ECLI:NL:GHARL:2025:5189

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 juni 2025
Publicatiedatum
22 augustus 2025
Zaaknummer
21-002190-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafzaak tegen dierenarts wegens overtreding van voorschriften voor toepassing van diergeneesmiddelen

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 juni 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een dierenarts die was veroordeeld voor het niet correct toepassen van diergeneesmiddelen. De verdachte, geboren in 1971, had in de periode van 1 juli 2019 tot en met 7 oktober 2019 verschillende overtredingen begaan met betrekking tot de toepassing van de diergeneesmiddelen Genta-ject 10%, Dexamedium en Ampi-Dry 5000. Het hof oordeelde dat de verdachte deze middelen in strijd met de bijsluiter had toegepast en de administratieve verplichtingen niet had nageleefd. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een geldboete van € 10.000, waarvan € 5.000 voorwaardelijk. Het hof vernietigde dit vonnis en legde een voorwaardelijke geldboete op van € 5.000 met een proeftijd van twee jaar. Het hof oordeelde dat er geen sprake was van noodgevallen die de overtredingen rechtvaardigden en dat de verdachte niet kon aantonen dat zijn handelen in overeenstemming was met de geldende voorschriften. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor dierenartsen om zich aan de regelgeving te houden en de gevolgen van het niet naleven daarvan.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002190-22
Uitspraak d.d.: 24 juni 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de economische kamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische kamer van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 23 mei 2022 met parketnummer 8429836921 in de strafzaak tegen

[verdachte]

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1971,
wonende te [adres]

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 20 mei 2025 en 24 juni 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. K.J. Breedijk, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft de verdachte voor het als dierenarts niet (volledig) aantekenen van de toepassing van diergeneesmiddelen in de administratie van de houder van dieren (feit 1) en het in strijd met de bijsluiter/registratiebeschikking toepassen van de diergeneesmiddelen Genta-ject 10%, Dexamedium en Ampi-Dry 5000 (feit 2) veroordeeld tot een geldboete van € 10.000,-, waarvan € 5.000,- voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het op andere gronden beslist en tot een andere strafoplegging komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
1.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juli 2019 tot en met 7 oktober 2019 in het rechterlijk arrondissement Oost-Nederland, althans (elders) in Nederland, meermalen, al dan niet opzettelijk,
in strijd met het bepaalde bij artikel 5.3 Regeling diergeneeskundigen, als dierenarts, bij toepassing van diergeneesmiddelen, te weten Genta-ject 10% en/of Dexamedium en/of Ampi-Dry, althans een diergeneesmiddel, niet volledig de toepassing heeft aangetekend in de administratie van de houder van die dieren, immers heeft hij, verdachte:
- op 28 augustus 2019 bovengenoemde diergeneesmiddelen toegepast bij een rund ( [nummer] ) zonder (volledige) aantekening in de administratie, te weten de in acht te nemen wachttermijn, van de houder van dat dier ( [bedrijf] ), en/of
- op 30 september 2019 bovengenoemde diergeneesmiddelen toegepast bij een rund ( [nummer] ) zonder (volledige) aantekening in de administratie, te weten de datum van de behandeling met diergeneesmiddelen voor zover door de dierenarts uitgevoerd en/of benaming en, in voorkomend geval, nummer van het diergeneesmiddel en/of de identificatie van de behandelde dieren en/of de in acht te nemen wachttermijn, van de houder van dat dier ( [bedrijf] ), en/of
- op 7 oktober 2019 bovengenoemde diergeneesmiddelen toegepast bij een rund ( [nummer] ) zonder (volledige) aantekening in de administratie, te weten benaming en, in voorkomend geval, nummer van het diergeneesmiddel en/of de in acht te nemen wachttermijn aan te tekenen in de administratie van de houder van dat dier ( [bedrijf] ), en/of
- op 18 september 2019 bovengenoemde diergeneesmiddelen toegepast bij een rund ( [nummer] ) zonder (volledige) aantekening in de administratie, te weten de identificatie van de behandelde dieren en/of de in acht te nemen wachttermijn, van de houder van dat dier ( [bedrijf] ), en/of
- op 1 juli 2019 bovengenoemde diergeneesmiddelen toegepast bij een rund ( [nummer] ) zonder (volledige) aantekening in de administratie, te weten een foutief in acht te nemen wachttermijn, van de houder van dat dier ( [bedrijf] );
2.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 11 maart 2019 tot en met 7 oktober 2019 in het rechterlijk arrondissement Oost-Nederland, althans (elders) in Nederland,
opzettelijk, twaalf maal, te weten op:
- 11 maart 2019 (zie p. 21 en bijlagen 9 en 24), en/of
- 25 maart 2019 (zie p. 15 en bijlagen 9, 14 en 15), en/of
- 28 maart 2019 (zie p. 21 en bijlagen 9 en 23), en/of
- 28 mei 2019 (zie p. 16 en bijlagen 9 en 17), en/of
- 1 juli 2019 (zie p. 16 en bijlagen 9, 16 en 18), en/of
- 31 juli 2019 (zie p. 21 en bijlagen 9 en 22), en/of
- 28 augustus 2019 (zie p. 5 en bijlagen 2, 4, 8 en 9), en/of
- 9 september 2019 (zie p. 19 en bijlagen 9 en 19), en/of
- 18 september 2019 (zie p. 11 en bijlagen 9, 11 en 12), en/of
- 30 september 2019 (zie p. 5 en bijlagen 3, 5, 8 en 9), en/of
- 2 oktober 2019 (zie p. 21 en bijlagen 9 en 21), en/of
- 7 oktober 2019 (zie p. 8 en bijlagen 9 en 10),
althans eenmaal,
(een) diergeneesmiddel(en), te weten Dexamedium (REG NL 9458) en/of Ampi-Dry (REG NL 9778), heeft toegepast in strijd met (een) voorschrift(en) en/of (een) beperking(en) zoals bedoeld in artikel 2.19 derde lid, onderdeel a van de Wet Dieren, welk(e) voorschrift(en) en/of beperking(en) was/waren verbonden aan de vergunning die ten behoeve van die/dat diergeneesmiddel(en) Dexamedium (REG NL 9458) en/of Ampi-Dry (REG NL 9778), was verstrekt, immers heeft hij, verdachte, die/dat diergeneesmiddel(en) (telkens) toegepast in strijd met de bijsluiter behorende bij die/dat diergeneesmiddel(en) Dexamedium (REG NL 9458) en/of Ampi-Dry (REG NL 9778),
te weten het vermengen van de diergeneesmiddelen Genta-ject 10% (REG NL 1637) met Dexamedium (REG NL 9458) en/of Ampi-Dry (REG NL 9778) in een uierinfuus, althans, het handelen in strijd met voorschriften en/of beperkingen zoals in de bijsluiter bij Dexamedium (REG NL 9458) en/of Ampi-Dry (REG NL 9778) was voorgeschreven (zie p. 35 en 39 proces-verbaal).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar-ministerie nietontvankelijk moet worden verklaard in de strafvervolging van de verdachte, omdat overtredingen van de Wet dieren volgens het interventiebeleid van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (hierna: NVWA) in de regel worden afgedaan met een bestuurlijke boete. In dit geval is sprake van een lichte overtreding, waarbij geen redelijke grond bestond om van het geldende beleid af te wijken.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging. De NVWA heeft het proces-verbaal ingezonden naar het openbaar ministerie. Vervolgens heeft de officier van justitie een belangenafweging gemaakt en tot vervolging besloten, waarbij heeft meegespeeld dat de geconstateerde overtredingen de volksgezondheid kunnen raken.
Oordeel van het hof
In artikel 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering is aan het openbaar ministerie de bevoegdheid toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De beslissing van het openbaar ministerie om tot vervolging over te gaan leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging in strijd is met beginselen van een goede procesorde. Zo kan onder omstandigheden (voortzetting van) de vervolging in strijd zijn met het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging, dat in de strafrechtspraak ook wel wordt omschreven als het verbod van willekeur.
Van een dergelijk uitzonderlijk geval is het hof hier niet gebleken. Het interventiebeleid van de NVWA biedt de nodige ruimte om bij overtredingen een keuze te maken tussen bestuursrechtelijke of strafrechtelijke afdoening. Het Specifiek interventiebeleid NVWA diergeneesmiddelen houdt in dat op voorhand niet is aan te geven wanneer wordt overgegaan tot een strafrechtelijke afdoening. In verband met de ernst van de verdenkingen heeft de NVWA het procesverbaal voorgelegd aan het openbaar ministerie dat tot vervolging van de verdachte heeft besloten. Die beslissing is mede gelet op de aard en ernst van het tenlastegelegde, waardoor de dier- en volksgezondheid in gevaar kunnen worden gebracht, niet in strijd met het interventiebeleid en dus ook niet met het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging. Het hof verwerpt daarom het nietontvankelijkheidsverweer.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 en 2 tenlastegelegde.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ter zitting in hoger beroep geen verweer gevoerd ten aanzien van de feitelijke vaststellingen van de ambtenaren van de NVWA.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het onder 1 en 2 tenlastegelegde door de verdachte is begaan zoals hierna is bewezenverklaard. De bewijsmiddelen worden later in een eventueel op te maken aanvulling op dit arrest opgenomen. Daarbij overweegt het hof in het bijzonder dat de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep heeft erkend dat hij de in de tenlastelegging genoemde diergeneesmiddelen – Genta-ject 10%, Dexamedium en AmpiDry 5000 – heeft gemengd en via een uierinfuus heeft toegepast en dat hij de daarbij voorgeschreven administratieve handelingen niet op de juiste wijze heeft uitgevoerd.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel – ook in onderdelen – slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op
één of meertijdstippen in
of omstreeksde periode van 1 juli 2019 tot en met 7 oktober 2019 in
het rechterlijk arrondissement Oost-Nederland, althans (elders) inNederland,
meermalen, al dan nietopzettelijk,
in strijd met het bepaalde bij artikel 5.3 van de Regeling diergeneeskundigen, als dierenarts, bij toepassing van diergeneesmiddelen, te weten Genta-ject 10% en
/ofDexamedium en
/ofAmpi-Dry 5000,
althans een diergeneesmiddel,niet volledig de toepassing heeft aangetekend in de administratie van de houder van die dieren, immers heeft hij, de verdachte:
- op 28 augustus 2019 bovengenoemde diergeneesmiddelen toegepast bij een rund ( [nummer] ) zonder (volledige) aantekening in de administratie van de houder van dat dier ( [bedrijf] ), te weten zonder aantekening van de in acht te nemen wachttermijn, en
/of
- op 30 september 2019 bovengenoemde diergeneesmiddelen toegepast bij een rund ( [nummer] ) zonder (volledige) aantekening in de administratie van de houder van dat dier ( [bedrijf] ), te weten zonder aantekening van de datum van de behandeling met diergeneesmiddelen voor zover door de dierenarts uitgevoerd en
/ofde benaming en
, in voorkomend geval,het nummer van het diergeneesmiddel en
/ofde identificatie van de behandelde dieren en
/ofde in acht te nemen wachttermijn, en
/of
- op 7 oktober 2019 bovengenoemde diergeneesmiddelen toegepast bij een rund ( [nummer] ) zonder (volledige) aantekening in de administratie van de houder van dat dier ( [bedrijf] ), te weten zonder aantekening van de benaming en
, in voorkomend geval,het nummer van het diergeneesmiddel en
/ofde in acht te nemen wachttermijn, en
/of
- op 18 september 2019 bovengenoemde diergeneesmiddelen toegepast bij een rund ( [nummer] ) zonder (volledige) aantekening in de administratie van de houder van dat dier ( [bedrijf] ), te weten zonder aantekening van de identificatie van de behandelde dieren en
/ofde in acht te nemen wachttermijn, en
/of
- op 1 juli 2019 bovengenoemde diergeneesmiddelen toegepast bij een rund ( [nummer] ) zonder (volledige) aantekening in de administratie van de houder van dat dier ( [bedrijf] , te weten aantekening van een foutief in acht te nemen wachttermijn;
2.
hij op
één of meertijdstippen in
of omstreeksde periode van 11 maart 2019 tot en met 7 oktober 2019 in
het rechterlijk arrondissement Oost-Nederland, althans (elders) inNederland,
opzettelijk, twaalf maal, te weten op:
- 11 maart 2019
(zie p. 21 en bijlagen 9 en 24),en
/of
- 25 maart 2019
(zie p. 15 en bijlagen 9, 14 en 15),en
/of
- 28 maart 2019
(zie p. 21 en bijlagen 9 en 23),en
/of
- 28 mei 2019
(zie p. 16 en bijlagen 9 en 17),en
/of
- 1 juli 2019
(zie p. 16 en bijlagen 9, 16 en 18),en
/of
- 31 juli 2019
(zie p. 21 en bijlagen 9 en 22),en
/of
- 28 augustus 2019
(zie p. 5 en bijlagen 2, 4, 8 en 9),en
/of
- 9 september 2019
(zie p. 19 en bijlagen 9 en 19),en
/of
- 18 september 2019
(zie p. 11 en bijlagen 9, 11 en 12),en
/of
- 30 september 2019
(zie p. 5 en bijlagen 3, 5, 8 en 9),en
/of
- 2 oktober 2019
(zie p. 21 en bijlagen 9 en 21),en
/of
- 7 oktober 2019
(zie p. 8 en bijlagen 9 en 10),
althans eenmaal,
(een)diergeneesmiddel
(en
), te weten Dexamedium (REG NL 9458) en
/ofAmpiDry 5000 (REG NL 9778), heeft toegepast in strijd met
(een)voorschrift
(en
)en
/of (een)beperking
(en
)zoals bedoeld in artikel 2.19, derde lid, aanhef en onder a, van de Wet dieren, welk
(e
)voorschrift
(en
)en
/ofbeperking
(en
) was/waren verbonden aan de vergunning die ten behoeve van die
/datdiergeneesmiddel
(en
) Dexamedium (REG NL 9458) en/of Ampi-Dry (REG NL 9778),was verstrekt, immers heeft hij, verdachte, die
/datdiergeneesmiddel
(en
) (telkens
)toegepast in strijd met de bijsluiter behorende bij die
/datdiergeneesmiddel
(en
) Dexamedium (REG NL 9458) en/of Ampi-Dry (REG NL 9778),
te weten het vermengen van de diergeneesmiddelen Genta-ject 10% (REG NL 1637) met Dexamedium (REG NL 9458) en
/ofAmpi-Dry 5000 (REG NL 9778) in een uierinfuus
, althans, het handelen in strijd met voorschriften en/of beperkingen zoals in de bijsluiter bij Dexamedium (REG NL 9458) en/of Ampi-Dry (REG NL 9778) was voorgeschreven (zie p. 35 en 39 proces-verbaal).
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Vervallen artikel 5.3, eerste lid, (oud) van de Regeling diergeneeskundigen
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft met betrekking tot feit 1 aangevoerd dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat artikel 5.3, eerste lid, (oud) van de Regeling diergeneeskundigen, waarin een administratieplicht voor dierenartsen was opgenomen, is komen te vervallen. In de op 28 januari 2022 in werking getreden Verordening (EU) 2019/6 die daarvoor in de plaats is getreden, is geen vergelijkbaar voorschrift opgenomen. Daarmee is volgens de raadsman sprake van een gewijzigd inzicht van de wetgever over de strafwaardigheid van het handelen door een dierenarts in strijd met de eerdere administratieplicht.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Oordeel van het hof
Ingevolge artikel 1, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht worden bij verandering in de wetgeving na het tijdstip waarop het feit is begaan, de voor de verdachte gunstigste bepalingen toegepast.
Dit betekent dat ingeval na het begaan van het feit de delictsomschrijving in voor de verdachte gunstige zin is gewijzigd, waaronder begrepen veranderingen in de bestanddelen alsmede het vervallen van strafbaarstellingen, artikel 1, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht toepasselijk is indien die wetswijziging voortvloeit uit een verandering van inzicht van de wetgever omtrent de strafwaardigheid van het vóór de wetswijziging begane strafbare feit.
De tenlastelegging onder 1 is toegesneden op overtreding van het voorschrift van artikel 5.3 (oud) van de Regeling diergeneeskundigen dat in de tenlastegelegde periode strafbaar was gesteld in artikel 1, aanhef en onder 2o, in verbinding met artikel 2.8, vierde lid, aanhef en onder f, van de Wet dieren.
Op grond van artikel 5.3 (oud) van de Regeling diergeneeskundigen was de dierenarts verplicht bij toepassing van een diergeneesmiddel een aantal gegevens waaronder productkenmerken van het middel, inclusief de benaming en de in acht te nemen wachttijd, aan te tekenen in de administratie van de houder van dieren. Deze bepaling is komen te vervallen met inwerkingtreding op 28 januari 2022 van Verordening (EU) 2019/6 betreffende diergeneesmiddelen (Pb. EU L 4/43; hierna: de EUdiergeneesmiddelenverordening).
De EUdiergeneesmiddelenverordening heeft volgens de preambule als doel het regelgevingskader voor diergeneesmiddelen aan te passen aan de wetenschappelijke vooruitgang, de marktomstandigheden en de economische realiteit. De EUdiergeneesmiddelenverordening strekt er meer specifiek toe de administratieve lasten te verminderen, de interne markt te versterken en de beschikbaarheid van diergeneesmiddelen te verbeteren en tegelijk een hoog beschermingsniveau te waarborgen voor de volksgezondheid, de diergezondheid en het milieu. Bij het voorschrijven moet een dierenarts altijd een diergeneeskundig voorschrift uitschrijven als dit een diergeneesmiddel is dat aan een diergeneeskundig voorschrift is onderworpen en de dierenarts het niet zelf toedient. Op nationaal niveau moet worden bepaald of een diergeneeskundig voorschrift moet worden uitgeschreven als een dierenarts zelf diergeneesmiddelen toedient. Dierenartsen dienen echter altijd registers bij te houden van de geneesmiddelen die zij hebben toegediend. Een en ander is bepaald en verder uitgewerkt in de artikelen 105 en 106 van de EUdiergeneesmiddelenverordening. In artikel 105 van de EUdiergeneesmiddelenverordening worden regels gegeven voor het afgeven van een diergeneeskundig voorschrift voor een antimicrobieel geneesmiddel (zoals Genta-ject 10% en Ampi-Dry 5000) en voor andere diergeneesmiddelen op voorschrift (zoals Dexamedium). Artikel 108 van de EUdiergeneesmiddelenverordening houdt de verplichting in voor de eigenaar of houder van voedselproducerende dieren om registers bij te houden van de (dier)geneesmiddelen die zij gebruiken en, indien van toepassing, van een kopie van het door de dierarts afgegeven diergeneeskundig voorschrift. De gegevens die deze registers moeten bevatten omvatten de gegevens die de dierenarts op grond van artikel 5.3, eerste lid, (oud) van de Regeling diergeneeskundigen in de administratie van de houder van dieren diende aan te tekenen.
Met inwerkingtreding van de EUdiergeneesmiddelenverordening per 28 januari 2022 is relevante nationale wetgeving op nationaal niveau – voor zover van belang: de Wet dieren, het Besluit diergeneeskundigen en de Regeling diergeneeskundigen – aangepast. Volgens de Memorie van Toelichting bij de wijziging van de Wet dieren (Kamerstukken II 2020/21, 35 561, nr. 3) wordt aan de registratieplicht van de eigenaar/houder van dieren voldaan door voorschriften in lagere wetgeving te schrappen en te wijzigen. In de transponeringstabel vanaf pagina 14 van de Memorie van Toelichting staat bij artikel 108 van de EUdiergeneesmiddelenverordening vermeld dat van de mogelijkheid om aanvullende regels te stellen bij lagere regelgeving gebruik wordt gemaakt en dat is gekozen voor bestaand beleid bij de invulling van beleidsruimte.
Het voorschrift van artikel 5.3, eerste lid, (oud) van de Regeling diergeneeskundigen is met ingang van 28 januari 2022 komen te vervallen. De EUdiergeneesmiddelenverordening en de preambule daarbij en de Memorie van Toelichting bij de wet tot wijziging van de Wet dieren in verband met de EUdiergeneesmiddelenverordening waarbij het voorschrift van artikel 5.3, eerste lid, (oud) van de Regeling diergeneeskundigen is komen te vervallen, bieden geen aanknopingspunt voor het oordeel dat het vervallen van dit voorschrift voortvloeit uit een verandering van inzicht van de wetgever omtrent de strafwaardigheid van een vóór de wetswijziging begane overtreding van het voorschrift van artikel 5.3 (oud) van de Regeling diergeneeskundigen. Van belang hierbij is dat ook overtreding van artikel 108 van de EUdiergeneesmiddelenverordening strafbaar is gesteld (in artikel 1, aanhef en onder 2o, van de Wet op de economische delicten in verbinding met artikel 2.8, vierde lid, aanhef en onder f, van de Wet dieren en artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren gelezen in samenhang met artikel 1.14, onder al, van de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren). Het belang van het bijhouden door eigenaars/houders van dieren van een register van de (dier)geneesmiddelen die zij bij hun dieren gebruiken en, indien van toepassing, van een kopie van het door de dierenarts afgegeven diergeneeskundig voorschrift wordt onverkort onderschreven. Wat betreft de verplichting tot het registreren van de gebruikte (dier)geneesmiddelen is slechts sprake van een verandering in de taakverdeling tussen de dierenarts en de eigenaar/houder van dieren door de inwerkingtreding van de EUdiergeneesmiddelenverordening en de aanpassing van de Nederlandse regelgeving daaraan.
In wat de raadsman heeft aangevoerd kan daarom geen aanleiding worden gevonden de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging.
Kwalificatie
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
Overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 2.8, vierde lid voor wat betreft de onderwerpen, bedoeld in het vierde lid, onderdeel f, van de Wet dieren, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
Overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 2.8, eerste lid, onderdeel c, van de Wet dieren, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Cascaderegeling
Standpunt van de verdediging
Voor het onder 2 tenlastegelegde geldt volgens de raadsman dat de verdachte handelde binnen de wettelijke uitzonderingsmogelijkheden voor diergeneeskundigen. Dit betreft de cascaderegeling die inhoudt dat in noodsituaties of bijzondere gevallen een dierenarts in afwijking van de indicaties van de bijsluiter een geneesmiddel op een andere wijze of in combinatie met een ander (dier)geneesmiddel mag toepassen, mits dit gerechtvaardigd is voor de behandeling van het dier en er geen geschikt geregistreerd alternatief voorhanden is.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft over dit verweer geen standpunt ingenomen.
Oordeel van het hof
De verdachte heeft bij runderen met mastitis, waarbij volgens de verdachte ook sepsis optrad, door een combinatie van antibacteriële diergeneesmiddelen vermengd toegepast. Over deze handelswijze heeft het Veterinair Tuchtcollege in zijn inmiddels onherroepelijk geworden uitspraak van 21 februari 2022 (zaaknummer 2020/115) [1] geoordeeld dat afwijking van registratiebeschikkingen alleen in noodsituaties met een beroep op de cascaderegeling is geoorloofd en dat de verdachte daarop geen gerechtvaardigd beroep kon doen, nu er specifiek voor (ernstige) mastitis geregistreerde preparaten in Nederland op de markt zijn en niet is gebleken of is onderbouwd dat die preparaten onvoldoende effectief werkzaam zouden zijn in de gevallen waar de verdachte op doelt. Dat het uierinfuus door meer rundveedierenartsen wordt of in het verleden werd toegepast, doet er volgens het Veterinair Tuchtcollege niet aan af dat geen wetenschappelijk bewijs is geleverd voor de stelling dat deze behandeling de beste prognose biedt bij runderen met ernstige mastitis. Mede in het licht van de resistentieproblematiek en de daarop gebaseerde huidige wet- en regelgeving is een dergelijke behandeling naar het oordeel van het Veterinair College achterhaald. Daarnaast blijkt uit het Formularium Melkvee dat er in Nederland diergeneesmiddelen zijn geregistreerd voor ‘Mastitis klinisch ernstig (grade III) (Ernstig) zieke koe’ veroorzaakt door de E.colibacterie.
Mede gelet op de uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege van 21 februari 2022 is niet aannemelijk geworden dat sprake was van noodgevallen waarin de verdachte een beroep op de cascaderegeling kon doen en afwijken van de vergunningvoorschriften was gerechtvaardigd. Het verweer wordt verworpen.
Noodtoestand in de zin van artikel 40 van het Wetboek van Strafrecht
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte voor het onder 2 tenlastegelegde niet strafbaar is, omdat in de gegeven situaties steeds sprake was van een medische noodsituatie bij een dier, waarbij onmiddellijk ingrijpen was geboden om onaanvaardbaar lijden en de dood van de koe te voorkomen. De verdachte moet daarom worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft geen standpunt over het verweer ingenomen.
Oordeel van het hof
Van een noodtoestand in de zin van artikel 40 van het Wetboek van Strafrecht is geen sprake, nu niet aannemelijk is geworden dat het belang van behandeling van de betreffende koeien met het door de verdachte toegepaste uierinfuus telkens zwaarder diende te wegen dan naleving van de vergunningvoorschriften – de registratiebeschikkingen – van de diergeneesmiddelen Dexamedium en AmpiDry 5000. Het hof verwijst naar wat het hiervoor heeft overwogen over het beroep op de cascaderegeling. De verdachte heeft aangevoerd dat hij de behandeling heeft geleerd tijdens zijn coschappen op de universiteit, maar dat kan nog niet betekenen dat deze behandeling nu nog de aangewezen behandeling is bij ernstige mastitis. Zoals gezegd, heeft het Veterinair College geoordeeld dat de behandeling is achterhaald en dat er specifiek voor mastitis geregistreerde preparaten in Nederland op de markt zijn en dat niet is gebleken of is onderbouwd dat die preparaten onvoldoende effectief werkzaam zouden zijn bij ernstige mastitis. De verdachte kan zich dan ook niet beroepen op overmacht in de zin van noodtoestand.
Ontbreken van materiële wederrechtelijkheid
Standpunt van de verdediging
Volgens de raadsman ontbreekt in de gegeven omstandigheden de materiële wederrechtelijkheid. Daarom kan er geen sprake zijn van strafbaar handelen.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft geen standpunt over het verweer ingenomen.
Oordeel van het hof
Voor een geslaagd beroep op het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid moet sprake zijn van een situatie waarin door het handelen in strijd met de betreffende wettelijke bepaling(en) het doel dat met deze bepaling wordt beoogd beter is gediend. Daarvan is in dit geval geen sprake. Het hof verwijst hiervoor naar de overwegingen over de cascaderegeling en overmacht in de zin van noodtoestand. Niet aannemelijk is geworden dat de vermenging van Dexamedium, Ampi-Dry 5000 en Genta-ject 10% bij de bestrijding van (peracute) mastitis bij runderen effectiever is of een betere prognose biedt dan de specifiek daarvoor geregistreerde preparaten. De overgelegde schriftelijke verklaring van een voormalige docent diergeneeskunde is daarvoor in het licht van de uitspraak van het Veterinair College van 21 februari 2022 onvoldoende. De conclusie luidt dan ook dat er geen sprake is van een situatie waarin door het handelen in strijd met de wettelijke voorschriften het doel dat met de naleving daarvan wordt beoogd beter zou zijn gediend. Het verweer kan niet slagen.
Afwezigheid van alle schuld
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ter zake van het onder 2 tenlastegelegde betoogd dat de verdachte zich er niet van bewust was dat hij strafbaar handelde. Hij heeft daarmee gedwaald ten aanzien van de wederrechtelijkheid zodat hij van alle rechtsvervolging dient te worden ontslagen.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft geen standpunt over het verweer ingenomen.
Oordeel van het hof
Voor het kunnen laten slagen van een beroep op afwezigheid van alle schuld wegens dwaling ten aanzien van de wederrechtelijkheid van het bewezenverklaarde feit is vereist dat de verdachte heeft gehandeld in een verontschuldigbare onbewustheid ten aanzien van de ongeoorloofdheid van de hem verweten gedraging.
Dat de verdachte meende dat het mengen van de diergeneesmiddelen Dexamedium, AmpiDry 5000 en Genta-ject 10% en het toepassen van die combinatie in een uierinfuus de beste behandelmethode was bij (peracute) mastitis, is onvoldoende om aan te nemen dat er sprake was van een verontschuldigbare onbewustheid ten aanzien van de ongeoorloofdheid van de verweten gedragingen. Het Veterinair Tuchtcollege heeft in zijn uitspraak van 21 februari 2022 geoordeeld dat de door de verdachte toegepaste behandeling inmiddels is achterhaald. Raadpleging van de bijsluiters had de verdachte geleerd dat de gecombineerde toepassing in een uierinfuus in strijd is met de wettelijke regeling. In die omstandigheden kan niet worden gezegd dat de verdachte als dierenarts heeft gehandeld in een verontschuldigbare onbewustheid ten aanzien van de ongeoorloofdheid van de hem verweten gedraging. De verdachte kan dus geen geslaagd beroep doen op rechtsdwaling. Het hof verwerpt het verweer.
Conclusie
De verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 2 tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een geldboete van € 8.000,-, waarvan € 6.000,- voorwaardelijk met een proeftijd van een jaar.
Het standpunt van de verdediging
De verdachte heeft reputatieschade geleden en is als dierenarts in zijn beroepseer aangetast. Volgens de raadsman is daarmee in de strafoplegging door de rechtbank onvoldoende rekening gehouden. Indien het hof tot de conclusie komt dat de verdachte strafbaar is, heeft de verdediging verzocht om de gevorderde straf te matigen.
Oordeel van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft in de uitoefening van zijn beroep als dierenarts gedurende een aantal
maanden in 2019 uierinfusen toegepast bij melkkoeien met uierontsteking door vermenging van de diergeneesmiddelen Dexamedium, Ampi-Dry 5000 en Genta-ject 10%. Deze vermengde toepassing is in strijd met de vergunningvoorschriften van de diergeneesmiddelen Dexamedium en Ampi-Dry 5000. Daarnaast heeft de verdachte in vijf gevallen na het toepassen van een uierinfuus het gebruik van voornoemde diergeneesmiddelen niet of onjuist in de administratie van de houder van dieren aangetekend.
Het hof rekent het verdachte aan dat hij zich niet aan de vergunningvoorschriften van de
diergeneesmiddelen heeft gehouden en steeds opnieuw heeft gekozen voor het mengen van middelen omdat die behandeling in zijn visie effectiever zou zijn. Er waren voor mastitis geregistreerde diergeneesmiddelen voorhanden die konden en volgens de diergeneeskundige standaard ook hadden moeten worden toegepast. Aangezien het om productiedieren gaat heeft het ontoereikend administreren van gegevens van de toegepaste diergeneesmiddelen risico’s voor dier- en volksgezondheid met zich meegebracht. Dat uit de processtukken blijkt dat de door de verdachte behandelde dieren niet in de voedselketen zijn terechtgekomen, neemt niet weg dat de kans op schade voor de dier- of volksgezondheid door het handelen van de verdachte is vergroot. Consumenten mogen erop vertrouwen dat door het voeren van een correcte administratie van bij productiedieren toegepaste diergeneesmiddelen geen antibiotica in melk of vlees aanwezig is.
In het voordeel van de verdachte houdt het hof rekening ermee dat met betrekking tot de vermenging van de diergeneesmiddelen niet is gebleken dat de verdachte geldelijk gewin voor ogen heeft gestaan. Ook is hij niet eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten en heeft hij zijn werkwijze bij de behandeling van een uierontsteking inmiddels aangepast, zodat er voor het hof geen reden is om aan te nemen dat de verdachte in de toekomst nog vergelijkbare overtredingen zal begaan.
In de uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege van 21 februari 2022 zijn aan de verdachte vanwege onder andere de bewezenverklaarde feiten een geldboete van € 2.000,- en een voorwaardelijke schorsing van de verdachte in zijn bevoegdheid om de diergeneeskunde uit te oefenen voor een periode van drie maanden opgelegd. Het tuchtrecht heeft betrekking op het individueel handelen van beroepsgenoten en heeft als doel het bewaken, borgen en bevorderen van de goede en zorgvuldige beroepsuitoefening. Niettemin houdt het hof in strafmatigende zin rekening met de inmiddels onherroepelijk geworden tuchtmaatregelen.
Alles afwegend volstaat het hof met de oplegging van een geheel voorwaardelijke geldboete van € 5.000,- met een proeftijd van twee jaren.
Namens de verdachte is op 25 mei 2022 hoger beroep ingesteld en het hof wijst op 25 juni 2025 arrest. De redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM is daarmee in hoger beroep met ruim een jaar overschreden. Gezien de aard en de hoogte van de passend geachte straf, volstaat het hof met de enkele constatering van de overschrijding.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen:
  • 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
  • 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten;
  • 2.8 van de Wet dieren;
  • 5.3, eerste lid, (oud) van de Regeling diergeneeskundigen.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 5.000,00 (vijfduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
mr. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter,
mr. W.M. Weerkamp en mr. L.P. Stapel, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. B. van Leeuwen, griffier,
en op 24 juni 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 24 juni 2025.
Tegenwoordig zijn:
mr. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter,
mr. S.J.H. Salvino, griffier.
Het openbaar ministerie wordt vertegenwoordigd door mr. N. Huisman, advocaat-generaal.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mee, dat volgens de beslissing van
het gerechtshof de uitspraak zal plaatsvinden ter terechtzitting van heden.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.

Voetnoten

1.In zijn uitspraak van 7 april 2023, zaaknummer VB 2022/04, heeft het Veterinair Beroepscollege het beroep van de verdachte tegen de uitspraak van het Veterinair College van 21 februari 2022 verworpen (ECLI:NL:TDIVBC:2023:8).