ECLI:NL:GHARL:2025:4907

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 augustus 2025
Publicatiedatum
6 augustus 2025
Zaaknummer
21-005051-23
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak bedreiging en veroordeling openlijke geweldpleging met taakstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 augustus 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1992, was eerder veroordeeld voor openlijke geweldpleging en bedreiging. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de bedreiging, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat hij de bedreiging had gepleegd. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte met opzet de aangever had bedreigd met de auto. Echter, het hof achtte de openlijke geweldpleging wel bewezen, waarbij de verdachte samen met anderen geweld had gepleegd tegen de woning van de aangever door ramen in te gooien en met een auto tegen de gevel te rijden. De verdachte kreeg een taakstraf van zestig uren, waarvan dertig uren voorwaardelijk, met een proeftijd van één jaar, en er werd rekening gehouden met de schending van de redelijke termijn in de strafprocedure. Het hof oordeelde dat de straf passend was gezien de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze waren gepleegd.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005051-23
Uitspraak d.d.: 6 augustus 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen, van 26 oktober 2023 met parketnummer 18-328290-20 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
wonende te [postcode] [woonplaats] , [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 23 juli 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. B. Hartman, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft bij vonnis van 26 oktober 2023, waartegen het hoger beroep is gericht, verdachte ter zake van de onder 1 primair, 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met aftrek van voorarrest.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw recht doen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1
hij op of omstreeks 2 januari 2020 te [plaats] , gemeente [gemeente] openlijk, te weten aan [adres] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een goed, te weten een of meer ramen en/of gevel van de woning [adres] door met (bak)stenen en/of een (metalen) staaf die ramen in te gooien en/of in te slaan, en/of met een auto een of meer malen op/tegen de gevel van die woning te rijden;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 2 januari 2020 te [plaats] , gemeente [gemeente] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk en wederrechtelijk een of meer ruiten en/of gevel (van woning [adres] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s), te weten aan [slachtoffer 1] en/of woningbouwvereniging toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
2
hij op of omstreeks 2 januari 2020 te [plaats] , gemeente [gemeente] [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door dreigend met een door hem, verdachte, bestuurde auto (met verhogende snelheid en/of veel toeren makend) op die [slachtoffer 2] is afgereden, althans in de richting van die [slachtoffer 2] is gereden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak feit 2 (bedreiging)

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft veroordeling gevorderd ter zake van het onder 2 tenlastegelegde feit. Daartoe heeft hij aangevoerd dat uit de aangifte van aangever [slachtoffer 2] blijkt dat deze moest wegrennen omdat er een auto op hem afreed, en dat verschillende getuigen hebben verklaard dat verdachte de bestuurder was van deze tegemoetkomende auto.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit ter zake van het onder 2 tenlastegelegde feit.
Oordeel van het hof
Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde feit heeft begaan. Weliswaar kan uit de bewijsmiddelen worden opgemaakt dat verdachte met een auto door de voortuin tegen de gevel van de woning aan de [adres] is gereden, maar uit het dossier blijkt onvoldoende onder welke (concrete) omstandigheden dit is geschied. Zo is onduidelijk waar aangever [slachtoffer 2] stond op het moment dat de auto de voortuin inreed, met welke snelheid er op aangever werd afgereden en of bij hem door de actie van verdachte de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou verliezen dan wel zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Het hof zal verdachte van deze bedreiging derhalve vrijspreken.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs van feit 1 primair (openlijke geweldpleging)
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft veroordeling gevorderd ter zake van het onder 1 primair tenlastegelegde feit.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft partiële vrijspraak bepleit ter zake van het onder 1 primair tenlastegelegde ‘met een auto een of meer malen op/tegen de gevel van de woning aan de [adres] te rijden’. Daartoe heeft hij aangevoerd dat sprake is van onvoldoende onafhankelijk en betrouwbaar bewijsmateriaal, omdat de getuigen die hebben verklaard dat verdachte de bestuurder was van de auto, deel uitmaken van het kamp van de wederpartij, en de onafhankelijke getuigen slechts een generiek signalement hebben afgegeven. Verdachte ontkent dat hij die auto heeft bestuurd.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het onder 1 primair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden. Op grond van de verklaring van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep en de verklaringen van medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] kan naar het oordeel van het hof bewezen worden dat verdachte in vereniging geweld heeft gepleegd tegen de woning aan de [adres] , te weten door met (bak)stenen en een metalen staaf de ramen van die woning in te gooien en in te slaan.
Tevens acht het hof bewezen dat verdachte meermalen met een auto tegen de gevel van de woning aan de [adres] heeft gereden. Naar het oordeel van het hof blijkt uit de aangifte van aangever [slachtoffer 1] en het proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 januari 2020, inhoudende de verklaring van getuige [getuige 1] , voldoende duidelijk en concreet dat verdachte bestuurder was van de auto.
Dit met een auto rijden tegen de voorgevel van de woning (en tegen het 45 km-autootje dat vóór die gevel stond) vond plaats direct na de andere geweldshandelingen tegen de woning, is onlosmakelijk verbonden met dat overige geweld en is daarmee onderdeel van het gezamenlijk gepleegde openlijk geweld. De getuige [getuige 2] verklaart in dit verband over de groep [naam] (waar verdachte deel van uitmaakte), dat ze, even na het geweld tegen de ramen van de woning en scheldpartijen over en weer, "los gingen met die auto". Uit de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] blijkt dat hij ook heeft gezien dat de auto tegen het autootje (dat voor de gevel van de woning stond) is gereden.
Het hof verwerpt derhalve het verweer en acht het onder 1 primair tenlastegelegde feit wettig en overtuigen bewezen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde feit heeft begaan, met dien verstande, dat:
hij op 2 januari 2020 te [plaats] , openlijk, te weten aan de [adres] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een goed, te weten meerdere ramen van de woning aan de [adres] , door met (bak)stenen en een metalen staaf die ramen in te gooien en in te slaan, en met een auto meermalen tegen de gevel van die woning te rijden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat, uitgaande van een bewezenverklaring van de feiten 1 primair en 2 en rekening houdend met de schending van de redelijke termijn in eerste aanleg, verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf van honderd uren, subsidiair vijftig dagen hechtenis.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht om oplegging van een geheel voorwaardelijke straf. Daartoe heeft hij aangevoerd dat in strafmatigende zin rekening gehouden dient te worden met het gewelddadig optreden van de wederpartij, de escalatie die daarmee in de hand is gewerkt, en dat het in sommige gevallen geen optie is om de komst van de politie af te wachten. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om oplegging van een taakstraf.
Oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging ten aanzien van goederen. Na een woordenwisseling tussen aangever [slachtoffer 2] en medeverdachte [medeverdachte 2] , is verdachte met medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] meegegaan naar de woning waar aangever [slachtoffer 2] verbleef en hebben zij met (bak)stenen en een metalen staaf de ramen van de woning ingegooid en -geslagen, en heeft verdachte meermalen met een auto tegen de gevel van die woning gereden. Door aldus te handelen heeft verdachte op grove wijze een inbreuk gemaakt op de openbare orde en grote schade aan de woning veroorzaakt.
Het hof heeft bij de strafoplegging acht geslagen op het de verdachte betreffende uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 17 juni 2025. Daaruit blijkt dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke strafbare feiten, wel voor andere feiten.
Het hof houdt rekening met de omstandigheid dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, bij de strafvervolging van verdachte in eerste aanleg is geschonden. Verdachte is in eerste aanleg op 3 januari 2020 in verzekering gesteld. De politierechter heeft vonnis gewezen op 26 oktober 2023. Daarmee is de redelijke termijn in eerste aanleg overschreden met één jaar en negen maanden, terwijl dit niet aan verdachte valt toe te rekenen.
Gelet op het voorgaande is het hof, met de politierechter, van oordeel dat in beginsel oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden is. Het hof ziet echter in het beperkte aandeel dat verdachte heeft gehad in het ontstaan van de voorafgaande geweldshandelingen, de gedateerdheid van het bewezenverklaarde, alsmede het gegeven dat het hof minder bewezen heeft geacht dan de politierechter, aanleiding om te volstaan met oplegging van een taakstraf van zestig uren, subsidiair dertig dagen hechtenis, waarvan dertig uren, subsidiair vijftien dagen hechtenis, voorwaardelijk, met een proeftijd van één jaar en met aftrek van voorarrest. Anders dan de raadsman, is het hof van oordeel dat, gezien de ernst van het bewezenverklaarde feit, niet volstaan kan worden met een geheel voorwaardelijke straf.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63 en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 (vijftien) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. H.J. Deuring, voorzitter,
mr. A.J. Rietveld en mr. L.J. Hofstra, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.J. Flach, griffier,
en op 6 augustus 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.