ECLI:NL:GHARL:2025:5167

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 augustus 2025
Publicatiedatum
21 augustus 2025
Zaaknummer
200.355.673/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de verlenging van de uithuisplaatsing van een minderjarige en verzoek om plaatsing bij de moeder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 augustus 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland. De kinderrechter had eerder de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige, geboren in 2018, verlengd tot 7 november 2025, waarbij de minderjarige bij de oma van vaderszijde verbleef. De moeder van de minderjarige was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft overwogen dat de situatie bij de oma onveilig is voor de minderjarige, vooral gezien de recente ontwikkelingen rondom de vader, die verdacht wordt van ernstige misdrijven. Het hof heeft vastgesteld dat de GI onvoldoende zicht heeft op de situatie bij de oma en dat er zorgen zijn over de opvoedsituatie. De moeder heeft daarentegen een positieve indruk achtergelaten en is beschikbaar voor de minderjarige. Het hof heeft daarom de beschikking van de kinderrechter vernietigd en de GI opgedragen om een machtiging tot uithuisplaatsing bij de moeder aan te vragen. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.355.673
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 588455
beschikking van 21 augustus 2025
over de uithuisplaatsing van
[de minderjarige] ,
in de zaak van
[verzoekster](de moeder),
die woont op een geheim adres,
advocaat: mr. F. Pool,
tegen
de gecertificeerde instelling
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering(de GI)
die is gevestigd in Utrecht;
en
[de vader](de vader),
wonende in [woonplaats1] ,
advocaat: mr. R. Vermeer;
en
de raad voor de kinderbescherming(de raad)
die is gevestigd in Utrecht.

1.Samenvatting

De kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, heeft de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] verlengd tot 7 november 2025.
Het hof beslist dat dit niet zo moet blijven en legt hierna uit waarom.

2.De feiten

2.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2018 in [woonplaats1] , over wie zij samen gezag uitoefenen.
2.2
Bij beschikking van 8 augustus 2024 is [de minderjarige] door de kinderrechter voorlopig onder toezicht gesteld tot 8 november 2024. Bij diezelfde beschikking is een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] verleend gedurende dag en nacht in een netwerkpleeggezin, welke machtiging daarna is verleend, in een voorziening voor pleegzorg, tot 8 november 2024.
2.3
Bij beschikking van 7 november 2024 heeft de kinderrechter op verzoek van de raad [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 7 november 2024 tot 7 november 2025 en een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] verleend bij de oma van vaderszijde met ingang van 7 november 2024 tot 7 maart 2025.
De kinderrechter heeft de behandeling van het verzoek met betrekking tot de machtiging tot uithuisplaatsing voor het overige aangehouden.

3.De procedure bij de kinderrechter

3.1.
De raad heeft de kinderrechter verzocht om de machtiging tot uithuisplaatsing voor de resterende periode toe te wijzen te weten tot 7 mei 2025. De GI op haar beurt heeft de kinderrechter verzocht om de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling, dus tot 7 november 2025.
3.2.
De kinderrechter heeft het verzoek van de GI toegewezen (en het verzoek van de raad afgewezen omdat daarbij geen belang meer was) en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een pleeggezin (bij de oma vaderszijde) verlengd tot 7 november 2025.
3.3.
De kinderrechter heeft ook beslist dat de uithuisplaatsing door de GI mag worden uitgevoerd, ook al is er hoger beroep tegen de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing ingesteld (de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard).
3.4.
De kinderrechter heeft de beslissingen vastgelegd in de bestreden beschikking.

4.De procedure bij het hof

4.1
De moeder is het niet eens met de beslissing van de kinderrechter tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] . Zij komt daarvan in hoger beroep. Zij vraagt het hof om het verzoek van de GI om de uithuisplaatsing te verlengen af te wijzen dan wel toe te wijzen voor een kortere duur; en als het hof dat verzoek afwijst het verzoek toe te wijzen voor het mindere, in die zin dat machtiging tot uithuisplaatsing wordt verleend bij de andere ouder met gezag, te weten de moeder.
4.2
De GI heeft verweer gevoerd. Zij vraagt het hof om het verzoek van de moeder in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
De informatie die het hof heeft ontvangen
4.3
Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het beroepschrift met bijlagen, ingekomen op 3 juni 2025;
  • het verweerschrift van de GI met bijlagen;
  • het journaalbericht namens de moeder van 1 augustus 2025 met bijlagen.
4.4
De zitting bij het hof was op 7 augustus 2025. Aanwezig waren:
  • de moeder met mr. N. Schiettekatte, kantoorgenote van mr. Pool;
  • twee vertegenwoordigers van de GI;
  • Mr. T.B. Goemans, kantoorgenoot van mr. Vermeer, namens de vader;
  • een vertegenwoordiger van de raad.

5.Het oordeel van het hof

Wat staat in de wet?
5.1.
De kinderrechter kan de GI machtigen een kind uit huis te plaatsen als dat noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van het kind of voor onderzoek van het kind. De kinderrechter kan de machtiging om die redenen ook verlengen als de GI of de raad dat verzoeken.
De standpunten:
5.2
De moeder maakt zich grote zorgen over de veiligheid van [de minderjarige] . Het oorspronkelijke plan om [de minderjarige] bij de vader te laten wonen is niet meer aan de orde omdat er zorgen zijn over de thuissituatie van de vader. De vader is de afgelopen periode enkele keren door de politie opgepakt en hij heeft gedurende diverse periodes in detentie gezeten. Omdat [de minderjarige] daardoor niet langer bij de vader kon verblijven is hij bij zijn oma van vaderszijde geplaatst. Volgens de moeder zijn er ook zorgen over [de minderjarige] in de thuissituatie bij de oma. De moeder heeft van de jeugdbeschermers vernomen dat de samenwerking met de oma - die geen Nederlands spreekt - moeilijk verloopt. Ook is er sprake van schoolverzuim van [de minderjarige] . Onlangs is de oma, zonder daarover overleg te plegen met de GI, naar Marokko vertrokken en heeft zij de zorg over [de minderjarige] overgelaten aan familieleden. De resultaten van het screeningsonderzoek dat bij de oma heeft plaatsgevonden zijn nog niet bekend. Noch bij de moeder, noch bij de vader is het aangekondigde screeningsonderzoek al gestart. Inmiddels is de omgang tussen de moeder en [de minderjarige] zodanig uitgebreid dat zij [de minderjarige] de helft van de tijd bij zich heeft, waaronder ook drie weken aaneengesloten in de zomervakantie. Volgens de moeder zijn bij haar tot op heden geen zorgen gesignaleerd. De moeder denkt dat [de minderjarige] bij haar kan komen wonen. Zij is volledig beschikbaar voor hem.
Volgens de moeder had de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing voor een kortere duur kunnen verlengen om daarna te kunnen beoordelen of [de minderjarige] bij de moeder geplaatst zou kunnen worden.
5.3
De GI voert aan dat de vader tot voor kort kon voorzien in de basisbehoeften van [de minderjarige] en dat hij ook samenwerkte met de hulpverlening. Er waren toen alleen zorgen over het schoolverzuim van [de minderjarige] . Nadat er echter na een inval in de woning van de vader ongeregeldheden waren gebleken (waaronder de vondst van wapens en pillen) en de vader van een ernstig misdrijf wordt verdacht en de moeder op dat moment niet bereikbaar was, is door de raad besloten om [de minderjarige] te plaatsen bij zijn oma van vaderszijde, met wie [de minderjarige] een goede band heeft. De raad beoordeelde de situatie van [de minderjarige] bij de oma als veilig. Er zijn afspraken gemaakt met oma om de veiligheid van [de minderjarige] te kunnen blijven waarborgen.
Na lange tijd is de omgang tussen de moeder en [de minderjarige] weer opgestart. Die omgang verloopt goed en is zelfs uitgebreid, maar de GI wil eerst met een perspectiefonderzoek duidelijk krijgen of plaatsing van [de minderjarige] bij de moeder voor de toekomst tot de mogelijkheden behoort. Stichting [naam1] kan in oktober/november 2025 starten met dat onderzoek, dat ongeveer een half jaar in beslag zal nemen. Ondertussen zou het wenselijk zijn om bij de moeder opvoedondersteuning in te zetten. De uitslag van het screeningsonderzoek bij oma is nog niet bekend maar op dit moment zijn er bij de GI geen signalen die leiden tot grote zorgen over de situatie van [de minderjarige] bij de oma. De GI heeft daarom geen reden om aan te nemen dat de situatie bij oma thuis zodanig onveilig is voor [de minderjarige] dat de huidige machtiging uithuisplaatsing moet worden opgeheven. De GI vindt de huidige uithuisplaatsing nog steeds in het belang van [de minderjarige] .
5.4
De advocaat van de vader heeft verklaard dat de vader op dit moment niet gedetineerd is, maar dat hij niet weet of de vader nog een straf moet uitzitten, of de vader na zijn detentie al weer contact heeft gehad met [de minderjarige] en wat de mening van de vader is over het verblijf van [de minderjarige] bij de moeder. Volgens de advocaat is de vader wel van mening dat het huidige verblijf van [de minderjarige] bij de oma moet worden voortgezet, omdat het daar goed met hem gaat, terwijl er onvoldoende duidelijkheid is over de huidige opvoedsituatie bij de moeder, bij wie in het verleden zorgen waren over haar stabiliteit en beschikbaarheid. Gelet op die onduidelijkheid is de vader van mening dat het verzoek van de moeder moet worden afgewezen en dat de bestreden beschikking moet worden bekrachtigd.
5.5
De raad heeft naar voren gebracht dat [de minderjarige] , toen zijn plaatsing bij de vader niet kon worden voortgezet en de moeder op dat moment niet beschikbaar was, uit huis is geplaatst bij de oma. Gebleken is dat er toch wel haken en ogen zitten aan de opvoedsituatie bij de oma. Nu de moeder weer beschikbaar is en de omgang tussen haar en [de minderjarige] blijkbaar ook goed verloopt zou het voor de hand liggen om [de minderjarige] nu bij de moeder te plaatsen. De raad begrijpt dat er een wachttijd is voordat de opvoedsituatie bij de moeder kan worden onderzocht, maar volgens de raad is het nu aan de GI om ervoor te zorgen dat [de minderjarige] bij de andere beschikbare ouder met het gezag, de moeder, kan wonen.
Hoe oordeelt het hof?
5.6
Het hof stelt voorop dat de moeder in ieder geval niet kan worden ontvangen in haar subsidiaire verzoek om een machtiging te verlenen om [de minderjarige] uit huis te plaatsen bij haar, de andere ouder met gezag. Nog los van de omstandigheid dat het verzoek van de moeder (plaatsing bij haar als de andere gezaghebbende ouder) een verzoek is om een machtiging tot uithuisplaatsing anders dan in een pleeggezin (zoals nu bij de oma), kan een verzoek tot het geven van een machtiging tot uithuisplaatsing niet door een ouder gedaan worden. Het hof zal hierna een oordeel geven over het primaire verzoek van de moeder.
5.7
Het hof is van oordeel dat de uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de oma niet langer kan voortduren. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de GI, die zich liet vertegenwoordigen door twee plaatsvervangers van de gezinsvoogd, die overigens blijkbaar op zijn beurt ook binnenkort weer zal worden vervangen, de stellingen van de moeder dat het niet goed gaat met [de minderjarige] in het gezin van de oma niet, dan wel onvoldoende gemotiveerd weersproken. De GI heeft beaamd dat de oma inderdaad enkele keren naar Marokko is vertrokken zonder met de GI te overleggen over de opvang van [de minderjarige] , waarna [de minderjarige] werd overgelaten aan de zorg van andere familieleden van de vader. De GI heeft ook tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep gezegd dat de oma en de familie van de vader niet wilden zeggen waar [de minderjarige] op dat moment verbleef. De GI heeft tijdens de zitting bovendien verklaard dat er niet veel contact is met de oma, dat de oma niet in contact wil treden met de moeder, en dat niet duidelijk is waarom de uitslag van het pleegzorgscreeningsonderzoek bij oma, uitgevoerd door [naam2] , nog steeds niet bekend is. De GI is vanaf november 2024 slechts één keer bij de moeder op huisbezoek is geweest, en heeft toen een positieve indruk gekregen van de situatie van [de minderjarige] bij de moeder thuis. Niet duidelijk is waarom het perspectiefonderzoek bij de moeder niet voortvarender kan worden opgepakt.
De moeder heeft verklaard dat zowel zij als de school bij de GI hun zorgen hebben geuit over [de minderjarige] ten aanzien van, onder andere, de hygiëne en het ontbreken van (huiswerk)begeleiding in de thuissituatie bij de oma, waarop de GI heeft verklaard die zorgen niet te hebben ontvangen. De GI kon op bijna geen enkele vraag van het hof een duidelijk antwoord geven.
De GI heeft weliswaar verklaard dat het goed gaat met [de minderjarige] in het gezin van de oma en dat daarover geen zorgen zijn, maar het hof heeft niet de indruk gekregen dat de GI goed zicht heeft op de situatie van [de minderjarige] bij de oma of dat er in de afgelopen maanden hulp is aangeboden. Bovendien is gebleken dat de vader, die verdacht wordt van mensenhandel, drugs- en wapenbezit, sinds het einde van zijn detentie weer bij de oma woont, bij wie dus ook [de minderjarige] een groot deel van de tijd verblijft.
Het hof is al met al van oordeel dat er tijdens de mondelinge behandeling duidelijke signalen naar voren zijn gekomen die erop duiden dat [de minderjarige] zich bij de oma in een voor hem onveilige situatie bevindt.
5.8
Het perspectiefonderzoek bij de moeder is nog steeds niet gestart, zodat er feitelijk over haar thuissituatie ook onduidelijkheid bestaat. Bij het hof is echter niet gebleken van zorgen over de moeder, die zouden kunnen duiden op een onveilige thuissituatie bij haar. De kinderrechter heeft bovendien onlangs nog geoordeeld dat [de minderjarige] nu al in het kader van de zorg- en contactregeling kan verblijven bij de moeder, op wie, zo is gebleken tijdens de mondelinge behandeling, daarnaast regelmatig een beroep wordt gedaan om [de minderjarige] extra op te vangen.
Gelet op al het voorgaande acht het hof het niet in het belang van [de minderjarige] dat hij nog langer bij de oma verblijft. Het hof ziet niet in dat [de minderjarige] niet langer dan nu al het geval is bij de moeder kan zijn.
Het hof zal daarom bepalen, zoals ter zitting ook is meegedeeld, dat de huidige machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de oma met ingang van heden wordt beëindigd. Het gevolg daarvan is dat [de minderjarige] met ingang van heden weer bij de vader zou moeten gaan wonen, wat het hof, zoals ook tijdens de mondelinge behandeling aan de aanwezige belanghebbenden is medegedeeld en door alle belanghebbenden werd onderschreven, niet in het belang van [de minderjarige] acht. Het hof verwacht van de GI dat zij, zoals haar ook tijdens de mondelinge behandeling als dringende suggestie is meegegeven, inmiddels bij de kinderrechter om een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de moeder (ouder met gezag) heeft verzocht. Het hof kan immers, zoals hiervoor in rechtsoverweging 5.6 is overwogen, een dergelijke machtiging niet afgeven.

6.De beslissing

Het hof:
6.1.
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 4 maart 2025 over de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] voor zover deze zich uitstrekt over de periode tot heden;
6.2.
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 4 maart 2025 over de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] met ingang van de datum van deze beschikking en beslist:
6.3.
wijst het verzoek van de GI tot verlenging van de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] voor de periode vanaf heden alsnog af;
6.4
wijst wat door de moeder verder (subsidiair) is verzocht onder verwijzing naar 5.6 af;
6.5
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S. Kuijpers, I.G.M.T. Weijers-van der Marck en
H. Phaff, bijgestaan door G.E.M. Bours als griffier en is in het openbaar uitgesproken op
21 augustus 2025.