ECLI:NL:GHARL:2025:4910

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 augustus 2025
Publicatiedatum
6 augustus 2025
Zaaknummer
21-000936-24
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling wegens mishandeling met bijzondere voorwaarden en taakstraf

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 augustus 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 1992, was eerder veroordeeld voor mishandeling van een vriendin, waarbij hij haar in het gezicht duwde en haar in een nekklem hield. De politierechter had hem een taakstraf van zestig uren opgelegd, maar het hof heeft dit vonnis vernietigd en een andere straf opgelegd. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan mishandeling en verwierp het beroep op noodweer, omdat de door de verdachte geschetste gang van zaken niet aannemelijk was. De advocaat-generaal had een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand en een taakstraf van veertig uren geëist, met een proeftijd van twee jaren en een contactverbod met het slachtoffer. Het hof heeft deze eis overgenomen en de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand, met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf van veertig uren, met een contactverbod als bijzondere voorwaarde. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten en de eerdere veroordelingen van de verdachte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000936-24
Uitspraak d.d.: 6 augustus 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, van 14 februari 2024 met parketnummer 16-165634-22 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
wonende te [postcode] [woonplaats] , [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 23 juli 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. A.T. van Vulpen, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft bij vonnis van 14 februari 2024, waartegen het hoger beroep is gericht, verdachte ter zake van het tenlastegelegde feit veroordeeld tot een taakstraf van zestig uren, subsidiair dertig dagen hechtenis en met aftrek van voorarrest, waarvan twintig uren, subsidiair tien dagen hechtenis, voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met oplegging van bijzondere voorwaarden, te weten een contactverbod ten aanzien van het slachtoffer [slachtoffer] .
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw recht doen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 3 juli 2022 te [plaats] , althans in Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door
- voornoemde [slachtoffer] in het gezicht te duwen en/of
- voornoemde [slachtoffer] aan haar haren te trekken en/of
- zijn, verdachtes, arm(en) in een nekklem en/of wurggreep om de keel/hals van die [slachtoffer] te leggen en/of te houden en/of (gedurende enige tijd) druk uit te oefenen op de keel/hals van die [slachtoffer] en/of
- voornoemde [slachtoffer] tegen/op haar rug, althans het lichaam, te stompen en/of slaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overwegingen met betrekking tot het bewijs

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft veroordeling gevorderd ter zake van het tenlastegelegde feit en heeft zich op het standpunt gesteld dat het verweer van de verdediging dient te worden verworpen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft met betrekking tot het tenlastegelegde feit allereerst aangevoerd dat aangeefster wisselende verklaringen heeft afgelegd en dat uiterst behoedzaam met het gebruik van deze verklaringen dient te worden omgegaan.
Voorts heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde feit dient te worden vrijgesproken, omdat hem een geslaagd beroep op noodweer, dan wel noodweerexces toekomt. Daartoe heeft zij - kort samengevat - aangevoerd dat verdachte genoodzaakt was zich te verdedigen toen hij door aangeefster werd aangevallen. Omdat verdachte zich op dat moment in de hoek van de gang bevond, kon hij niet meer wegkomen en heeft hij zich proportioneel verdedigd door aangeefster in haar gezicht te duwen dan wel vast te pakken, en haar bij de nek vast te pakken en even vast te houden.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat, gelet op de bekennende verklaring voor zover die ziet op de tenlastegelegde feitelijke gedragingen van verdachte en de aangiftes van aangeefster [slachtoffer] , wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling door aangeefster in het gezicht te duwen en zijn armen in een nekklem om de hals van aangeefster te leggen en te houden, en druk uit te oefenen op haar hals.
Naar het oordeel van het hof behoeft hetgeen de raadsvrouw heeft opgemerkt omtrent de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster geen nadere bespreking, nu geen sprake is van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt voorzien van een conclusie.
Voor wat betreft het beroep op noodweer overweegt het hof als volgt.
Van noodweer als bedoeld in artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht is sprake indien het strafbare handelen van verdachte geboden was door de noodzakelijke verdediging van eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding dan wel een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding. Voor de beoordeling daarvan is onder meer van belang of de aan het verweer ten grondslag liggende feiten en omstandigheden aannemelijk zijn geworden.
Het hof is van oordeel dat de door verdachte geschetste feitelijke gang van zaken niet aannemelijk is geworden. Daarbij heeft het hof acht geslagen op het volgende. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte ten gevolge van aangeefsters handelen lichamelijk letsel heeft opgelopen, waarvan hij kort daarna, te weten op 3 juli 2022, foto’s zou hebben gemaakt. Deze foto’s zijn opgenomen in de pleitnota van de raadsvrouw, waarbij een tijdstempel is opgenomen dat zou behoren bij de foto’s, en ter terechtzitting aan het hof overgelegd.
Het hof kan niet vaststellen op welk moment de foto’s daadwerkelijk zijn genomen, nu het niet over de originele fotobestanden en -gegevens beschikt. Daar komt bij dat de foto’s van het letsel pas ter terechtzitting in hoger beroep door verdachte aan het hof zijn overgelegd. Het hof stelt daarbij vast dat verdachte tijdens zijn verhoor bij de politie op 4 juli 2022 geen enkele melding heeft gemaakt van door hem op 3 juli 2022 gemaakte foto’s, en dat hij evenmin deze foto’s aan de politie heeft overhandigd. Verdachte heeft blijkens het proces-verbaal inverzekeringstelling juist de politie verzocht foto’s van hem te maken omdat hij verwondingen zou hebben. Uit het naar aanleiding daarvan opgemaakte proces-verbaal van bevindingen blijkt niets van de letsels zoals door de verdediging bij pleitnota zijn beschreven.
Bovendien heeft verdachte zich omtrent de tenlastegelegde gedragingen bij zijn verhoor door de politie op zijn zwijgrecht beroepen.
Vervolgens heeft verdachte pas op 4 januari 2023 zelf aangifte gedaan tegen aangeefster [slachtoffer] met betrekking tot hetgeen hem overkomen zou zijn op 3 juli 2022.
Tot slot heeft het hof acht geslagen op het zich in het dossier bevindende proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 juli 2022, waarin meerdere politieregistraties staan vermeld. Deze politieregistraties betreffen veelal meldingen van vrouwen die na het verbreken van een relatie dan wel na (intensief) contact met verdachte door hem (fysiek) worden bedreigd of worden lastiggevallen. Het hof constateert dat de aangifte van aangeefster [slachtoffer] overeenkomsten vertoont met deze politieregistraties.
Gelet op het vorenstaande acht het hof de door verdachte geschetste feitelijke gang van zaken, te weten dat hij door aangeefster werd aangerand en zich tegen deze aanranding diende te verdedigen, niet aannemelijk geworden en verwerpt derhalve het beroep op noodweer. Nu het hof een noodweersituatie niet aannemelijk acht geworden, behoeft het beroep op noodweerexces geen bespreking meer.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
hij op 3 juli 2022 te [plaats] [slachtoffer] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer] in het gezicht te duwen en zijn, verdachtes, armen in een nekklem om de hals van die [slachtoffer] te leggen en te houden en druk uit te oefenen op de hals van die [slachtoffer] .
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand, met een proeftijd van twee jaren en met oplegging van bijzondere voorwaarden, te weten een contactverbod met het slachtoffer [slachtoffer] , en tot een taakstraf van veertig uren, subsidiair twintig dagen hechtenis.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft - ingeval het hof het tenlastegelegde bewezen verklaart en client aanmerkt als een strafbare dader - verzocht om qua strafoplegging het vonnis te bevestigen, te weten oplegging van een taakstraf van zestig uren, subsidiair dertig dagen hechtenis en met aftrek van voorarrest, waarvan twintig uren, subsidiair tien dagen hechtenis, voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met oplegging van bijzondere voorwaarden, te weten een contactverbod ten aanzien van het slachtoffer [slachtoffer] .
Oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling door het slachtoffer, een vriendin van hem, in het gezicht te duwen en haar vervolgens enige tijd in een nekklem te houden. Door aldus te handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit en bij haar pijn en angst teweeggebracht.
Het hof heeft bij de strafoplegging in strafverzwarende zin acht geslagen op het de verdachte betreffende uittreksel Justitiële Documentatie van 17 juni 2025. Daaruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke strafbare feiten.
Alles afwegende is het hof, met de advocaat-generaal, van oordeel dat oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand, met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden is. De door de raadsvrouw bepleite strafoplegging miskent de ernst van het bewezenverklaarde. Daarbij legt het hof, gezien de impact die het feit op het slachtoffer heeft gehad, als bijzondere voorwaarde een contactverbod met het slachtoffer [slachtoffer] op, waarbij de politie toezicht zal houden op de naleving van dit verbod. Daarnaast zal het hof een taakstraf opleggen van veertig uren, subsidiair twintig dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, als bedoeld in artikel 77aa, eerst tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dat noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat het de verdachte gedurende de volledige proeftijd verboden is contact te leggen of te laten leggen met [slachtoffer] , geboren [geboortedag] 2001 te [geboorteplaats] , waarbij de politie toezicht zal houden op de naleving van dit verbod.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. A.J. Rietveld, voorzitter,
mr. H.J. Deuring en mr. M.C. van Linde, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.J. Flach, griffier,
en op 6 augustus 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.