ECLI:NL:GHARL:2025:4843

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 augustus 2025
Publicatiedatum
4 augustus 2025
Zaaknummer
21-000523-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake hennepteelt en diefstal van elektriciteit

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 augustus 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is beschuldigd van het telen van hennep in twee grootschalige kwekerijen en het stelen van elektriciteit. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf van drie maanden voorwaardelijk opgelegd, met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 200 uren. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis. De verdachte heeft erkend zich schuldig te hebben gemaakt aan de tenlastegelegde feiten, maar betwistte de periode waarin deze feiten zich hebben voorgedaan. Het hof oordeelde dat de feiten wettig en overtuigend bewezen zijn, en dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en diefstal. De vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste, werd gedeeltelijk toegewezen. Het hof heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn positieve veranderingen in leven en werk.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000523-22
Uitspraak d.d.: 4 augustus 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 27 januari 2022 met parketnummer
18-950096-17 in de strafzaak tegen

[Verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 21 juli 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van hetgeen door de advocaat-generaal, alsmede van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. D.M. Moes, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank Noord-Nederland heeft bij vonnis van 27 januari 2022:
  • verdachte voor het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde veroordeeld;
  • aan verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd voor de duur van drie maanden, met een proeftijd van twee jaren;
  • aan verdachte een taakstraf opgelegd voor de duur van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis, met aftrek van het voorarrest;
  • de vordering van de [benadeelde partij] gedeeltelijk toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente. Verdachte is hoofdelijk veroordeeld tot betaling van het toegewezen bedrag. Voor het overige is de vordering van de benadeelde partij afgewezen. Verdachte is daarnaast veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij (op een of meer tijdstippen) in of omstreeks de periode van 1 september 2016 tot en met
2 februari 2017 te [plaats 1] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk, in een (bedrijfs)loods, althans een gebouw en/of (bedrijfs)pand, op het perceel (aan of bij) de [adres 1] , heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, en/of in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad een hoeveelheid van (telkens in totaal) ongeveer 1880 hennepplanten, zijnde een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, althans (telkens) een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet; art 11 lid 5 Opiumwet.
2.
hij (op een of meer tijdstippen) in of omstreeks de periode van 1 mei 2017 tot en met
22 november 2017 te [plaats 2] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk, in een bedrijfshal, althans een gebouw en/of (bedrijfs)pand, op het perceel (aan of bij) de [adres 2] , heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, en/of in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad een hoeveelheid van (telkens in totaal) ongeveer 1379 hennepplanten, zijnde een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, althans (telkens) een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet; art 11 lid 5 Opiumwet.
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2017 tot en met 22 november 2017 te [plaats 2] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, heeft weggenomen, een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn medeverdachte(n), waarbij verdachte en/of zijn medeverdachte(n) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen elektriciteit, althans enig goed, onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gerequireerd tot bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde.
Standpunt van de verdediging
Verdachte heeft erkend zich schuldig te hebben gemaakt aan het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde. Ten aanzien van het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft verdachte verklaard dat hij beide hennepkwekerijen samen met anderen heeft opgezet en geëxploiteerd.
Met betrekking tot het onder 3 tenlastegelegde heeft verdachte verklaard dat hij niet betrokken is geweest bij de verbrekingshandelingen die hebben geleid tot de diefstal van de elektriciteit, maar dat hij tijdens de exploitatie van de hennepkwekerij wel op enig moment op de hoogte is geraakt dat de elektriciteit illegaal werd afgenomen.
De raadsvrouw heeft zich met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van het hof. Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde heeft de raadsvrouw het hof verzocht verdachte partieel vrij te spreken van de periode van 1 mei 2017 tot en met 31 mei 2017, omdat uit het dossier niet volgt dat vanaf 1 mei 2017 sprake was van een in werking zijnde hennepkwekerij. De raadsvrouw heeft met betrekking tot het onder 3 tenlastegelegde primair bepleit dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte geen actieve bijdrage heeft geleverd aan de diefstal van stroom en dat van medeplegen geen sprake kan zijn. Subsidiair heeft de raadsvrouw het hof verzocht om verdachte partieel vrij te spreken van de periode van 1 mei 2017 tot en met 6 september 2017, omdat maximaal 70 dagen aan stroom is gestolen in plaats van de tenlastegelegde 206 dagen.
Oordeel van het hof
De rechtbank heeft in haar vonnis ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde het volgende overwogen (cursief opgenomen).
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat ook de tenlastegelegde medeplegen van diefstal van elektriciteit bewezen kan worden. Door een fraude-inspecteur van [benadeelde partij] is vastgesteld dat in het pand aan de [adres 2] te [plaats 2] de elektriciteit illegaal werd afgetapt buiten de meter om. Verdachte heeft verklaard dat hij de huurder was van het pand en dat hij, samen met anderen, de hennepkwekerij aan de [adres 2] te [plaats 2] heeft opgebouwd, geëxploiteerd en onderhouden. Hij was daartoe, zo verklaarde hij, bijna dagelijks aanwezig in het pand en uit de positieve netmeting blijkt dat er in de periode van 26 september tot en met 3 oktober 2017 in 12-uurscycli elektriciteit werd afgenomen. Uit de foto's van de stroomvoorziening/meterkast die zijn bijgevoegd bij het proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij blijkt voorts dat het voor verdachte zichtbaar moet zijn geweest dat de elektriciteit buiten de meter om werd afgenomen.
Uit het voorgaande en uit het feit dat verdachte onder een valse naam het energiecontract heeft afgesloten, leidt de rechtbank af dat verdachte op zijn minst wetenschap moet hebben gehad van het feit dat de elektriciteit illegaal werd afgenomen. Door vervolgens ook gebruik te maken van de elektriciteit bij het telen van de hennep heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van diefstal van elektriciteit. Dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte de verbrekingshandelingen heeft verricht, doet aan het bovenstaande niet af.
Het hof kan zich verenigen met voorgaande overwegingen van de rechtbank en neemt deze over. In aanvulling daarop overweegt het hof dat verdachte de onder 2 en 3 tenlastegelegde gedragingen als zodanig heeft erkend, maar dat de verdediging de periode waarin deze zijn verricht betwist. Hetgeen de verdediging heeft aangevoerd over de onder 2 en 3 tenlastegelegde periodes staat naar het oordeel van het hof echter niet aan een bewezenverklaring van het bestandsdeel ‘in de periode van 1 mei 2017 tot en met
22 november 2017’ in de weg. Dat de onder 2 en 3 tenlastegelegde gedragingen ín die tenlastegelegde periode hebben plaatsgevonden, acht het hof wettig en overtuigend bewezen op basis van het dossier en de eigen verklaring van verdachte.
Het hof verwerpt het verweer van de verdediging en acht het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen op grond van de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij in de periode van 1 september 2016 tot en met 2 februari 2017 te [plaats 1] , tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk, in een bedrijfspand, op het perceel aan de [adres 1] , heeft geteeld, verwerkt en opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van in totaal 1880 hennepplanten, zijnde een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
2.
hij in de periode van 1 mei 2017 tot en met 22 november 2017 te [plaats 2] , tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk, in een bedrijfspand, op het perceel aan de [adres 2] , heeft geteeld en verwerkt, en opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van in totaal 1379 hennepplanten, zijnde een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
3.
hij in de periode van 1 mei 2017 tot en met 22 november 2017 te [plaats 2] , tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, heeft weggenomen, een hoeveelheid elektriciteit, toebehorende aan [benadeelde partij] , waarbij verdachte en/of zijn medeverdachten zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen elektriciteit onder hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 en 2 bewezenverklaarde levert op:
telkens:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte voor het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis, met aftrek van het voorarrest. De overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep is in deze strafeis verdisconteerd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft het hof verzocht te volstaan met een voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een forse taakstraf. De raadsvrouw heeft bepleit om bij de strafoplegging rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn, het strafblad van verdachte en het feit dat verdachte zijn leven inmiddels in positieve zin heeft veranderd.
Oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de strafoplegging het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het samen met anderen telen van hennep in twee verschillende grootschalige hennepkwekerijen. Hij heeft geholpen met de kwekerijen door onder meer de panden op zijn naam te huren en meerdere dagen per week aanwezig te zijn in de kwekerij om het kweekproces in de gaten te houden.
Dit zijn strafbare feiten die overlast veroorzaken en schade voor de maatschappij opleveren. Het is een feit van algemene bekendheid dat gebruik van de uit hennepplanten verkregen stof de gezondheid van gebruikers kan schaden. Bovendien gaat de kweek van hennep vaak - direct of indirect - gepaard met vele andere vormen van criminaliteit. Verdachte lijkt met de opbrengst van de hennepkwekerijen zijn financiële problemen te hebben willen oplossen. Door aldus te handelen heeft hij zijn eigen financiële gewin boven de belangen gesteld die door strafbaarstelling van hennepteelt worden gediend. Om de hennepkwekerij in [plaats 2] mogelijk te maken heeft verdachte zich bovendien samen met anderen schuldig gemaakt aan diefstal van stroom door de stroomvoorziening op illegale wijze af te tappen. Hiermee heeft hij niet alleen inbreuk gemaakt op het eigendom van een ander, maar heeft hij ook meegewerkt aan een (brand)gevaarlijke situatie.
Uit het strafblad van verdachte van 16 juni 2025 volgt dat verdachte na de pleegdatum van de onderhavige feiten is veroordeeld voor het telen van een grote hoeveelheid hennep en diefstal van elektriciteit. Deze veroordeling is nog niet onherroepelijk. Verder volgt uit het strafblad dat verdachte na de pleegdatum van de onderhavige feiten het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 heeft overtreden. Op basis van deze gegevens is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing.
Ter terechtzitting in hoger beroep zijn de persoonlijke omstandigheden van verdachte onder de aandacht gebracht. Verdachte heeft verklaard dat hij inmiddels over een eigen woonruimte beschikt, een goed lopend taxibedrijf heeft en bezig is met het aflossen van zijn schulden.
Het hof acht het positief dat verdachte zijn best heeft gedaan om zijn leven op orde te krijgen.
Het hof is van oordeel dat de door de rechtbank opgelegde straf in beginsel aangewezen is, gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde. De rechtbank heeft bij de stafoplegging gelet op het grootschalige karakter van de hennepteelt en de rol die verdachte heeft gespeeld. Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). De rechtbank heeft bij de strafoplegging tevens de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg verdisconteerd. Het hof sluit zich bij die overwegingen aan.
Het hof zal echter bij de strafoplegging in het voordeel van verdachte ook rekening houden met de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep. Het hof stelt vast dat verdachte op 9 februari 2022 hoger beroep heeft ingesteld. Het dossier is pas op 29 december 2022 bij het hof binnengekomen, terwijl de uiterste inzendtermijn voor de zich niet in voorlopige hechtenis bevindende verdachte acht maanden is. Het hof stelt verder vast dat de behandeling en afdoening in hoger beroep als geheel niet voldoende voortvarend is geweest, nu pas op
4 augustus 2025 arrest wordt gewezen. Derhalve is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep van ongeveer één jaar en zes maanden. Het hof zal daarom de aan verdachte op te leggen taakstraf verminderen tot 150 uren.
Alles afwegende acht het hof de volgende straf thans passend en geboden:
  • een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met een proeftijd van twee jaren;
  • een taakstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis, met aftrek van het voorarrest.
Een voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van twee jaren dient ook als stok achter de deur om verdachte ervan te weerhouden in te toekomst opnieuw een (soortgelijk) strafbaar feit te plegen en om verdachte te stimuleren de positieve ontwikkelingen voor te zetten.

Vordering van de [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 8.285,75. Daarnaast heeft de benadeelde partij een bedrag van € 1.289,29 aan proceskosten gevorderd.
De rechtbank Noord-Nederland heeft de vordering van de [benadeelde partij] gedeeltelijk toegewezen, te weten tot een bedrag van € 7.947,85, vermeerderd met de wettelijke rente. Verdachte is hoofdelijk veroordeeld tot betaling van het toegewezen bedrag. Voor het overige is de vordering van de benadeelde partij afgewezen. Verdachte is daarnaast veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering conform de beslissing van de rechtbank Noord-Nederland kan worden toegewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof tot het door de rechtbank Noord-Nederland toegewezen bedrag.
Oordeel van het hof
De rechtbank heeft in haar vonnis het volgende overwogen ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij (cursief opgenomen).
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 7.947,85 en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 3 bewezenverklaarde. De rechtbank acht de vordering, behoudens de kosten voor de netmeting, voldoende onderbouwd. De vordering zal daarom tot voornoemd bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 november 2017.
De gevorderde schade voor de netmeting à € 337,90 is naar het oordeel van de rechtbank niet voor toewijzing vatbaar, nu de meting in opdracht van de politie is gemaakt en daarom is te beschouwen als kosten van (publieke) opsporing. Deze behoren niet op individuele burgers te worden afgewenteld, dus ook niet via de privaatrechtelijke weg op verdachte. De rechtbank zal dat deel van de vordering dan ook afwijzen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade.De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien een of meer medeverdachten deze al hebben betaald, en andersom (hoofdelijkheid).
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op € 1.289,29, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De rechtbank ziet geen aanleiding de schadevergoedingsmaatregel op te leggen, aangezien de benadeelde partij zelf voldoende middelen voor het innen van de toegewezen vordering ter beschikking heeft.
Het hof kan zich verenigen met voorgaande overwegingen van de rechtbank en neemt deze over.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
150 (honderdvijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
75 (vijfenzeventig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de [benadeelde partij] ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 7.947,85 (zevenduizend negenhonderdzevenenveertig euro en vijfentachtig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
1.289,29 (duizend tweehonderdnegenentachtig euro en negenentwintig cent).
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op
22 november 2017.
Aldus gewezen door
mr. J. Hielkema, voorzitter,
mr. M.C. van Linde en mr. L. Pieters, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.J. Zieleman, griffier,
en op 4 augustus 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.