaast heeft [de minderjarige] tijdens het kindgesprek verteld dat zij bereid is om hard te werken om de eventuele dwangsommen te betalen die zouden worden verbonden aan een veroordeling om mee te werken aan een DNA-onderzoek en dat ze uit haar huis zal moeten worden getrokken indien van haar medewerking aan een DNA-onderzoek wordt verlangd. Hoewel [de minderjarige] wellicht, zoals de bijzondere curator stelt, de gevolgen van haar beslissing om geen duidelijkheid te krijgen over haar afstamming nog niet geheel kan overzien, is het hof van oordeel dat [de minderjarige] in deze kwestie zelf een afweging moet mogen en kan maken. [de minderjarige] heeft meerdere malen en bij verschillende betrokkenen aangegeven dat zij zal (blijven) weigeren om mee te werken aan het verkrijgen van duidelijkheid over haar afstamming. Het hof vindt dat er, gelet op het feit dat [de minderjarige] zestien jaar oud is, grote waarde moet worden toegekend aan haar mening. Het hof houdt hierbij ook rekening met hetgeen de raad tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard, namelijk dat [de minderjarige] zich erkend en gehoord moet voelen en dat dwang haar zal doen verharden. Van invloed van de moeder, in de zin dat daarmee de mening van [de minderjarige] in belangrijke mate zou zijn beïnvloed, is het hof niet gebleken. De vastberadenheid en de grote weerstand van [de minderjarige] tegen erkenning door de man maakt dat het hof tot het oordeel komt dat de sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van [de minderjarige] in het gedrang komt indien aan de man vervangende toestemming wordt verleend om [de minderjarige] te erkennen. Het hof weegt mee dat [de minderjarige] op een later moment, bijvoorbeeld over een aantal jaren als zij ouder is, alsnog op eigen initiatief kan trachten uitsluitsel te krijgen over haar afstamming indien zij op dat moment daaraan behoefte heeft.
5.4
Daarnaast overweegt het hof dat de man onvoldoende concreet heeft onderbouwd
waarom het belang van de man om duidelijkheid te verkrijgen over de afstamming op dit moment zwaarder weegt dan het belang van [de minderjarige] om niet te willen weten van wie zij afstamt. De man stelt dat hij vijftien jaar betrokken is geweest in het leven van [de minderjarige] en dat hij daarom een groot belang heeft bij duidelijkheid over zijn afstammingsrelatie met [de minderjarige] . De man stelt er ook belang bij te hebben dat [de minderjarige] weet dat hij haar vader is, hetgeen volgens de man wellicht leidt tot herstel van het contact. Naar het oordeel van het hof weegt het belang van [de minderjarige] zwaarder dan het belang van de man. Het hof hecht in dat kader belang aan de omstandigheid dat de man ter zitting heeft verklaard slechts omgang met [de minderjarige] te willen indien blijkt dat hij de biologisch vader is. Hieruit leidt het hof af dat het de man in de eerste plaats niet zozeer te doen is om het herstel van het contact met [de minderjarige] , maar vooral om het verkrijgen van duidelijkheid over de biologische verwantschap.
5.5
Het hof is van oordeel dat het verzoek van de man om vervangende toestemming te verlenen om [de minderjarige] te erkennen reeds vanwege het voorgaande zou moeten worden afgewezen.
De omgangsregeling
Het juridisch kader
5.6
Ingevolge artikel 1:377a, eerste lid, BW heeft een kind recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. Ingevolge het tweede lid van dat artikel stelt de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen of van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
5.7
In artikel 1:377a, derde lid, BW is bepaald dat de rechter het recht op omgang slechts ontzegt, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
b. de ouder of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder of met degene met wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
De beoordeling van het hof
5.8
Niet in geschil is dat [de minderjarige] in een nauwe persoonlijke betrekking tot de man staat. [de minderjarige] heeft echter tijdens het kindgesprek haar ernstige bezwaren tegen omgang met de man kenbaar gemaakt. Het hof wijst in dit verband naar hetgeen onder 5.3 is overwogen. Aan de mening van [de minderjarige] dient een zwaarwegend belang te worden gehecht. Bovendien speelt bij de beoordeling een belangrijke rol dat de reële mogelijkheid bestaat dat onvrijwillig contact een averechts effect zal hebben op de verhouding tussen de man en [de minderjarige] . Het hof is daarom van oordeel dat, ook indien zou blijken dat de man de biologisch vader van [de minderjarige] is, aan hem het recht op omgang zou moeten worden ontzegd op grond van het derde lid, onder c, van voornoemd artikel.
De slotsom
5.9
Aangezien, ook indien zou blijken dat de man de verwekker is van [de minderjarige] , het verzoek om vervangende toestemming om [de minderjarige] te erkennen zou worden afgewezen en aan de man het recht op omgang zou worden ontzegd, bestaat er geen aanleiding om, zoals de man als voorwaarde voor zijn verzoeken om vervangende toestemming en vaststelling van een omgangsregeling heeft gesteld, [de minderjarige] te veroordelen tot medewerking aan een DNA-onderzoek. Het hof zal dat verzoek afwijzen en daarmee wordt aan de door de man gestelde voorwaarde voor zijn overige verzoeken niet voldaan.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 11 november 2024, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.B.E.M. Rikaart- Gerard, L. van Dijk, en K.H.P. Selcraig, bijgestaan door mr. E.M.M. Hendriks Vettehen als griffier, en is op 29 juli 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.