ECLI:NL:GHARL:2025:5042

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 augustus 2025
Publicatiedatum
14 augustus 2025
Zaaknummer
21-004519-24
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake mishandeling met zwaar lichamelijk letsel

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 augustus 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is beschuldigd van mishandeling van de benadeelde partij, waarbij zwaar lichamelijk letsel is ontstaan. De mishandeling vond plaats op 27 augustus 2021, toen de verdachte de benadeelde partij in het gezicht sloeg, wat resulteerde in een dubbele beenbreuk. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die op 7 oktober 2024 een veroordeling had uitgesproken.

Tijdens de zitting op 30 juli 2025 heeft het hof de zaak behandeld, waarbij de advocaat-generaal een taakstraf van 80 uur heeft geëist, subsidiair 40 dagen hechtenis. De benadeelde partij heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend, die gedeeltelijk is toegewezen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling en heeft de bewijsvoering beoordeeld, waarbij getuigenverklaringen en andere bewijsmiddelen zijn meegenomen. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding vastgesteld op € 3.587,85, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij de verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 80 uur en de schadevergoeding aan de benadeelde partij is toegewezen. De beslissing is genomen met inachtneming van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de ernst van het feit.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004519-24
Uitspraak d.d.: 13 augustus 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Leeuwarden, van 7 oktober 2024 met parketnummer 18-103027-23 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
wonende te [postcode] [woonplaats] , [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 30 juli 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte voor het tenlastegelegde tot een taakstraf van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis. De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen tot een bedrag van € 2.087,85, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman,
mr. K.H.T. van Gijssel, en door mr. Y.G. de Barbanson namens de benadeelde partij naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen, onder meer omdat het tot een andere strafoplegging komt. Het hof zal daarom opnieuw recht doen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging in hoger beroep, tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 27 augustus 2021 te [plaats] , gemeente [gemeente] [benadeelde] heeft mishandeld door die [benadeelde] in het gezicht, althans tegen het hoofd te stompen en/of te slaan, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken been ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsoverwegingen

Verdachte wordt verweten dat hij zich op 27 augustus 2021 schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van aangever [benadeelde] , terwijl dit feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad. Verdachte heeft zich op zijn zwijgrecht beroepen toen hij hierover bij de politie werd verhoord. Namens hem is ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep aangegeven dat hij het tenlastegelegde ontkent. De raadsman van verdachte heeft in hoger beroep in dit kader aangevoerd, zakelijk weergegeven, dat de herkenning van verdachte door aangever ten tijde van het incident niet betrouwbaar is.
Het hof ziet geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de herkenning van verdachte door aangever te twijfelen en zal deze dan ook voor het bewijs gebruiken. Aangever is bij de rechter-commissaris over deze herkenning nader bevraagd en heeft toen toegelicht dat hij verdachte met zekerheid heeft herkend, dat hij weet dat het een broer is van [zus van de verdachte] , dat hij zich wel eens aan hem heeft voorgesteld en dat hij hem één of tweemaal eerder heeft gezien. Voorts heeft aangever over het incident nog verklaard dat [zus van de verdachte] haar broer [verdachte] nog riep. Het hof begrijpt daaruit dat [zus van de verdachte] , terwijl zij bij het incident aanwezig was, verdachte bij de voornaam heeft geroepen.
Daar komt bij dat de herkenning door aangever niet op zichzelf staat, maar steun vindt in andere bewijsmiddelen in het dossier. Getuigen [getuige 1] en [getuige 2] hebben, ieder afzonderlijk, waargenomen dat aangever door een kale man hard tegen het hoofd is geslagen en daarna neer ging. Dit uiterlijke kenmerk past blijkens de foto’s op de ID Staat in het dossier bij het signalement van verdachte, die daarop met een kaal hoofd is afgebeeld. Verder bleken de auto’s waarmee de betrokken man en vrouw op de plaats van het incident arriveerden op naam van [zus van de verdachte] en op naam van de vader van verdachte te staan. Dat verdachte als familielid toentertijd over één van deze auto’s kon beschikken, acht het hof aanzienlijk meer waarschijnlijk dan dat een willekeurige andere persoon daarover op dat moment de beschikking had.
Het hof stelt op grond van de hierna opgenomen bewijsmiddelen, in onderling verband en in samenhang bezien, dan ook vast dat verdachte degene is geweest die aangever tegen het hoofd heeft geslagen. Hoewel uit het dossier niet duidelijk is geworden hoe de dubbele beenbreuk bij aangever precies is ontstaan, stelt het hof wel vast dat deze breuk is ontstaan ten tijde van het incident met verdachte als direct gevolg van de mishandeling. Uit de bewijsmiddelen volgt immers dat aangever direct na de klap van verdachte neer is gegaan en dat hij daarna niet meer zelfstandig overeind kon komen. Het hof merkt dit letsel, een dubbele beenbreuk waarvoor operatief ingrijpen noodzakelijk was en ten gevolge waarvan verdachte niet kon werken, aan als zwaar lichamelijk letsel.

Bewijsmiddelen

1. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 2 september 2021, opgenomen op pagina 6 e.v. van het proces-verbaal van politie-eenheid Noord-Nederland, [district] met zaakregistratienummer PL0100-2022008749, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van aangever [benadeelde] :
Plaats delict: [straat] , [plaats]
Op 27 augustus 2021 liep ik met de hond over de [straat] richting de [straat] . Op de hoek zag ik plots twee auto’s aan komen rijden, een Opel Astra en een Ford Focus station. Ik zag meteen dat het [zus van de verdachte] en haar broer [verdachte] waren die naar me toe kwamen. Ik ben gewoon blijven staan. Men begon meteen tegen mij aan te duwen en te trekken. Ik zag toen [zus van de verdachte] weer naar me toe komen lopen en zag dat ze probeerde mij te slaan. Ik voelde plots enorm veel pijn aan mijn rechterbeen. Ik kon nog net blijven staan. Ik denk dat [verdachte] mij geschopt heeft of zoiets. Toen ik die pijn voelde zag ik dat [zus van de verdachte] en [verdachte] snel weg liepen en snel in de auto’s wegreden. Ik ben toen op de grond gezakt. Ik ben naar het ziekenhuis gegaan waar bleek dat mijn rechteronderbeen op twee plaatsen was gebroken. Doordat mijn been werd gebroken kan ik niet werken en heb ik geen inkomen. Ik kan me niet meer zelf redden. Ik moet volgende week worden geopereerd aan mijn breuk.
2. Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , opgenomen op pagina 16-17 van voornoemd dossier, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van getuige [getuige 1] :
Op vrijdag 27 augustus 2021, ik schat tussen 19.00 en 20.00 uur, zat ik onder in de
kamer van mijn huis aan de [adres] te [plaats] .
Ik zag dat er twee auto's voor mijn deur stopten. Ik zag dat er een vrouw uitstapte
met blond haar. Een man met een kale kop en stevig breed postuur stapte ook uit een
auto. Ik zag de vrouw als eerste naar de man met de hond lopen. Ik zag dat de vrouw
ruzie maakte met de man met de hond. (…)
Ik zag dat die andere man met die kale kop er ook bij kwam.
Ik zag dat die kale man aan de man die eerst de hond vast had begon te sjorren en dat er een woordenwisseling was. Ik zag de kale man plots uithalen en de man die eerst de hond vast had tegen het hoofd slaan. Ik zag dat de man die eerder de hond vast had tegen zijn hoofd werd geraakt en dat deze neer ging. Ik zag dat deze man hard werd geraakt. Ik zag deze man naar de grond gaan door de klap.
Mijn dochter heeft nog snel de kentekens van de auto's opgeschreven waarin de man en de vrouw afzonderlijk waren vertrokken. Deze kentekens zijn [kenteken] en [kenteken] . De man
die was neergeslagen was wel bij kennis volgens mij maar ik zag dat hij bijna niet kon lopen.
3. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 3 september 2021, opgenomen op pagina 18-19 van voornoemd dossier, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van getuige [getuige 2] :
Het was op vrijdag 27 augustus 2021 omstreeks 19.00 uur. Ik had zicht op de straat voor onze woning. Het was nog licht en alles was duidelijk zichtbaar op straat. Ik zag een man met een hond aan de overkant van de straat lopen.
Ik zag even later dat een man en een vrouw naar de man met de hond liepen. Ik zag dat die tweede zonder hond een stevig gezet postuur had met een kaal hoofd en de vrouw ook een gezet postuur had. Ik zag dat de man met de hond door de man en de vrouw werd geduwd. Ik zag dat de vrouw toen de hond van de man afpakte en dat deze met de hond wegliep. Ik zag de man met het kale hoofd nog steeds bij de man die eerst de hond had staan. Ik zag dat de man met het kale hoofd de andere man weer aan het duwen en trekken was. Ik zag plots dat de kale man met een forse uithaal en met kracht de man welke eerst de hond had tegen het hoofd sloeg. Ik zag dat de man met het kale hoofd met zijn rechtervuist de andere man tegen zijn hoofd sloeg. Ik zag dat de man door de klap in elkaar zakte en neer ging. Ik zag dat de man kennelijk niet meer in staat was om overeind te komen.
4. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 17 januari 2023, opgenomen op pagina 32 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als opmerking van verbalisant [verbalisant] :
De kentekens [kenteken] en [kenteken] zijn genoteerd. In de politiesystemen blijk dat
de [kenteken] , zwarte Opel Astra, tussen 14-06-2021 en 01-10-2021 op naam stond van
[zus van de verdachte] . De [kenteken] , een zwarte Ford Focus, staat op naam van jullie vader [vader van de verdachte] .
5. De eigen waarneming van het hof ter terechtzitting van 30 juli 2025, inhoudende dat de tot het dossier behorende ID-staat van verdachte, opgenomen op pagina 30 van voornoemd dossier, een pasfoto van verdachte bevat en een kopie van zijn rijbewijs met daarop ook een pasfoto, waarop zichtbaar is dat verdachte, in elk geval op het moment dat deze foto’s zijn genomen, een kale man is.

Bewezenverklaring

Door bovengenoemde wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
hij op 27 augustus 2021 te [plaats] [benadeelde] heeft mishandeld door die [benadeelde] tegen het hoofd te slaan, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken been, ten gevolge heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 27 augustus 2021 schuldig gemaakt aan mishandeling van aangever [benadeelde] , terwijl de mishandeling zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad. Hierdoor heeft de verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer en hem pijn en letsel toegebracht. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij hard tegen het hoofd van aangever heeft geslagen, waarna het slachtoffer is gevallen en daarbij een dubbele beenbreuk heeft opgelopen waaraan hij geopereerd moest worden en waardoor hij enkele maanden niet heeft kunnen werken.
Het hof heeft gelet op een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 24 juni 2025, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor strafbare feiten is veroordeeld. Voor het overige is over de persoon van verdachte weinig bekend geworden, nu hij zich bij de politie op zijn zwijgrecht heeft beroepen en zowel bij de politierechter als in hoger beroep niet ter terechtzitting is verschenen. Het hof ziet in de persoonlijke omstandigheden van verdachte zodoende geen aanleiding voor strafvermindering dan wel strafverzwaring. Bij het bepalen van de straf houdt het hof er wel rekening mee dat het feit inmiddels bijna vier jaar geleden is gepleegd en verdachte sindsdien niet opnieuw met justitie in aanraking is gekomen.
Het hof acht, alles afwegend, oplegging van een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.587,85, bestaande uit € 87,85 aan materiële schade en € 4.500,- aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.087,85, te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De door de benadeelde partij gestelde materiële schade betreft kosten van € 87,85 die aan de zorgverzekeraar verschuldigd zijn in verband met het eigen risico. Deze schadepost is door de raadsman niet (gemotiveerd) betwist, zodat deze voor toewijzing in aanmerking komt.
Ook de gevorderde immateriële schade komt voor vergoeding in aanmerking, nu de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen ten gevolge van het bewezenverklaarde feit. Gelet op alle omstandigheden van dit geval stelt het hof de immateriële schadevergoeding naar billijkheid vast op een bedrag van € 3.500,-. Bij de begroting heeft het hof de aard van de aansprakelijkheid en de ernst van het aan de verdachte te maken verwijt laten meewegen en voorts gelet op de bedragen die door Nederlandse rechters in (enigszins) vergelijkbare gevallen zijn toegekend, waaronder de maximaal toegekende bedragen, rekening houdend met (eventuele) geldontwaarding. Tot slot heeft het hof acht geslagen op de consultatieversie van de ‘Rotterdamse Schaal’, een ordening van smartengeldbedragen bij letsel en andere persoonsaantastingen, waarnaar al vaker door andere rechters in Nederland is verwezen bij de vaststelling en begroting van schade als hier aan de orde.
De verdachte is gelet op het voorgaande gehouden tot vergoeding van een bedrag van
€ 3.587,85, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen. Het hof zal de vordering voor het meer gevorderde afwijzen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven
is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.587,85 (drieduizend vijfhonderd en zevenentachtig euro en vijfentachtig eurocent) bestaande uit € 87,85 (zevenentachtig euro en vijfentachtig eurocent) materiële schade en € 3.500,00 (drieduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 3.587,85 (drieduizend vijfhonderd en zevenentachtig euro en vijfentachtig eurocent) bestaande uit € 87,85 (zevenentachtig euro en vijfentachtig eurocent) materiële schade en € 3.500,00 (drieduizend vijfhonderd euro) immateriële schade,
vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 45 (vijfenveertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente op 27 augustus 2021.
Aldus gewezen door
mr. H.J. Deuring, voorzitter,
mr. A.J. Rietveld en mr. P.S. Bakker, raadsheren,
in tegenwoordigheid van D.D. Drost, griffier,
en op 13 augustus 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.