ECLI:NL:GHARL:2025:5085

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 augustus 2025
Publicatiedatum
15 augustus 2025
Zaaknummer
21-000664-24
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van mishandeling en bedreiging door gebrek aan bewijs

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 augustus 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder vrijgesproken van mishandeling en bedreiging, maar de officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 1 augustus 2025 heeft het hof de zaak opnieuw onderzocht. De verdachte werd verweten dat hij op 8 oktober 2021 [benadeelde 2] had mishandeld en [benadeelde 1] had bedreigd. Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor (voorwaardelijk) opzet op zwaar lichamelijk letsel bij [benadeelde 2]. De verklaringen van getuigen waren inconsistent en boden geen eenduidig beeld van de gebeurtenissen. Het hof heeft geconcludeerd dat de verdachte niet schuldig kon worden bevonden aan de tenlastegelegde feiten. De vordering van benadeelde partij [benadeelde 1] tot schadevergoeding werd eveneens niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000664-24
Uitspraak d.d.: 15 augustus 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Assen, van 29 januari 2024 met parketnummer 18-162689-23 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1974,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 1 augustus 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van de verdachte ter zake van het onder 1 primair en onder 2 tenlastegelegde tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis.
Daarnaast heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat de vordering van benadeelde partij [benadeelde 1] toegewezen moet worden tot een bedrag van € 250,00, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Tot slot heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan de verdachte de maatregel op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht voor de duur van drie jaren wordt opgelegd, inhoudende een contactverbod met betrekking tot [benadeelde 1] en [benadeelde 2] , met 14 dagen vervangende hechtenis voor elke overtreding van de maatregel, met een maximale totale duur van de vervangende hechtenis van zes maanden. De advocaat-generaal heeft tevens gevorderd dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar wordt verklaard.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen namens de verdachte door zijn raadsvrouw, mr. A. Elzinga, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter in de rechtbank Noord-Nederland heeft de verdachte bij vonnis van 29 januari 2024 vrijgesproken van het onder 1 primair en subsidiair en 2 tenlastegelegde en heeft de vordering van de benadeelde partijen [benadeelde 2] en [benadeelde 1] niet-ontvankelijk verklaard.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] is in hoger beroep ingetrokken en derhalve niet meer aan de orde. De vordering van benadeelde partij [benadeelde 1] is in hoger beroep gehandhaafd en derhalve wel opnieuw aan de orde.
Het hof zal opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1
hij op of omstreeks 8 oktober 2021 te [plaats] , gemeente [gemeente] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet voornoemde [benadeelde 2] met een ploertendoder en/of een maclight, althans een hard voorwerp op/tegen het hoofd te slaan terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 8 oktober 2021 te [plaats] , gemeente [gemeente] [benadeelde 2] heeft mishandeld door voornoemde [benadeelde 2] met kracht met een ploertendoder en/of een maclight, althans een hard voorwerp op/tegen het hoofd te slaan;
2
hij op of omstreeks 8 oktober 2021 te [plaats] , gemeente [gemeente] [benadeelde 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door bestaande hierin dat verdachte toen aldaar, zich bevindende op enige/korte afstand van die [benadeelde 1] , opzettelijk dreigend een ploertendoder althans een hard voorwerp, in de richting van die [benadeelde 1] heeft gehouden/getoond.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Met betrekking tot het onder 1 primair tenlastegelegde
De verdachte wordt onder feit 1 primair en subsidiair kortgezegd verweten dat hij heeft gepoogd aangever [benadeelde 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, dan wel hem te hebben mishandeld, door [benadeelde 2] tegen het hoofd te slaan met een hard voorwerp.
Voor een bewezenverklaring van het onder 1 primair tenlastegelegde is vereist dat komt vast te staan dat het (voorwaardelijk) opzet van de verdachte daarop gericht is geweest.
Het hof stelt allereerst vast dat uit het dossier niet zonder meer blijkt dat het de verdachte erom te doen is geweest om [benadeelde 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Maar opzet, in dit geval in voorwaardelijke zin, op een bepaald gevolg, zoals hier zwaar lichamelijk letsel, is ook aanwezig wanneer de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Er is geen grond om de inhoud van het begrip 'aanmerkelijke kans' afhankelijk te stellen van de aard van het gevolg. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten, dat wil zeggen: een in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid. Algemene regels over de exacte grootte van de kans die in het algemeen of voor een bepaald type delict minimaal vereist zou zijn, kunnen niet worden gegeven, laat staan deze kans in een percentage uitdrukken.
Uit het dossier kan worden afgeleid dat er op 8 oktober 2021 een handgemeen is geweest tussen de verdachte en [benadeelde 2] . Beide partijen hebben hier letsel aan overgehouden.
Naar het oordeel van het hof is de enkele vaststelling dat de verdachte met enig hard voorwerp tegen het hoofd van [benadeelde 2] zou hebben geslagen niet zonder meer voldoende om vast te kunnen stellen dat de verdachte daarmee een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel in het leven heeft geroepen. Dat zou anders kunnen zijn, indien op grond van het dossier meer zou kunnen worden vastgesteld omtrent de kracht waarmee tegen het hoofd van [benadeelde 2] zou zijn geslagen. Ten aanzien van [benadeelde 2] wordt in de medische verklaring gemeld “
man loopt goed helder en alert”, “
hoofdwond bloed niet meer snijwond op het hoofd van ong 4 cm., kan prima geplakt worden”. Het hof overweegt dat uit dit relatief geringe letsel niet zonder meer voortvloeit dat er met zodanige kracht tegen het hoofd van [benadeelde 2] is geslagen dat er sprake is van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel. Nu ook overige stukken in het dossier geen concrete steun bieden voor het met kracht slaan op het hoofd van [benadeelde 2] , kan het hof dit op grond van het dossier niet vaststellen. Dat verdachte (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel heeft gehad, kan, gelet op het voorgaande, dan ook niet wettig en overtuigend worden bewezen. Het hof zal de verdachte daarom ook vrijspreken van het onder 1 primair tenlastegelegde.
Met betrekking tot het onder 1 subsidiair tenlastegelegde
Het hof is van oordeel dat zich in het dossier een selectie van bewijsmiddelen bevindt op grond waarvan door daaruit passages te kiezen in beginsel voldoende wettig bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen. Het hof ziet echter in de context van het dossier dat de verklaringen van verschillende getuigen zodanig uiteenlopen, dat op grond daarvan niet een eenduidig beeld kan worden verkregen van hetgeen zich op 8 oktober 2021 heeft afgespeeld. De door deze getuigen op diverse tijdstippen afgelegde verklaringen zijn in de loop van tijd niet consistent gebleven. De inhoud van de verklaringen van de onderscheidenlijke getuigen verschillen bovendien ook onderling sterk van elkaar. Zo wordt er door de getuigen verklaard over de aanwezigheid van verschillende harde voorwerpen, waaronder een wapenstok, een maglite en een ploertendoder, die door de verdachte tijdens het handgemeen met [benadeelde 2] zouden zijn gebruikt. Wie op welk moment in het conflict wie zou hebben geslagen, en waarmee, is naar het doordeel van het hof echter onvoldoende uit het dossier naar voren gekomen. Gelet hierop is onvoldoende komen vast te staan wat er in welke volgorde feitelijk op 8 oktober 2021 is gebeurd en daarmee is onvoldoende duidelijk geworden of de verdachte [benadeelde 2] opzettelijk zodanig en op zo’n moment heeft mishandeld dat hij hiervoor strafrechtelijk aansprakelijk is. Verdachte wordt vrijgesproken bij gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs.
Met betrekking tot het onder 2 tenlastegelegde
Onder 2 wordt de verdachte verweten dat hij aangeefster [benadeelde 1] heeft bedreigd.
In het licht van het vorenstaande is het hof van oordeel dat ook de bedreiging van aangeefster [benadeelde 1] onvoldoende is komen vast te staan.
Het hof heeft zodoende uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de verdachte het onder 1 primair en subsidiair en onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding ter hoogte van € 500,00, bestaande uit immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het bewezenverklaarde tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.
Het hof bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en subsidiair en onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Aldus gewezen door
mr. Z.J. Oosting, voorzitter,
mr. M.C. Fuhler en mr. J.H.W.R. Orriëns-Schipper, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.I. Buitenhuis, griffier,
en op 15 augustus 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.