ECLI:NL:GHARL:2025:5038

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 augustus 2025
Publicatiedatum
14 augustus 2025
Zaaknummer
200.351.145
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van ontbonden partnergemeenschap en overeenstemming over verkoopopbrengst woning

In deze zaak gaat het om de verdeling van de ontbonden partnergemeenschap tussen een vrouw en een man die een geregistreerd partnerschap hebben gehad. Het hof heeft op 14 augustus 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep, waarbij het de vraag beantwoordde of er overeenstemming was bereikt over de verdeling van de verkoopopbrengst van een gezamenlijke woning. De vrouw had op 4 augustus 2023 een verzoek tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap ingediend, waarna de rechtbank Overijssel op 9 december 2024 de verdeling van de ontbonden partnergemeenschap had vastgesteld. In hoger beroep heeft de vrouw gesteld dat er onvoorwaardelijke overeenstemming was over de verdeling, terwijl de man dit betwistte. Het hof heeft vastgesteld dat er inderdaad overeenstemming was over de meerinbreng door de vrouw en dat zij recht had op een groter deel van de verkoopopbrengst van de woning. Het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank vernietigd en de verdeling van de opbrengst van de woning opnieuw vastgesteld, waarbij de vrouw € 266.331,03 en de man € 151.764,66 toekwam. Daarnaast heeft het hof bepaald dat de man aan de vrouw € 199,29 moet voldoen wegens ontvangen rente. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.351.145
(zaaknummer rechtbank Overijssel 315381)
beschikking van 14 augustus 2025
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. L.C. de Jong te Woerden,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. J.M. Ringerwöle te Zwolle.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 5 augustus 2023 (zoals hersteld bij beschikking van 12 augustus 2024) en 9 december 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties A tot en met O, ingekomen op 14 februari 2025;
- het verweerschrift met producties 1 tot en met 9;
- een journaalbericht van mr. de Jong van 21 mei 2025 met een brief en producties P en Q;
- een journaalbericht van mr. de Jong van 26 mei 2025 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 6 juni 2025 plaatsgevonden. Daar is de vrouw in persoon verschenen, bijgestaan door haar genoemde advocaat. Namens de man is zijn advocaat mr. Ringerwöle verschenen.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn op 23 februari 2022 een geregistreerd partnerschap aangegaan en hebben voorafgaand daaraan partnerschapsvoorwaarden doen opstellen. Die voorwaarden houden in dat tussen partijen een algehele gemeenschap van goederen zal bestaan, behoudens voor zover in de partnerschapsvoorwaarden anders is bepaald.
3.2
De vrouw heeft op 4 augustus 2023 een verzoek tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap ingediend. De man heeft verweer gevoerd. Partijen hebben ieder ook een verzoek gedaan tot het treffen van nevenvoorzieningen (verdeling).
3.3
Bij de beschikking van 5 augustus 2024 (zoals hersteld bij beschikking van 12 augustus 2025) heeft de rechtbank het geregistreerd partnerschap ontbonden. De ontbindingsbeschikking is op 2 september 2024 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, waardoor de ontbinding tot stand is gekomen. De beslissing over de nevenvoorzieningen is (grotendeels) aangehouden.
3.4
Bij de beschikking van 9 december 2024 heeft de rechtbank de verdeling van de ontbonden partnergemeenschap vastgesteld.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is in geschil de verdeling van de ontbonden partnergemeenschap.
4.2
De vrouw heeft in het hoger beroep één meeromvattende grief geformuleerd. Haar verzoeken strekken ertoe dat het hof de verdeling (deels) opnieuw vaststelt, op de wijze zoals de vrouw die voorstaat, kosten rechtens.
4.3
De man voert verweer en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen, met compensatie van de kosten van het geding.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op de mondelinge behandeling heeft mr. Ringerwöle bezwaar gemaakt tegen de indiening door mr. De Jong van de stukken bij het journaalbericht van 26 mei 2025. Die stukken zijn echter in overeenstemming met het procesreglement meer dan tien dagen voor de mondelinge behandeling ingediend. Bovendien gaat het niet om omvangrijke stukken en zijn deze eenvoudig te doorgronden. Mr. Ringerwöle heeft voldoende tijd gehad om deze stukken met haar cliënt te bespreken en daar verweer op te voeren, wat zij ook heeft gedaan. Het hof ziet in die stukken ook niet dat daar, zoals mr. Ringerwöle stelt, in strijd met de tweeconclusieregel een nieuwe grief of stelling zou zijn geformuleerd. Het hof zal, voor zover bij de beoordeling nodig, ook acht slaan op de stukken van mr. De Jong bij diens journaalbericht van 26 mei 2025.
5.2
Het belangrijkste geschilpunt tussen partijen betreft het antwoord op de vraag of er tussen hen onvoorwaardelijke overeenstemming is bereikt over een (een deel van) de verdeling. De vrouw stelt dat dit zo is en dat de man daarom gehouden is die afspraken na te komen. De man stelt dat dit niet zo is, omdat het volgens hem de bedoeling was een allesomvattend convenant op te maken en nu dat er niet is gekomen partijen niet gehouden kunnen worden aan deelafspraken in de onderhandelingen op weg naar een zodanig convenant.
5.3
Meer in het bijzonder gaat het tussen partijen om de verdeling van de verkoopopbrengst van de gezamenlijke woning aan de [adres] te [woonplaats1] , de verdeling van de auto merk Renault en de draagplicht van de lasten van de woning. Verder ziet het geschil op vergoeding/verrekening van diverse betalingen van de bankrekeningen die zijn verricht ná de peildatum.
overeenstemming
5.4
Voor de beoordeling van de vraag of er door partijen hen bindende afspraken zijn gemaakt, is de (e-mail)berichtenwisseling tussen partijen van belang:
Op 14 december 2023 bericht mr. Ringerwöle om 16.02 uur aan mr. De Jong:
Geachte confrère,
Zoals telefonisch zojuist besproken: (wederom onder volledig voorbehoud):
Uw cliënte krijgt 100.000,- meer dan cliënt vanwege de inbreng.
In het gehanteerde rekenvoorbeeld wordt de (wettelijke manier van) berekening als volgt:
Opbrengst woning 410.000
Totaal liq. Middelen 100.000
Totaal te verdelen 510.000
Minus 1 ton inbreng vrouw 100.000 -/-
Overig te verdelen 410.000 : 2 ieder 205.000
Uw cliënte krijgt dan 205.000 + 100.000 is 305.000 euro
Mijn client krijgt dan 205.000
(werkelijke bedragen wijken wellicht wat af, zo zijn er meer liquide middelen dan 100.000)
Voorts:
  • Uw cliënte krijgt de auto zonder nadere verrekening van de waarde;
  • Opbrengst woning boven de 410.000 euro is voor uw cliënte;
  • De woning wordt nu met spoed verkocht;
  • uw cliënte ziet af van partneralimentatie en trekt ook haar procedure VOVO in.
Dit voorstel is akkoord.
Wat betreft de nagekomen vraag of uw cliënte tot de verkoop in de woning kan blijven, hiermee gaat cliënt niet akkoord.
Partijen hadden eerder al afgesproken dat als client in de woning bleef, hij ook de verkoop e.d. zou gaan regelen.
Hij betaalt nu dubbele woonlasten maar wil de verkoop regelen en niet het risico lopen op voorziene of onvoorziene omstandigheden dat uw cliënte de woning toch niet tijdig verlaat of kan verlaten.
Hij wil blijven wonen totdat de woning is verkocht en dan zal hij direct vertrekken.
Cliënt geeft aan de woning keurig netjes en schoon te houden, opgeruimd kortom maximaal verkoopbaar.
Op 14 december 2023 bericht mr. De Jong om 17.17 uur aan mr. Ringerwöle:
Amica,
Cliënte accepteert het voorstel en ook dat uw cliënt de woning blijft bewonen. Zij gaat er daarbij wel van uit dat alle kosten die aan het gebruik van de woning zijn verbonden voor rekening van uw cliënt komen.
Nu er overeenstemming is, zal ik morgen het verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen intrekken.
We kunnen dan volgende week overleggen over hoe we de gemaakte afspraken in een convenant kunnen vatten zodat we de rechtbank kunnen verzoeken dat aan te geven echtscheidingsbeschikking te hechten, waardoor ook de echtscheiding spoedig kan worden geregeld.
Op 15 december 2023 bericht mr. Ringerwöle aan mr. De Jong:
Fijn dat we tot overeenstemming zijn gekomen.
Volgende week verloopt ook de termijn in bodem, graag uw akkoord op mijn uitstelverzoek zodat we het convenant kunnen klaarmaken.
Op 20 december 2023 bericht mr. De Jong aan mr. Ringerwöle:
Amica,
In deze zaak lijkt mij dat er een convenant wordt gemaakt waarin de gemaakte afspraken worden weergegeven. Dit kan dan vervolgens na ondertekening aan de rechtbank worden gezonden en aan de te geven beschikking worden gehecht. Wilt u een concept-convenant opstellen?
(…)
Op 21 december 2023 bericht mr. Ringerwöle aan mr. De Jong:
Geachte confrère,
Dank voor uw bericht.
Hierbij nog even kort het volgende:
Inhoudelijk kom ik in januari 2024 wel terug op uw brief, maar u heeft toegezegd het concept convenant op te stellen dus daar wacht ik dan op.
Voorts gaat de woning op 2 januari 2024 in de verkoop.
Morgen met ik met vakantie t/m 2 januari 2024.
Op 4 januari 2024 bericht mr. De Jong aan mr. Ringerwöle:
Amica,
Allereerst nog de beste wensen voor het nieuwe jaar.
Van cliënte begreep ik dat de woning inmiddels in de verkoop is gegaan.
Mijn cliënte is van mening dat het voorstel waarbij werd aangeboden dat ik het convenant zou opstellen niet is geaccepteerd en dat dit daarmee is komen te vervallen. Zij heeft al veel kosten moeten maken en wenst niet ook nog het leeuwendeel van de kosten voor het opstellen van een convenant voor haar rekening te nemen.
Verder liet cliënte mij weten dat zij er, gelet op de gebeurtenissen uit het verleden, twijfels over heeft of zij de inboedelzaken die haar zijn toebedeeld (in goede staat) zal ontvangen. Zij heeft daarom als “waarborgsom” een bedrag van haar rekening overgeboekt (zie onderstaand bericht) dat zij aan uw cliënt zal overmaken wanneer zij de zaken in goede orde heeft ontvangen.
Wat mij betreft zou het jammer zijn als er nu alsnog gedoe ontstaat, terwijl we al zover zijn gekomen.
Kunnen we overleggen hoe dit op te lossen?
Op 15 januari 2024 bericht mr. Ringerwöle aan mr. De Jong:
Geachte confrère,
Naar aanleiding van uw mail van 4 januari j.l. geef ik u mee dat cliënt naar aanleiding van uw tekst “Verder liet cliënte mij weten dat zij er, gelet op de gebeurtenissen uit het verleden, twijfels over heeft of zij de inboedelzaken die haar zijn toebedeeld (in goede staat) zal ontvangen. Zij heeft daarom als “waarborgsom” een bedrag van haar rekening overgeboekt (zie onderstaand bericht) dat zij aan uw cliënt zal overmaken wanneer zij de zaken in goede orde heeft ontvangen” bijzonder onaangenaam verrast was en diep gekwetst is en wil nu alle coulance laten varen.
Er is nog geen convenant opgemaakt, uw cliënte gaat op eigen houtje geld opnemen van de e/o rekening zonder overleg, en neemt een “waarborgsom” op zonder dat daarvoor enige aanleiding is.
We waren bijna rond en nu komt dit.
Cliënt wenst directe afronding als volgt, zonder nader overleg:
Cliënt heeft van zijn eigen rekening € 20.000,00 opgenomen. Uw cliënte heeft van de e/o rekening in totaal € 59.821,86 opgenomen, zonder noodzaak, nu zij voldoende middelen heeft. Uw cliënte stort per omgaande het verschil terug op de e/o rekening, te weten € 39.821,86. Nadere verdeling vindt plaats nadat het convenant is opgesteld en ondertekend;
Zowel de meer- als minderwaarde van de woning bij verkoop wordt door beide partijen 50-50 gedragen;
Bij verkoop van de auto wordt deze opbrengst 50-50 verdeeld, indien uw cliënte de auto wenst te behouden dan vergoedt zij aan cliënt de helft van de dagwaarde ad € 22.000,- dus € 11.000,-.;
De woonlasten van de gezamenlijke woning worden tot en met december 2023 gezamenlijk 50-50 gedragen in overeenstemming met de mondelinge afspraak die partijen maakten in augustus 2023 waarbij uw cliënte aangaf dat het saldo ad € 6.790,34 (op rekening RBRB (…), saldo op 3 augustus 2023) voldoende zou moeten zijn tot de verkoop van de woning.
Dat bedrag zou worden gebruikt voor de vaste lasten, nuts, verzekeringen, tevens is vanaf 3 augustus 2023 de wegenbelasting en autoverzekering van die rekening betaald terwijl de auto in bezit van uw cliënte is; ook haar nota’s mobiele telefonie, spotify e.d. zijn van deze rekening betaald. Intussen heeft uw cliënte de verkoop van de woning 3 maanden geblokkeerd.
Op zich kan cliënt akkoord gaan met de datum van 20 december 2023 zodat vanaf deze datum de woonlasten voor zijn rekening zijn, maar cliënt stelt dat hij tot 20 december 2023 nog een bedrag tegoed heeft wat nog nader wordt gespecificeerd;
De spullen van uw cliënte kunnen worden opgehaald als de woning is verkocht, zodat alles hetzelfde is en staat zoals het op 2 januari op Funda staat (foto en video).
U stelt het concept convenant op;
Cliënt ontvangt nu stukken van de saldi op peildatum van de rekeningen van uw cliënte te weten:

NL(…) (vermogensspaarrekening met saldo 77.500,- euro op 30-09-2021

NL (…) (rekening courant)
(Rekeningnummer NL(…) zal de erfenisrekening zijn die buiten beschouwing blijft).
Uw cliënte krijgt nog steeds een ton meer, echter onder bovenstaande voorwaarden.
Indien uw cliënte hiermee niet akkoord kan gaan, is cliënt niet langer bereid om op basis van inbreng te verdelen en dient de rechtbank maar te beslissen.
Ik verneem graag met spoed
Op 1 februari 2024, bericht mr. De Jong aan mr. Ringerwöle:
In deze zaak zend ik u bijgaand een concept-convenant dat gebaseerd is op de gemaakte
afspraken zoals vastgelegd in onze e-mailcorrespondentie.
Graag verneem ik van u of uw cliënt met de inhoud van dit convenant instemt c.q. welke
wijzigingen of aanvullingen hij wenst.
Cliënte wil de aan haar toebedeelde (inboedel)zaken graag in de week van 18 maart a.s. (laten)
ophalen. Dit gaat verzorgd worden door een verhuisbedrijf en zij moeten vooraf kijken wat zij
moeten vervoeren. Daartoe dient cliënte toegang te krijgen tot de woning. Graag verneem ik of
cliënte hiervoor via de app een afspraak kan maken met uw cliënt of, als dat niet mogelijk is, op
welke data dat op korte termijn zou kunnen?
Op 9 februari 2024 bericht mr. Ringerwöle aan mr. De Jong:
Geachte confrère,
Op 1 februari 2024 ontving ik uw schrijven alsmede het concept convenant in bovengemeld dossier waarvoor dank.
Met zowel uw brief als met het concept convenant gaat u echter volkomen aan mijn schrijven van 15 januari 2024 voorbij noch gaf u hierop enige reactie.
Ten aanzien van uw brief van 1 februari j.l.:
U schrijft dat het concept-convenant is gebaseerd op de gemaakte afspraken zoals vastgelegd in de mailcorrespondentie.
Wij hebben voorstellen onder voorbehoud gedaan die niet zijn geaccepteerd waardoor deze zijn vervallen. Van vastgelegde afspraken is dan ook in het geheel geen sprake. Vandaar ook mijn meest recente schrijven van 15 januari j.l. waarbij ik aangeef dat de coulance van cliënt nu op is.
Verder schrijft u dat cliënte de aan haar toebedeelde (inboedel) zaken graag in de week van 18 maart a.s. wil (laten) ophalen.
Aan uw cliënte is nog niets toegedeeld. Er is ook geen overleg over geweest tussen partijen.
Het enige wat partijen reeds in onderling overleg hebben afgesproken over de verdeling van inboedel is het handgeschreven lijstje, waarvan uw cliënte een foto heeft gemaakt en waarop staat dat uw cliënte toegedeeld kan krijgen:
Bank/poef/eethoek/lkea kasten/Sonos boxen/vloerkleed/theezetter/wasmachine.
Over de rest moet nog overeenstemming komen.
Uw cliënte mag altijd met cliënt appen, dus lijkt mij dit verder geen bezwaar terzake.
Convenant (concept)
Tot ontstentenis dezerzijds ontvangen we een concept convenant waarin volkomen wordt voorbijgegaan aan ons schrijven.
Om die reden heb ik in ROOD de tekst aangepast.
Indien uw cliënte niet akkoord gaat met de voorgestelde verdeling moet de rechtbank maar beslissen en is dezerzijds de insteek een gemeenschap van goederen. (…)
Tot slot nog twee ‘huishoudelijke’ vragen:

Cliënt ontvangt nog steeds post van uw cliënte. Dit stapelt zich op. Mijn vraag is wat wil uw cliënte hier aan doen, cliënt kan het niet doorsturen nu het adres van uw cliënte geheim is. Ik verneem graag.

Nu ik heden het concept convenant heb aangepast en aan u zo zal verzenden neem ik aan dat u dit met uw cliënte wilt bespreken, echter verloopt mijn verweertermijn weer op dinsdag a.s.
Staat u mij toe om nogmaals uitstel van verweer te vragen?(…)
5.5
Het hof overweegt als volgt. Partijen zijn slechts kort geregistreerd partners geweest. Anderhalf jaar na aanvang heeft de vrouw ontbinding van het geregistreerd partnerschap verzocht. Formeel heeft hun partnerschap iets meer dan twee en een half jaar geduurd. Bij aanvang van het geregistreerd partnerschap was de man 62 en de vrouw 60 jaar oud en ieder van hen bracht een vermogen aan. Met die vermogens is de gezamenlijke woning aangekocht, waarbij de vrouw meer uit haar aangebracht vermogen heeft bijgedragen dan de man uit het zijne. Daar zijn partijen het over eens. Zij waren het echter niet eens over de bedragen die daarmee gemoeid waren. Blijkens bovenvermelde correspondentie is in de onderhandelingen rekening gehouden met een bedrag van € 100.000. Ook op de mondelinge behandeling bij de rechtbank is blijkens het daarvan opgemaakt proces-verbaal het verschil in inbreng aan de orde geweest. Daaruit blijkt ook dat het de bedoeling van partijen was om ‘op basis van inbreng’ te verdelen, ondanks dat door de partnerschapsvoorwaarden een algehele gemeenschap van goederen is ontstaan.
5.6
Uit de voormelde correspondentie volgt naar het oordeel van het hof dat partijen overeenstemming hadden over de meerinbreng door de vrouw en dat zij dientengevolge € 100.000 meer zal ontvangen bij verkoop van de woning. Op 14 december 2023 wordt dit namens de man bericht aan de vrouw waarbij tevens de verdeling van de auto en meeropbrengst boven de € 410.000 wordt vermeld. Daaronder staat: ‘
Dit voorstel is akkoord’. Weliswaar staat bovenaan het bericht ‘
wederom onder volledig voorbehoud’, maar niet duidelijk is onder voorbehoud waarvan of van wat. De vermelding ‘
Dit voorstel is akkoord’ kon redelijkerwijs door de vrouw worden opgevat dat hierover in ieder geval overeenstemming was. Ook in de correspondentie daarna wordt dit bevestigd. In de reactie namens de vrouw staat ‘
Cliënte accepteert het voorstel’,waar namens de man op wordt gereageerd met
‘ Fijn dat we tot overeenstemming zijn gekomen’.De stelling in de zinsnede ‘
Wij hebben voorstellen onder voorbehoud gedaan die niet zijn geaccepteerd waardoor deze zijn vervallen’in het e-mailbericht van 9 februari 2024 van mr. Ringerwöle is dan ook niet juist
.De voorstellen zijn immers wel geaccepteerd. Gelet op het verloop van de berichten mocht de vrouw er naar het oordeel van het hof redelijkerwijs vanuit gaan dat over die onderdelen onvoorwaardelijke overeenstemming was bereikt.
5.7
Op de mondelinge behandeling is door mr. Ringerwöle betoogd dat alle voorstellen zijn gedaan onder de uitdrukkelijke voorwaarde van een allesomvattend (getekend) convenant. Uit de voormelde berichtenwisseling blijkt dat echter niet. Volgens
mr. Ringerwöle beschikt zij over twee e-mailberichten van 11 en 12 december 2023 waaruit dit zou blijken, maar zij verklaarde deze niet in de procedure te willen inbrengen. Namens de vrouw is weersproken dat een dergelijke afspraak is gemaakt. Gelet daarop en op het ontbreken van stukken die de stelling van de man onderbouwen is het hof van oordeel dat de man is gehouden tot nakoming van de afspraken die zijn vermeld in bovenstaand e-mailbericht van 14 december 2023. Dat de vrouw zonder overleg gelden heeft opgenomen is wellicht niet handig te noemen, maar is ook weer niet ongebruikelijk in echtscheidingszaken. De opname van € 25.000 door de vrouw rechtvaardigt niet dat daarmee alle gemaakte afspraken over de meerinbreng en de liquide middelen van tafel zouden zijn, zoals de man stelt, temeer omdat de vrouw met die opname in totaal niet meer heeft opgenomen van de banksaldi dan waar ze recht op had: de helft van het saldo van € 122.643,48 op de peildatum. Partijen hadden dus op peildatum ieder aanspraak op € 61.321,74. De vrouw heeft in totaal € 59.821,86 opgenomen en de man op zijn beurt € 53.500.
5.8
De afspraken komen ten aanzien van de woning naar het oordeel van het hof concreet op het volgende neer. De woning is verkocht en geleverd voor € 425.000. De meeropbrengst boven de € 410.000, dus € 15.000, komt volgens de afspraken de vrouw toe. Ten aanzien van de resterende € 410.000 komt aan de vrouw een ton meer toe, zodat de vrouw daarvan € 255.000 toekomt en de man € 155.000. Het totaal van de uit te keren gelden door de notaris is blijkens de nota van afrekening van 4 maart 2024 € 425.433,62 zodat aan ieder van partijen nog de helft van de resterende € 433,62 zou toekomen. Per saldo zou de vrouw dan ontvangen: € 15.000 + € 255.000 + ½ (€ 433,62) = € 270.216,81. De man komt dan toe € 155.000 + ½ (€ 433,62) = € 155.216,81. Blijkens de nota van afrekening van de notaris zou op basis van een 50/50 verdeling aan ieder van partijen uit te keren zijn € 209.047,84. Opgeteld komen die twee bedragen uit op € 418.095,69. Het verschil tussen dit laatste bedrag en de € 425.433,62 is € 7.337,93. Dat zijn de verkoopkosten zoals die blijken uit de door de man als productie 1 op 11 juli 2024 bij de rechtbank overgelegde verdelingsstaat. Ieder draagt de helft van die verkoopkosten, zodat van de verkoopopbrengst aan de vrouw per saldo toekomt € 270.216,81 minus ½ (€ 7.337,93) = € 266.547,84 en aan de man € 155.216,81 minus ½ (€ 7.337,93) = € 151.547,85. Kennelijk is de vrouw van mening dat de resterende € 433,62 niet ieder voor de helft toekomt, maar geheel aan de man. Aldus komen de bedragen betreffende verdeling van de verkoopopbrengst van gezamenlijke woning uit op € 266.331,03 voor de vrouw en € 151.764,66 voor de man, zoals de vrouw ook verzoekt. Het hof zal aldus beslissen.
5.9
Het hof zal verder de toedeling van de auto Renault aan de vrouw in stand laten, evenwel zonder dat de vrouw is gehouden de helft van de waarde (€ 18.000) aan de man te vergoeden.
de banksaldi
5.1
Niet in geschil is - zoals hiervoor reeds vermeld - dat op peildatum het te verdelen totaal van de banksaldi € 122.643,48 is en dat ieder van partijen daarvan de helft toekomt. Beide partijen hebben al een deel van het hen toekomende bedrag opgenomen. Na de peildatum zijn echter de lasten blijven doorlopen, lasten die beide partijen aangaan. Idealiter hadden beiden partijen een gelijk ruim bedrag op de gezamenlijke bankrekening laten staan waarvan al die lasten betaald hadden kunnen worden en waarop eventuele hen gezamenlijk toekomende teruggaves ontvangen kunnen worden. Na afronding van een en ander en verkoop van de woning had het dan nog resterende saldo vervolgens bij helfte kunnen worden gedeeld. Nu partijen dat niet hebben gedaan dienen die doorlopende lasten te worden voldaan uit het restant van wat nog niet is opgenomen (€ 1.499,88 + € 7.821,74) en zo dit onvoldoende is uit hetgeen partijen al hebben opgenomen. Daarbij dient ook rekening te worden gehouden met betalingen die slechts een van partijen aangaan. Met het oog hierop heeft de rechtbank partijen de opdracht gegeven hier duidelijkheid in te geven. Op zichzelf is dat geen ingewikkelde opgave; met de bankafschriften zou dit eenvoudig moeten kunnen worden berekend, waarna kan worden vastgesteld wat de een nog aan de ander zou moeten voldoen om tot een afronding te komen. Die duidelijkheid is er echter niet gekomen, afgezien van een aantal posten waarop de rechtbank heeft beslist, zodat de rechtbank hierover niet anders kon beslissen dan te bepalen dat aan ieder van partijen de helft van het saldo op de peildatum toekomt. Ook het hof beschikt niet over alle bankrekeningen en kan dus zelf die berekening niet maken en dus ook niet de verdeling vaststellen. Het hof zal daarom op dit punt de wijze van verdeling gelasten nu dit in verband met de belangen van partijen en het algemeen belang verantwoord voorkomt. [1] Gelet op de parlementaire geschiedenis van artikel 3:185 BW heeft de rechter veel vrijheid bij het gelasten van de wijze van verdeling dan wel het zelf vaststellen van de verdeling.
Het hof zal daarom de wijze van verdeling op dit punt gelasten en wel zo dat de lasten van de woning vanaf de peildatum tot aan de datum van verkoop en levering aan een derde uit de resterende, nog niet opgenomen gemeenschappelijke banksaldi (€ 1.499,88 + € 7.821,74) moeten worden voldaan, en voor zover dit onvoldoende is uit hetgeen partijen al hebben opgenomen, ieder bij helfte. Na de peildatum gemaakte kosten anders dan die met betrekking tot de woning komen voor rekening van die partij ten behoeve van wie ze zijn gemaakt. Het hof merkt ten overvloede op dat partijen een en ander eventueel met behulp van hun advocaten dan wel een boekhouder in kaart kunnen brengen, waarbij de kosten daarvan voor de helft voor rekening van ieder van partijen komen.
verrekening bepaalde lasten
5.11
Niet in geschil is dat de vrouw aan de man € 319,50 wegens belasting-
aanslagen/-teruggaven dient te voldoen en € 1.491,56 wegens energiekosten. Dit is door rechtbank al beslist en de vrouw is het daarmee eens. Zij is het er niet mee eens dat zij de man ook een bedrag van € 3.093,58 moet voldoen wegens diverse gebruikerslasten betreffende de woning. Volgens de vrouw is de man in de woning blijven wonen en dient hij dientengevolge ook de gebruikerslasten voor zijn rekening te nemen. De man betwist dat hij in de woning is gebleven; hij heeft de woning netjes gehouden en de planten water gegeven in verband met de aanstaande verkoop, maar woonde elders. De man heeft een huurovereenkomst overgelegd van die andere woning.
5.12
Het hof overweegt als volgt. De vrouw stelt dat de man in de gezamenlijke woning is blijven wonen, terwijl de man dit betwist en wijst op een (ongetekende) huurovereenkomst van een andere woning. Bij die stand van zaken lag het op de weg van de vrouw om haar stelling nader te onderbouwen en te bewijzen. Nu dat is uitgebleven is het hof van oordeel dat de gebruikerslasten waar het hier om gaat en zoals de rechtbank die heeft vastgesteld ten laste van partijen samen dienen te komen. Het hof zal daarom de beslissing van de rechtbank op dit punt in stand laten.
de door de vrouw ontvangen erfenis met uitsluitingsclausule
5.13
Niet in geschil is dat de vrouw een erfenis heeft ontvangen met een uitsluitingsclausule en deze erfenis is gestort op een specifieke bankrekening waarop behoudens die erfenis geen andere gelden zijn gestort. Die bankrekening hebben partijen buiten de verdeling gehouden. Een beslissing van het hof is hierover dan ook niet nodig.
Lotto Wallet
5.14
De vrouw stelt dat de man een digitale Lotto Wallet heeft en verzoekt het hof te bepalen dat het saldo daarvan op grond van 3:194 lid 2 BW zonder nadere verrekening aan de vrouw toekomt, subsidiair om dit saldo te verdelen bij helfte. De man betwist dat hij een dergelijke wallet heeft. Gelet op die betwisting ligt het op de weg van de vrouw om haar stelling nader te onderbouwen en te bewijzen. Nu dat ontbreekt zal het hof het verzoek van de vrouw afwijzen.
ontvangen rente op spaarrekening
5.15
De vrouw stelt dat de man haar nog de helft van de op de gezamenlijke spaarrekening ontvangen rente moet voldoen. Aldus dient de man haar nog € 199,29 te voldoen. De man heeft dit niet betwist of weersproken, zodat het hof dit verzoek zal toewijzen.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slaagt de grief van de vrouw deels. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen voor zover het betreft de verdeling van de opbrengst van de woning en de vergoeding die de vrouw aan de man moet voldoen wegens toedeling van de Renault, en beslissen als hierna vermeld.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen geregistreerd partners zijn en de procedure de verdeling van de ontbonden gemeenschap betreft.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
7.1
vernietigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 9 december 2024, voor zover daarin aan ieder van partijen de helft van de opbrengst uit de verkoop van de woning is toegedeeld en voor zover daarin is bepaald dat de vrouw in het kader van overbedeling € 9.000 aan de man moet voldoen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
7.2
a. deelt aan de vrouw uit de verkoopopbrengst van de woning toe € 266.331,03;
b. deelt aan de man uit de verkoopopbrengst van de woning toe € 151.764,66;
7.3
bepaalt dat de man aan de vrouw € 199,29 moet voldoen wegens ontvangen rente;
7.4
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 9 december 2024, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige;
7.5
vult die beschikking aan in die zin dat het hof de wijze van verdeling gelast als volgt:
  • de lasten van de woning vanaf de peildatum tot aan de datum van verkoop en levering aan een derde moeten uit de resterende, nog niet opgenomen gemeenschappelijke banksaldi (€ 1.499,88 + € 7.821,74) worden voldaan, en voor zover dit onvoldoende is uit hetgeen partijen al hebben opgenomen, ieder bij helfte;
  • na de peildatum gemaakte kosten anders dan die met betrekking tot de woning komen voor rekening van die partij ten behoeve van wie ze zijn gemaakt;
7.6
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.7
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
7.8
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.L. van der Bel, S. Kuijpers en A.T. Bol, bijgestaan door mr. H.P.J. Meijerink als griffier, en is op 14 augustus 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.