ECLI:NL:GHARL:2025:5298

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 augustus 2025
Publicatiedatum
29 augustus 2025
Zaaknummer
21-003798-24
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor het opzettelijk niet voldoen aan een noodbevel en openlijke geweldpleging tijdens een tegendemonstratie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 augustus 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Gelderland. De verdachte is veroordeeld voor het opzettelijk niet voldoen aan een noodbevel van de burgemeester en openlijke geweldpleging tegen personen en goederen. De zaak betreft een tegendemonstratie tegen een demonstratie van Pegida, waarbij een koran zou worden verbrand. De burgemeester had een noodbevel uitgevaardigd dat de demonstranten verplichtte zich naar een andere locatie te verplaatsen. De verdachte en andere demonstranten hebben dit bevel genegeerd en geweld gepleegd. Het hof oordeelde dat de alternatieve locatie voldoende zichtbaar en hoorbaar was voor de demonstranten. De verdachte kreeg een taakstraf van 80 uren opgelegd, in plaats van de eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken en een taakstraf van 100 uren. Het hof weegt de context van de demonstratie mee in de strafmaat, waarbij het belang van het recht op demonstratie wordt erkend. De vordering van de benadeelde partij, een politieagent, tot schadevergoeding van € 1.000,00 werd toegewezen.

Uitspraak

,

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003798-24
Uitspraak d.d.: 28 augustus 2025
TEGENPRAAK (art. 279 Sv.)
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 29 augustus 2024 met parketnummer 05-088647-24 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 14 augustus 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadslieden, mr. T. Yilmaz en mr. J. van Lunen, en door de benadeelde partij [benadeelde] , naar voren is gebracht, inhoudende dat hij zijn vordering niet handhaaft.

Het vonnis waarvan beroep

Bij vonnis waarvan beroep is verdachte veroordeeld voor de hem tenlastegelegde feiten tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken met een proeftijd van drie jaren en tot een taakstraf voor duur van 100 uren subsidiair 50 dagen hechtenis. Bij dat vonnis heeft de rechtbank eveneens beslist op de vorderingen van de benadeelde partijen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt. Het hof zal daarom opnieuw recht doen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg- tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 13 januari 2024 te [plaats] opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, krachtens een noodbevel van de burgemeester van [plaats] ex artikel 175
Gemeentewet, gedaan door een of meerdere opsporingsambtenaren, te weten een of meerdere politieagenten, belast met de uitoefening van enig toezicht en/of belast met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten, door, nadat deze
opsporingsambtenaren hem hadden bevolen of van hem hadden gevorderd zich te verwijderen van het [locatie 1] en zich te begeven richting het [locatie 2] , hieraan geen gevolg te geven;
2.
hij op of omstreeks 13 januari 2024 te [plaats] openlijk, te weten op/aan het [locatie 1] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats,
in vereniging geweld heeft gepleegd tegen voorwerpen, te weten een terrasbar, door tegen die terrasbar te trappen en/of aan die terrasbar te trekken/duwen en/of
tegen personen, te weten [benadeelde] en/of een of meerdere politieagenten, te weten [politieagent] en/of een of meerdere andere politieagenten, door
- fysiek door de linie, gevormd door die politieagenten, te breken/duwen/rennen en/of
- naar die [benadeelde] toe te rennen en/of (hierbij) omhoog te springen en/of (hierbij) zijn been te heffen/strekken in de richting van het hoofd en/of het lichaam van die [benadeelde] en/of
- die politieagenten te slaan en/of schoppen en/of duwen, althans slaande en/of schoppende en/of duwende bewegingen te maken naar die politieagenten en/of
- een of meerdere voorwerpen, te weten een stoel en/of een horloge en/of een asbak en/of een stofzuigermond en/of een oliedrum, althans een metalen voorwerp gelijkend op een oliedrum/ton in de richting van die [benadeelde] en/of die politieagenten te gooien en/of
- een terrasbar in de richting van die [benadeelde] en die politieagenten te duwen/rollen en/of
- “ kankerlijers” en/of “kankermongolen” en/of “kankerhoer” en/of "je kanker moeder" en/of "kankerhoerenkinderen allemaal",
althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking te roepen/schreeuwen richting die [benadeelde] en/of die politieagenten.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsoverwegingen

Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat beide feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van feit 1, omdat – kort samengevat - het opzet van verdachte op het overtreden van het noodbevel ontbreekt. Daarnaast is het noodbevel onrechtmatig, gelet op hetgeen is bepaald in de artikelen 10 en 11 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). Het EVRM beschermt ook een (spontane) tegendemonstratie. Bovendien is niet duidelijk waarom optreden op basis van artikel 11 van de Wet Openbare Manifestaties (hierna: WOM) niet afdoende was. Ten slotte was de in het noodbevel aangewezen alternatieve locatie, het [locatie 2] , niet “within sight and sound of the target object” (zijnde de demonstratie van [benadeelde] ). Dit maakt het noodbevel onrechtmatig.
Ten aanzien van feit 2 heeft de verdediging uitsluitend een strafmaatverweer gevoerd.
Het oordeel van het hof
Ten aanzien van feit 1:
Het hof acht het, met de politierechter, gelet op beschrijving in het proces-verbaal en de verklaringen van medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] bij de politie, niet aannemelijk dat het voor verdachte niet duidelijk was hij het [locatie 1] diende te verlaten. Uit het proces-verbaal blijkt ook dat het bevel meerdere malen is herhaald door de politie en dat er vanuit de (tegen)demonstranten is geroepen dat mensen zouden blijven staan.
Het hof is van oordeel dat daarnaast ook uit het non-verbale optreden van de politie – de optrekkende linie - voor verdachte duidelijk moet zijn geweest dat de demonstranten - en dus ook verdachte - daar niet mochten blijven staan en zich moesten verwijderen van het [locatie 1] .
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met, minstgenomen voorwaardelijk, opzet heeft gehandeld. Het verweer wordt verworpen.
Het hof stelt voorop dat een demonstratie, ook een spontane tegendemonstratie, valt binnen de bescherming die het EVRM biedt. Het hof ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de beperkingen die volgen uit het tweede lid van de artikelen 10 en 11 van het EVRM gerechtvaardigd waren in de gegeven situatie, dus of de autoriteiten het demonstratierecht mochten in- of beperken door middel van een noodbevel zoals de burgemeester van [plaats] in het onderhavige geval heeft gedaan.
Het verweer dat de autoriteiten slechts hadden mogen optreden op basis van de WOM volgt het hof niet. Het bekeuren van de aanwezige demonstranten wegens overtreding van artikel 11 van de WOM bood, voor zover het al feitelijk mogelijk zou zijn alle individuele demonstranten te bekeuren, geen afdoende maatregel tegen het gevaar van verdere escalatie, gelet op de informatie waarover de burgemeester van [plaats] blijkens het dossier op dat moment de beschikking had.
Ten slotte dient het hof te beoordelen of de in het noodbevel aangewezen alternatieve locatie, het [locatie 2] , “within sight and sound of the target object” was. Het hof acht dit het geval. Hoewel strikt letterlijk genomen inderdaad kan worden betwijfeld of [benadeelde] de tegendemonstratie zou kunnen zien en horen als deze demonstratie verder op het [locatie 2] zou moeten plaatsvinden, acht het hof deze uitleg te beperkt, gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2024:1622). Het gaat blijkens deze jurisprudentie om de vraag of anderen kennis kunnen nemen van de verschillende standpunten en dat is het geval, zolang de demonstratie door de autoriteiten maar niet wordt verplaatst naar een “remote and deserted location” en de samenleving ook niet wordt “deprived of the opportunity of hearing differing views”.
Het hof verwerpt het verweer.
Ten aanzien van feit 2:
Het door de linie heen breken levert op zichzelf in een andere context wellicht niet de kwalificatie geweld op. Gelet op het moment waarop deze handeling plaatsvond, was dit naar het oordeel van het hof echter een handeling die in sterke mate heeft bijgedragen aan de sfeer van ontremming waarin anderen tot geweldshandeling zijn overgegaan. Er volgt dus geen partiële vrijspraak op dit punt.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op
of omstreeks13 januari 2024 te [plaats] opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, krachtens een noodbevel van de burgemeester van [plaats] ex artikel 175
Gemeentewet, gedaan door
een ofmeerdere opsporingsambtenaren, te weten
een ofmeerdere politieagenten, belast met de uitoefening van enig toezicht
en/of belast met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten, door, nadat deze
opsporingsambtenaren hem hadden bevolen of van hem hadden gevorderd zich te verwijderen van het [locatie 1] en zich te begeven richting het [locatie 2] , hieraan geen gevolg te geven;
2.
hij op
of omstreeks13 januari 2024 te [plaats] openlijk, te weten
op/aan het [locatie 1]
, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats,in
vereniging geweld heeft gepleegd tegen voorwerpen, te weten een terrasbar, door tegen die
terrasbar te trappen en
/ofaan die terrasbar te trekken/duwen en
/of
tegen personen, te weten [benadeelde] en
/of een ofmeerdere politieagenten, te weten [politieagent] en
/of een ofmeerdere andere politieagenten, door
- fysiek door de linie, gevormd door die politieagenten, te breken/duwen/rennen en
/of
- naar die [benadeelde] toe te rennen en
/of (hierbij
)omhoog te springen en
/of (hierbij
)zijn been te heffen/strekken in de richting van het hoofd
en/of het lichaam van die [benadeelde] en
/of
- die politieagenten te slaan en
/ofschoppen en
/ofduwen,
althans slaande en/of schoppende
en/of duwende bewegingen te maken naar die politieagentenen
/of
-
een ofmeerdere voorwerpen, te weten een stoel en
/ofeen horloge en
/ofeen asbak en
/ofeen stofzuigermond en
/ofeen oliedrum.
althans een metalen voorwerp gelijkend op een
oliedrum/tonin de richting van die [benadeelde] en
/ofdie [politieagent] en
/ofdie andere politieagenten te gooien en
/of
- een terrasbar in de richting van die [benadeelde] en die politieagenten te duwen/rollen en
/of
- “ kankerlijers” en
/of“kankermongolen” en
/of“kankerhoer” en
/of“je kanker moeder” en
/of“kankerhoerenkinderen allemaal”, althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking te roepen/schreeuwen richting die [benadeelde] en
/ofdie politieagenten.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
opzettelijk niet voldoen aan een bevel of vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast
Ten aanzien van feit 2
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en goederen

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte voor de beide tenlastegelegde feiten wordt veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken met een proeftijd van drie jaren en tot een taakstraf voor de duur van 100 uren.
De verdediging heeft ten aanzien van feit 1 geen strafmaatverweer gevoerd en ten aanzien van feit 2 bepleit dat aan verdachte een aanzienlijk lagere taakstraf wordt opgelegd, zonder daaraan een voorwaardelijke gevangenisstraf toe te voegen, gelet op de beperkte, niet gewelddadige rol van verdachte.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het overtreden van een gegeven noodbevel en openlijke geweldpleging tegen personen en goederen. Op de beelden in het dossier is te zien dat dat het aandeel van verdachte met name bestaat uit het in volle vaart door de door de politie gevormde linie breken en waarbij hij een persoon een duw lijkt te geven.
Het hof neemt daarbij in aanmerking dat het overtreden van het noodbevel en het geweld plaatsvond in de context van een tegendemonstratie waarbij met verschillende voorwerpen (naar de politie) werd gegooid en waarbij beledigende teksten werden geroepen, doch dat verdachte daarin een relatief klein aandeel had. Daarbij maakt de context van een demonstratie dat bij de op te leggen straf rekening moet worden gehouden met een mogelijk “chilling effect” dat zou kunnen uitgaan van een voorwaardelijke (gevangenis)straf. Een voorwaardelijke (gevangenis)straf zou verdachte er in de toekomst van kunnen weerhouden opnieuw deel te nemen aan een vreedzame demonstratie, gelet op de kans dat het uit de hand zou kunnen lopen, en daarmee zou
de factozijn recht om te demonstreren worden beperkt. Het hof zal om die reden en vanwege het geringe(re) aandeel van verdachte in de gewelddadigheden, volstaan met een taakstraf voor de duur van 80 uren.

Vordering van de benadeelde partij [politieagent]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 1.000,00 aan immateriële schade. Deze vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen tot een bedrag van € 1.000,00 met oplegging van een schadevergoedingsmaatregel en te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 13 januari 2024.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De vordering zal tot een bedrag van € 1.000,00 aan immateriële schade worden toegewezen. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag - hoofdelijk - zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 57, 63, 141 en 184 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart de bewezenverklaarde feiten 1 en 2 strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [politieagent]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.000,00 (duizend euro)ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd,
[politieagent] ,ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.000,00 (duizend euro)als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 20 (twintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 13 januari 2024.
Aldus gewezen door
mr. W.A. Holland, voorzitter,
mr. O.G. Schuur en mr. R.R.H. Laurens, raadsheren,
in tegenwoordigheid van J.R.M. Roetgerink, griffier,
en op 28 augustus 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Laurens is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.