Sinds september 2024 heeft de vader [de minderjarige] niet meer gezien. Dat is bijna een heel jaar. [de minderjarige] en de vader zullen hun familieband opnieuw moeten opbouwen.
Naar het hof begrijpt is het MASIC-onderzoek inmiddels alsnog opgepakt en zal dat nu worden uitgevoerd. Het onderzoek zal een aantal maanden in beslag nemen.
Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof heeft het hof gezien dat er sprake is van een groot wantrouwen tussen de ouders. De moeder is bang dat de vader niet rustig kan blijven in het bijzijn van [de minderjarige] en dat de ouders van de vader hem niet voldoende in de hand kunnen houden tijdens de omgang en onvoldoende tegen hem zijn opgewassen. Het is voor het hof onduidelijk hoe ver de bereidheid van de ouders van de vader gaat om de omgang opnieuw te begeleiden. Zij zijn eerder betrokken geweest bij de uitvoering van de omgang en het zorgdragen voor de overdracht, maar na een aantal voorvallen en gebeurtenissen hebben zij destijds besloten zich hiervoor niet meer beschikbaar te stellen. Het hof kan zich voorstellen dat de ouders van de vader hierop zijn teruggekomen nu er al zo lang geen contact meer is geweest. De begeleidingstaak is gezien het verloop het afgelopen jaar en de gecompliceerde situatie tussen ouders echter mogelijk nog zwaarder geworden. Het had op de weg van de vader gelegen om het hof hierin met het oog op de door hem verzochte voorlopige zorgregeling een onderbouwd inzicht te geven, wat hij heeft nagelaten.
De vader stelt dat hij door de moeder wordt geframed, omdat zij steeds opmerkt dat hij agressief is en er sprake is van intieme terreur. Daar staat echter tegenover dat de vader ook meerdere keren aanhaalt dat de moeder een getraumatiseerd persoon is die bekend is met mentale problemen.
Inschakeling van een professionele instantie komt het hof noodzakelijk voor om het contact tussen de vader en [de minderjarige] weer te herstellen, gelet op de jonge leeftijd van [de minderjarige] , de lange duur van het ontbreken van contact met de vader en de spanningen waarmee de omgang is omgeven. De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij bereid is om nogmaals omgangsbegeleiding aan te gaan maar dan maximaal vier tot zes weken en niet maandenlang. Hij deelt mee dat hij de eerdere omgangsbegeleiding niet als professioneel heeft ervaren. Het hof vraagt zich gelet op dit antwoord af in hoeverre er sprake is van een werkelijke bereidheid bij de vader om mee te werken aan omgang onder begeleiding van een professional. De periode waarin begeleiding nodig is bij de omgang hangt naar het oordeel van het hof af van het verloop van de omgang en van wat [de minderjarige] nodig heeft. Duidelijk is dat de vader zich hierin moeilijk laat leiden en het lijkt er op dat hij nog steeds niet voldoende in de samenwerkingsstand is gekomen.
Verder neemt het hof in aanmerking dat de vader stelt dat hij zich al sinds februari van dit jaar rustig houdt en dat zijn heftige reacties en uitingen voortkwamen uit zijn frustraties omdat hij [de minderjarige] niet kon zien. Dat kan zo zijn, maar de vader stapt er makkelijk overheen welk effect zijn uitingen dan wel bedreigingen hebben op de personen (waaronder professionals) die hiermee te maken krijgen. De moeder stelt dat zij hierdoor genoodzaakt was om veiligheidsmaatregelen te treffen.
Aan de andere kant is het ook noodzakelijk dat de moeder en haar advocaat zich waar mogelijk minder star opstellen, zoals bijvoorbeeld in het verstrekken van informatie over [de minderjarige] aan de vader. Met die starre houding wordt geen begrip getoond voor de situatie van de vader die verstoken is van contact met zijn dochter. Indien de vader de informatieverstrek-king over [de minderjarige] door de moeder op dit moment graag via zijn advocaat wil laten lopen, ziet het hof niet in waarom daaraan niet wordt meegewerkt en welke bezwaren er zijn tegen deze tijdelijke oplossing.
Het hof heeft verder ter zitting geconstateerd dat de ouders vooral benoemen dat de andere ouder zich onredelijk opstelt, maar op vragen wat zij zelf kunnen doen om de verstandhouding wat te neutraliseren en de situatie voor de andere ouder makkelijker te maken hebben zij geen duidelijk antwoord. Willen de ouders hun situatie verbeteren dan zullen ze beiden vooral naar hun eigen mogelijkheden en verantwoordelijkheden hierin moeten gaan kijken.
De vader geeft aan dat hij wil dat er een plan komt voor het contactherstel. Gelet op de gang van zaken tot nu toe is hij op dit punt nu vooral zelf aan zet. De in deze voorlopige voorzieningenprocedure door de vader verzochte zorgregeling is naar het oordeel van het hof niet realistisch en veroorzaakt vooral nieuwe onrust. De vader wil het contact niet geleidelijk opbouwen maar direct starten met drie keer vier uur per week. Vervolgens wil hij de regeling in korte tijd opbouwen tot een co-ouderschapsregeling (week op en af). Het hof heeft gelezen dat de begeleide omgangen tussen de vader en [de minderjarige] in het verleden inhoudelijk goed verliepen en de vader een leuk contact met haar had. Het hof mist echter in de door hem verzochte voorlopige zorgverdeling ook maar enige reflectie bij de vader ten aanzien van de vraag of deze (onbegeleide) zorgverdeling qua tempo en omvang past in het leven van [de minderjarige] en rekening houdt met wat zíj aankan én met het feit dat de ouders nog helemaal niet in staat zijn om elkaar regelmatig en op een rustige manier over haar en haar ontwikkeling te informeren. Dat de vader aan de moeder vraagt of hij [de minderjarige] op zijn verjaardag of voor de bruiloft van zijn broer in september kan komen ophalen zonder dat er sprake is van contactherstel is in dat licht ook niet realistisch en geeft geen blijk van een juiste kijk op prioriteiten.