Uitspraak
[verdachten] ,
Het hoger beroep
Onderzoek van de zaak
Het vonnis waarvan beroep
De tenlastelegging
hij op of omstreeks 26 mei 2021 te [plaats 1] , althans in Nederland, in een pand gelegen aan of bij [adres] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, stoffen en/of voorwerpen heeft bereid, bewerkt, verwerkt, te koop aangeboden, verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd, vervaardigd of voorhanden gehad, te weten (meerdere)
hij in of omstreeks de periode 6 januari 2021 t/m 7 juni 2021, te [plaats 2] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (van) één of meerdere geldbedragen (totaal € 36,680,00), althans een of meer voorwerpen
De bewijsmiddelen
Het hof volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van bewijsmiddelen met betrekking tot hetgeen wordt bewezenverklaard. Deze opsomming luidt als volgt:
26 mei 2021, opgenomen op pagina 58 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2021136286 d.d. 6 juli 2021, inhoudend het relaas van verbalisant [verbalisant 1] ;
26 mei 2021, opgenomen op pagina 68 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant [verbalisant 2] ;
22 juni 2021, opgenomen op pagina 144 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant [verbalisant 3] .
Bewezenverklaring
hij op 26 mei 2021 te [plaats 1] , in een pand gelegen aan [adres] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, voorwerpen voorhanden heeft gehad, te weten
- assimilatielampen en armaturen, en
hij in de periode 6 januari 2021 t/m 7 juni 2021, in Nederland, van meerdere geldbedragen (totaal € 36.680,00),
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Strafbaarheid van de verdachte
Oplegging van straf
De raadsman heeft het hof verder verzocht rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn.
Het hof heeft bij de strafoplegging het volgende in beschouwing genomen.
De reclassering heeft in haar advies van 7 juni 2021 geconcludeerd dat sprake is van een duidelijk delictpatroon waarbij verdachte vanuit financiële overwegingen overgaat tot het plegen van dergelijke delicten. Het recidiverisico werd door de reclassering destijds dan ook als hoog ingeschat, omdat van enig vooruitzicht op verbetering van de financiële situatie van verdachte op korte termijn geen sprake leek te zijn. Uit het reclasseringsadvies van
25 juni 2025 volgt dat er vrijwel geen risicofactoren meer naar voren komen. Wel blijft de financiële situatie van verdachte en zijn houding een punt van zorg.
Het hof zal echter in het voordeel van verdachte rekening houden met de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep. Het hof stelt vast dat verdachte op 4 februari 2022 hoger beroep heeft ingesteld. Het dossier is pas op 29 december 2022 bij het hof binnengekomen, terwijl de uiterste inzendtermijn voor de zich niet in voorlopige hechtenis bevindende verdachte acht maanden is. Het hof stelt verder vast dat de behandeling en afdoening in hoger beroep als geheel niet voldoende voortvarend is geweest, nu pas op 4 augustus 2025 arrest wordt gewezen. Derhalve is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep van één jaar en zes maanden. Het hof zal om die reden een deel van de gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm opleggen met daarnaast een taakstraf.
- een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen, waarvan 73 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en met aftrek van het voorarrest;
- een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
gevangenisstrafvoor de duur van
90 (negentig) dagen.
73 (drieënzeventig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
taakstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
90 (negentig) dagen hechtenis.