In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 augustus 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van een vader om vervangende toestemming te verkrijgen voor de erkenning van zijn dochter, geboren in 2014. De vader, die de Iraakse nationaliteit heeft, was in hoger beroep gekomen van een eerdere beschikking van de rechtbank Gelderland, waarin zijn verzoek was afgewezen. De moeder, die de Nederlandse nationaliteit heeft, was belast met het eenhoofdig gezag over de minderjarige en had verzet aangetekend tegen de erkenning door de vader. Het hof heeft de procedure in eerste aanleg en de relevante feiten en omstandigheden in overweging genomen, waaronder de eerdere omgangsregelingen en de ondertoezichtstelling van de minderjarige. Het hof heeft vastgesteld dat de vader de verwekker is van de minderjarige en dat er een juridische relatie tussen hen erkend dient te worden. Ondanks de emotionele weerstand van de moeder tegen de erkenning, heeft het hof geoordeeld dat de belangen van de vader en de minderjarige zwaarder wegen dan die van de moeder. Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd en vervangende toestemming verleend voor de erkenning van de minderjarige door de vader.